ECLI:NL:RBZWB:2013:3463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
247510 / 12-5230
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenleed door overbouw en misbruik van bevoegdheid bij bevestiging aan serremuur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, ging het om een burenconflict dat ontstond door de bouw van een afdak door de gedaagde partij, dat een geringe overbouw veroorzaakte boven het erf van de eiser. De eiser, eigenaar van een woning, had in 2002 een serre gebouwd en kwam in 2003 in conflict met de gedaagde partij, die naast hem kwam wonen. De gedaagde had in september 2012 een pergola omgebouwd tot een afdak, waarbij een klein gedeelte van de golfplaten boven de serre van de eiser uitstak. De eiser protesteerde hiertegen en vorderde de verwijdering van de overbouw, alsook het verbod op het bevestigen van zaken aan de serremuur van zijn woning.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij welbewust geen toestemming had gevraagd voor de overbouw, wat leidde tot de toewijzing van de vordering van de eiser tot verwijdering van de overbouw. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde partij geen rechtsbescherming toekwam vanwege zijn eigenmachtige optreden. De vordering tot verwijdering van zaken aan de serremuur werd afgewezen, maar de gedaagde werd verboden om in de toekomst nieuwe zaken aan de serremuur te bevestigen. De rechtbank benadrukte dat het eigendomsrecht van de eiser voorop staat en dat de gedaagde partij had moeten voorzien dat de eiser niet akkoord zou gaan met de overbouw.

De rechtbank legde een dwangsom op aan de gedaagde partij voor het geval hij niet zou voldoen aan de veroordeling tot verwijdering van de overbouw. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Dit vonnis werd uitgesproken door kantonrechter M.J.M. Klarenbeek op 18 maart 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 247510 / 12-5230

vonnis van de kantonrechter d.d. 18 maart 2013

in de zaak van

[eiser]en

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder in het enkelvoud te noemen: [eisende partij],
gemachtigde: mr. drs. N. Wouters, advocaat te Middelburg,
t e g e n :

[gedaagde 1] en

[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder in het enkelvoud te noemen: [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. I. Lankester, ARAG Nederland.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
  • dagvaarding van 8 november 2012 met herstelexploit d.d. 23 november 2012,
  • conclusie van antwoord,
  • comparitievonnis,
  • produkties van [eisende partij],
  • gerechtelijke plaatsopneming d.d. 20 februari 2013.

de beoordeling van de zaak

1.1. Partijen zijn buren. [eisende partij] is de eigenaar van de woning aan [adres] en [gedaagde partij] van de woning aan [adres]. In 2002 heeft [eisende partij] een serre achter zijn woning gebouwd. Begin 2003 kwam [gedaagde partij] naast [eisende partij] te wonen. In 2003 is er wat ongenoegen tussen partijen geweest met als aanleiding de schutting tussen hun percelen. Sindsdien staan partijen niet op goede voet met elkaar.
1.2. In september 2012 heeft [gedaagde partij] samen met een bevriende timmerman,[naam], de pergola achter zijn woning omgebouwd tot een afdak. Daartoe is de pergola voorzien van doorzichtige golfplaten en een goot. Deze golfplaten steken voor een heel klein deel, naar schatting 2 centimeter, boven de serre van [eisende partij]. Direct na de werkzaamheden, op 22 september 2012 heeft [eisende partij] hiertegen geprotesteerd bij [gedaagde partij]. Bij brief van diezelfde datum heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] de gang van zaken en zijn standpunt bevestigd. Bij brief van 23 september 2012 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] gesommeerd binnen veertien dagen “het overlappende gedeelte van de golfplaat te verwijderen”. Bij brief van 5 oktober 2012 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] meegedeeld dit niet redelijk te vinden, omdat [eisende partij] van die paar centimeter boven zijn serre geen hinder ondervindt. Bij verwijdering van die paar centimeter zou [gedaagde partij] geen waterdichte afsluiting meer hebben. [gedaagde partij] heeft [eisende partij] meegedeeld dat hij naar de kantonrechter zal moeten stappen wanneer hij vasthoudt aan zijn eis, omdat [gedaagde partij] niets zal gaan veranderen.
2.
Dat heeft [eisende partij] aanstonds gedaan. [eisende partij] heeft, samengevat, een hoofdelijke veroordeling gevorderd:
. tot verwijdering van het overhellende golfplaten dak met bijbehorende goot, zodat een en ander niet aanwezig is op het eigendom van [eisende partij],
. tot verwijdering van de zaken die zijn bevestigd aan de serremuur van [eisende partij] en daarna geen zaken meer op zijn eigendom te plaatsen,
. tot het opleggen van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
[gedaagde partij] heeft een en ander bestreden.
overbouw
3.1.
Vast staat dat het golfplaten dak met de goot ten dele boven het erf van [eisende partij] is gebouwd in de zin van art. 5:54 BW. Aanvankelijk rustte de golfplaat op, althans raakte het dak van de serre, maar [gedaagde partij] heeft dat opgelost, zodat dat niet meer het geval is. Evenmin is aan de orde dat het afdak op het erf van [eisende partij] afwatert. Een en ander is bij de gerechtelijke plaatsopneming vastgesteld.
3.2.
Het verweer van [gedaagde partij] luidt dat [eisende partij] geen hinder ondervindt van het geringe stukje overbouw en dat zijn eis tot verwijdering daarvan overeenkomstig art. 5:54 BW moet worden afgewezen. Subsidiair vormt die eis volgens [gedaagde partij] misbruik van recht in de zin van art. 3:13 BW, omdat [eisende partij] in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid kan komen.
3.3.
[gedaagde partij] heeft geen vordering ex art. 5:54 BW ingesteld tot het verlenen van een erfdienstbaarheid tegen schadeloosstelling op grond van onevenredige benadeling. Een dergelijke vordering zou ook niet slagen omdat [gedaagde partij] ter zake van de verkrijging van de overbouw kwade trouw verweten kan worden. In zulk geval sluit het derde lid van art. 5:54 BW de toepassing ervan uit. [gedaagde partij] heeft namelijk niet per ongeluk, maar welbewust boven de serre van [eisende partij] gebouwd en heeft overwogen of hij hiervoor [eisende partij] toestemming zou vragen, maar heeft dat bewust niet gedaan. Bij dagvaarding heeft [eisende partij] gesteld dat [gedaagde partij] hem bij het eerste gesprek op 22 september 2012 heeft meegedeeld dat hij bewust niet vooraf met hem in gesprek is gegaan, omdat er met hem niet te praten valt. Bij de gerechtelijke plaatsopneming heeft [gedaagde partij] erkend dat dit zijn reden was om niet vooraf toestemming te vragen voor de overbouw. Het beroep van [gedaagde partij] op art. 5:54 BW faalt gelet op het voor-gaande.
3.4.
Voor toepassing van art. 3:13 BW is geen plaats, aangezien art. 5:54 BW een specifieke regeling geeft voor misbruik van de bevoegdheid tot wegneming van een overbouw. Volkomen juist heeft [eisende partij] aangevoerd er in een situatie als deze geen gewone belangenafweging is. Voorop staat het eigendomsrecht van het erf waarboven gebouwd is. Handhaving van het recht tot wegneming van de overbouw leidt tenslotte in dit geval niet tot een onevenredig zwaar nadeel voor [gedaagde partij]. Hij moet dan een reepje golfplaat en een stukje goot verwijderen en lijden dat er door een opening van slechts ca. drie centimeter breed hemelwater kan vallen. Dat is geen ernstige zaak.
3.5.
Het verweer ten aanzien van de overbouw faalt hoe dan ook. Het gaat hier om een bagatel. [gedaagde partij] verwijt [eisende partij] nu wel kleingeestigheid, maar juist vanwege het feit dat partijen niet op goede voet met elkaar staan, had [gedaagde partij] van te voren toestemming moeten vragen voor de geringe overbouw. Nu heeft [gedaagde partij] [eisende partij] voor een voldongen feit gesteld. Hij had kunnen en moeten voorzien dat [eisende partij] daar onder geen beding mee akkoord zou gaan. Vanwege zijn eigenmachtige optreden komt [gedaagde partij] achteraf geen rechtsbescherming toe.
serremuur
4.1.
[gedaagde partij] heeft erkend, althans niet weersproken dat de serremuur drie centimeter van de spouw geplaatst is en dus geheel op het erf van [eisende partij] staat. Daarom wordt vastgesteld dat de serremuur niet mandelig is, maar geheel het eigendom van [eisende partij].
4.2.
[gedaagde partij] heeft erkend dat hij een spiegel aan de serremuur heeft gehangen. Dat is bij de gerechtelijke plaatsopneming ook vastgesteld. Tevens is daar besproken dat er vroeger een rozenscherm aan de muur bevestigd was. In de muur zijn nog (verroeste) haken/schroeven aanwezig, waaraan dit scherm destijds was opgehangen. Voorts is er boven in de muur nabij de gevel een scheur. Partijen zijn het erover eens dat een lichte verzakking de oorzaak is van deze scheur en dat [gedaagde partij] daarvoor niet aansprakelijk is.
4.3.
Zonder toestemming mag [gedaagde partij] geen zaken bevestigen aan het eigendom van [eisende partij]. [gedaagde partij] heeft echter aangevoerd dat [eisende partij] hier misbruik maakt van zijn bevoegdheid in de zin van art. 3:13 BW. Dat verweer treft doel. [eisende partij] heeft er zelf voor gekozen om de serremuur drie centimeter uit de erfgrens te plaatsen waardoor een ruimte van slechts drie centimeter breed is ontstaan die door [eisende partij] niet meer gebruikt kan worden. [eisende partij] heeft hier zelfs geen uitzicht op. [eisende partij] heeft dan ook geen enkel redelijk belang bij het verwijderen van de spiegel en van zaken die voor een gering deel aanwezig zijn in de ruimte van slechts drie centimeter, te weten een tafel en ander tuinmeubilair als bij de plaatsopne-ming waargenomen. Hierbij wordt in aanmerking dat [gedaagde partij] ten aanzien van de spiegel en het tuinmeubilair niet te kwader trouw is. Hij wist niet dat [eisende partij] bezwaar had tegen deze zaken en behoefde dat op voorhand niet te veronderstellen. Het gaat hier opnieuw om bagatellen. Aan de eis tot verwijderen is niet vreemd dat [eisende partij] zeer geërgerd was door het eigen-machtige optreden van [gedaagde partij] als voormeld. Daarom wordt vastgesteld dat de eis tot verwijdering van zaken aan of bij de serremuur, waarbij [eisende partij] geen enkel redelijk belang heeft, geen ander doel heeft dan [gedaagde partij] te schaden.
4.4.
Nu [gedaagde partij] echter weet dat [eisende partij] er bezwaar tegen heeft dat [gedaagde partij] zaken aan zijn serremuur bevestigt, zal [gedaagde partij] zich daar in de toekomst van dienen te onthouden. Slechts in zoverre is de eis ter zake toewijsbaar. Omdat [gedaagde partij] op dit punt rauwelijks is gedagvaard zal deze veroordeling niet met een dwangsom versterkt worden.
resterende punten
5.1.
De veroordeling ten aanzien van de overbouw zal wel met een dwangsom worden versterkt. Deze zal echter worden gematigd op na te melden wijze gelet op het geringe belang van de zaak. Voor de nakoming zal [gedaagde partij] een redelijke termijn van een maand gegund worden. Een hoofdelijke veroordeling is niet mogelijk aangezien daarvoor geen grondslag is gesteld.
5.2.
Op het belangrijkste punt, de overbouw, wordt [gedaagde partij] in het ongelijk gesteld en daarom wordt hij beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij. Hij zal daarom worden verwezen in de proceskosten. Ook de vordering ter zake van nakosten is niet onderbouwd en wordt daarom afgewezen.

de beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde partij] om de overbouw te verwijderen, zodat noch de golfplaat noch de goot nog boven het erf van [eisende partij] zullen uitsteken;
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] een dwangsom van € 50,- te betalen voor iedere dag, waarmee [gedaagde partij] na verloop van een maand na de betekening aan hem van dit vonnis, niet zal hebben voldaan aan de veroordeling tot verwijdering van de overbouw;
bepaalt dat boven € 3.000,- geen dwangsom meer zal worden verbeurd;
veroordeelt [gedaagde partij] voorts om geen andere zaken aan de serremuur te bevestigen dan de spiegel die er thans hangt;
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [eisende partij] tot op heden worden begroot op € 368,92, waaronder begrepen een bedrag van € 200,- wegens salaris van de gemachtigde van [eisende partij];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.