ECLI:NL:RBZWB:2013:3389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
245487 / 12-4480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging arbeidsvoorwaarden en reiskostenvergoeding bij Zorgstroom

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2013, stond de wijziging van arbeidsvoorwaarden van een ICT-medewerker, [eiser], centraal. [Eiser] was sinds 1998 in dienst bij de Stichting Zorgstroom en had een auto ter beschikking voor woon-werkverkeer. In 2010 voerde Zorgstroom een nieuw vervoersbeleid in, waarbij alleen leden van de Raad van Bestuur recht hadden op een persoonsgebonden auto. Dit leidde tot een voorstel van Zorgstroom aan [eiser] om zijn auto in te leveren, met een afbouw van zijn reiskostenvergoeding naar het CAO-niveau over drie jaar. [Eiser] ging niet akkoord met deze wijziging en vorderde dat Zorgstroom de wijziging ongedaan zou maken, subsidiair om schadeloosstelling voor de reiskosten te ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat Zorgstroom een bedrijfseconomische noodzaak had om kostenbesparende maatregelen te nemen, wat de wijziging van de arbeidsvoorwaarden rechtvaardigde. De rechter erkende dat de arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding bevatte, maar oordeelde dat de noodzaak tot kostenbesparing voldoende was aangetoond. Zorgstroom had echter niet aangetoond dat het afbouwen van de reiskostenvergoeding redelijk was, gezien de uitzonderlijke arbeidsvoorwaarden die [eiser] had vanwege de schaarste aan ICT-personeel. De rechter concludeerde dat [eiser] de auto in moest leveren, maar dat het niet redelijk was om ook de reiskostenvergoeding te verlagen.

De primaire vordering van [eiser] werd afgewezen, maar de subsidiaire vordering werd toegewezen. Zorgstroom werd veroordeeld om [eiser] de reiskosten te vergoeden tegen een reële kilometerprijs van € 0,19 per kilometer, plus wettelijke rente. Daarnaast moest Zorgstroom buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten vergoeden. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en is tot stand gekomen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 245487 / 12-4480

vonnis van de kantonrechter d.d. 18 maart 2013

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats], [plaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.A. Uhlenbusch,
t e g e n :
de stichting
Stichting Zorgstroom,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde partij,
verder te noemen: Zorgstroom,
gemachtigde: E.M. van den Bergh.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
  • dagvaarding van 12 oktober 2012,
  • conclusie van antwoord,
  • comparitievonnis,
  • persoonlijke verschijning van partijen op 14 februari 2013.

de beoordeling van de zaak

1.1. [eiser] is op 20 april 1998 in dienst getreden bij Zorgstroom als teamleider automatisering. Op 1 augustus 2002 werd zijn functie medewerker automatisering. Deze functie is lager gewaardeerd en ingeschaald, maar [eiser] behield het salarisniveau van zijn eerste functie. [eiser] werkt thans 24 uur per week tegen een salaris van € 3.050,93 bruto per maand.
1.2. Zorgstroom heeft vanaf het begin aan [eiser] een auto ter beschikking gesteld voor het woon-werkverkeer. [eiser] woont op circa 60 kilometer afstand van Middelburg, waar hij zijn werkzaamheden verricht. Bedongen is dat [eiser] de auto niet privé gebruikt en daar heeft [eiser] zich aan gehouden.
1.3. Op 2 november 2010 heeft Zorgstroom een nieuw vervoersbeleid vastgesteld. Volgens dat beleid beschikken alleen leden van de Raad van Bestuur over een persoons-gebonden auto. Dit raakt [eiser] als enige. Zorgstroom heeft herhaaldelijk met [eiser] overlegd over het inleveren van zijn persoonsgebonden auto en heeft hem een compensatie aangeboden, die in drie jaren zou worden afgebouwd naar een reiskostenvergoeding op basis van de toepasselijke CAO. Deze kent een maximale afstand voor woon-werkverkeer van 22 kilometer. [eiser] heeft met een en ander niet ingestemd. Bij brief van 29 april 2011 heeft Zorgstroom aan [eiser] meegedeeld vanaf 1 juni 2011 uitvoering te zullen geven aan haar laatste voorstel.
1.4. Voor zijn vakantie heeft [eiser] de persoonsgebonden auto in Middelburg nabij de vestiging van Zorgstroom geparkeerd. Per e-mail van 19 mei 2011 heeft [eiser] aan zijn leidinggevende informatie gegeven voor de keuring van de auto. Zorgstroom heeft de auto ingenomen en sindsdien heeft [eiser] er niet meer de beschikking over gehad.
1.5. Sindsdien ontvangt [eiser] een vergoeding van reiskosten op basis van € 0,19 per kilometer voor het woon-werkverkeer, die echter in drie jaren wordt afgebouwd tot het CAO-niveau. Partijen hebben verder onderhandeld, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.1. [eiser] heeft gesteld dat Zorgstroom niet gerechtigd is de arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen en heeft primair gevorderd die wijziging ongedaan te maken op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft [eiser] gevorderd Zorgstroom te veroordelen om hem schadeloos te stellen voor de volledige reiskosten.
2.2. Zorgstroom heeft deze vorderingen bestreden en heeft aan de hand van de criteria van het arrest Stoof/Mammoet (HR 11 juli 2008) aangevoerd, samengevat:
Een bedrijfseconomische noodzaak noopt tot kostenbesparende maatregelen. Dat was aanleiding om de persoonsgebonden auto niet meer aan [eiser] te verstrekken. Waar het merendeel van de werknemers met kostenbesparende maatregelen wordt geconfronteerd, is de uitzonderingspositie van [eiser] onwenselijk.
Het voorstel van Zorgstroom is redelijk en niet te ingrijpend. De reiskostenvergoeding wordt in drie jaren afgebouwd naar CAO-niveau. Bovendien is [eiser] aangeboden om de auto om niet over te nemen. Bovendien heeft Zorgstroom de wijziging tijdig aangekondigd en zich ingespannen om met [eiser] tot overeenstemming te komen.
[eiser] is alleen met tegenvoorstellen gekomen die de personeelslasten verhogen. Zijn reiskosten bedragen maximaal € 253,- per maand en niet € 375,- per maand, zoals hij ten onrechte stelt. Pas na drie jaar zal [eiser] de maximale CAO-vergoeding ontvangen. Dat resulteert in een verschil van € 200,- per maand. Daar kan [eiser] zich gedurende drie jaren op instellen. [eiser] heeft gesteld dat de reiskosten een zodanig gat zal slaan in zijn maandsalaris dat het aanhouden van een dienstverband niet meer lonend zou zijn. Die stelling is niet houdbaar, gezien het relatief hoge salaris van [eiser]. Bovendien zou [eiser] het gat kunnen verkleinen door met het openbaar vervoer te gaan reizen.
Gelet op een en ander kan aanvaarding van het voorstel van Zorgstroom in redelijkheid van [eiser] gevergd worden.
3.1. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding bevat in de zin van art. 7:613 BW. [eiser] heeft niet, althans onvoldoende de bedrijfseconomische noodzaak bestreden om kostenbesparende maatregelen te nemen. Die noodzaak is voldoende met cijfers gestaafd. Zorgstroom heeft voorts aangetoond dat kostenbesparing de reden was van de vaststelling van het vervoersbeleid in november 2010. Dit was overigens niet de enige maatregel. Zorgstroom heeft ter zitting diverse genomen kostenbesparende maatregelen opgesomd en een overzicht daarvan getoond. Dat is door [eiser] niet bestreden. Gelet op een en ander vormt kostenbesparing voldoende aanleiding tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden van [eiser].
3.2. Zorgstroom heeft hiervoor nog een andere reden gegeven, namelijk haar belang om werknemers gelijk te behandelen teneinde scheve gezichten te voorkomen. Hierin volgt de kantonrechter Zorgstroom niet. Van begin af aan heeft [eiser] uitzonderlijke arbeidsvoor-waarden gehad vanwege de schaarste van ICT-personeel destijds. Toen de functie van [eiser] in 2002 veranderde, heeft dat niet geleid tot salarisverlaging, waardoor het uitzonder-lijke van de arbeidsvoorwaarden van [eiser] werd versterkt. Niet gesteld of gebleken is dat dat ooit heeft geleid tot scheve gezichten. Concrete feiten waaruit volgt dat dat in de toekomst wel problematisch zal zijn, zijn niet gesteld.
3.3. Vanuit een oogpunt van kostenbesparing was het redelijk dat [eiser] de persoons-gebonden auto inleverde met compensatie voor zijn reiskosten tegen een reële kilometerprijs (thans € 0,19 per km.). Zoals blijkt uit produktie 7 bij conclusie van antwoord heeft dat op zich reeds tot een kostenbesparing geleid van enige omvang, welke overigens afhankelijk is van enkele factoren.
3.4. Uiteraard leidt het afbouwen van de reiskostenvergoeding tot CAO-niveau tot een verdere kostenbesparing voor Zorgstroom, maar dit onderdeel van het voorstel is jegens [eiser] niet redelijk. Het verlangt van [eiser] een extra offer, waaraan niet afdoet dat het niet zo dramatisch is dat zijn dienstverband niet meer lonend zou zijn. Een verlaging van zijn arbeidsvoorwaarden met € 200,- per maand is wel substantieel en ingrijpend. Voor dit extra offer van [eiser] is onvoldoende aanleiding. Het belang hierbij is door Zorgstroom niet aangetoond. Het is voorts niet redelijk dat [eiser] veel meer dan andere werknemers moet inleveren op zijn arbeidsvoorwaarden.
3.5. Gelet op het voorgaande mocht van [eiser] in redelijkheid gevergd worden de persoonsgebonden auto in te leveren, maar mocht niet tevens van hem gevergd worden om in te stemmen met de afbouwregeling. Zorgstroom heeft zich nog beroepen op onvoorziene omstandigheden in de zin van art. 6:258 BW, maar dit beroep faalt reeds omdat de opgesomde omstandigheden voor rekening en risico van Zorgstroom komen (lid 2). Hieruit volgt dat de primaire vordering zal worden afgewezen en de subsidiaire op na te melden wijze zal worden toegewezen. Deze veroordeling omvat tevens het verschil dat vanaf mei 2012 is ontstaan door toepassing van de afbouwregeling. In die zin moet de subsidiaire vordering zoals door [eiser] geformuleerd in redelijkheid worden opgevat.
4.
De nevenvordering wegens incassokosten is niet weersproken en op de wet gegrond. Zorgstroom moet worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden verwezen in de proceskosten.

de beslissing

De kantonrechter:
wijst de primaire vordering af;
veroordeelt Zorgstroom om aan [eiser] de reiskosten die hij ten behoeve van woon-werkverkeer dient te maken, te vergoeden tegen een reële kilometerprijs van thans € 0,19 per kilometer, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen telkens vanaf de dag van opeisbaarheid van de afzonderlijke maandelijkse reiskostenvergoedingen tot de dag van voldoening;
veroordeelt Zorgstroom voorts om aan [eiser] buitengerechtelijke incassokosten ad € 450,- te vergoeden;
veroordeelt Zorgstroom in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [eiser] tot op heden worden begroot op € 515,17, waaronder begrepen een bedrag van € 350,- wegens salaris van de gemachtigde van [eiser];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.