ECLI:NL:RBZWB:2013:3815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
12/715217-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Nomes
  • mr. Kuypers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarigen en de juridische implicaties van seksuele handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers, respectievelijk 10 en 8 jaar oud. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het jongste slachtoffer en het plegen van ontuchtige handelingen met beide slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 september 2011 in de woning van de slachtoffers handelingen heeft verricht die onder de artikelen 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht vallen. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van de slachtoffers en hun moeder als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit van de slachtoffers zwaar heeft meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden, met een voorwaardelijk deel van twee maanden, en een werkstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting bij een GGZ-instelling en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op EUR 500,00 per slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/715217-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 april 2013
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
ter zitting verschenen,
raadsman mr. De Vleesschauwer, advocaat te Terneuzen,
ter zitting aanwezig.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 10 april 2013, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is na
wijzigingvan de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2011 te [woonplaats 1],
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 1] 2001), die toen de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd,
die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger(s)
in de vagina geduwd/gebracht en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1]
geduwd/gebracht;
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 september 2011 te [woonplaats 1], met
[slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 1] 2001), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van en/of strelen van en/of wrijven
over de vagina, in elk geval de schaamstreek, van die [slachtoffer 1]
en/of zijn verdachtes tong (gedeeltelijk) in de mond van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht, althans die [slachtoffer 1] heeft gezoend;
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2011 tot en met 15 september 2011 te [woonplaats 1], in
elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 2]2003), die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten
echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
betasten van en/of strelen van en/of wrijven over de vagina, in elk geval de
schaamstreek, van die [slachtoffer 2];
art 247 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht te bewijzen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, op grond van de aangifte van de moeder van de betrokken minderjarigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de verklaringen van die minderjarigen en de bekennende verklaring van verdachte.
In het gewijzigde standpunt van de Hoge Raad over de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit door middel van een “tongzoen” (LJN BZ2653) ziet de officier van justitie aanleiding om deze aan verdachte verweten gedraging
niette brengen onder de bepaling van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (het seksueel binnendringen van het lichaam) als onder 1 ten laste is gelegd, maar onder de bepaling van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (het plegen van ontuchtige handelingen) als onder 2 ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft het bewijs van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op 15 september 2011 ziet [aangeefster] in de keuken van haar woning aan de [adres 1] te [woonplaats 1], haar dan 10-jarig dochterje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 1] 2001) met behuilde ogen op schoot zitten bij verdachte. Zij zit met haar rug naar verdachte toe, wijdbeens, met haar benen over de benen van verdachte. Als verdachte weg is, vertelt [slachtoffer 1] haar dat verdachte met zijn hand in haar broek gezeten heeft, haar met zijn vingers pijn heeft gedaan en zijn tong in haar mond heeft geduwd. [aangeefster] vraagt haar andere dochter, de dan 8-jarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 2]2003), of verdachte bij haar ook iets heeft gedaan. [slachtoffer 2]vertelt dat verdachte met haar ook rare spelletjes heeft gedaan.
Tijdens het verdere onderzoek komt uit verschillende verklaringen naar voren dat verdachte meerdere malen (drie keer) met zijn vingers aan de vagina van [slachtoffer 2]heeft gezeten, namelijk de eerste keer (in de zomer van 2011) in een camper bij de stormvloedkering en daarna nog twee keer in de woning van de ouders van Amber, eenmaal in de woonkamer en eenmaal boven op haar slaapkamer.
Verdachte erkent dat hij een deel van één van zijn vingers in de vagina van [slachtoffer 1] heeft gebracht en dat hij zijn tong in de mond van [slachtoffer 1] heeft gebracht (tot tegen haar tanden) en dat hij [slachtoffer 2]’s vagina meerdere keren heeft betast en daarover heeft gewreven.
4.3.2
De bewijsmiddelen [1]
Aangezien ter zake van de verdenkingen sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 april 2013,
in onderling verband en samenhang beschouwd met:
(voor wat betreft feiten 1 en 2):
  • akte van geboorte [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag 1] 2001;
  • proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2012, met verklaring [aangeefster], en
  • proces-verbaal van studioverhoor d.d. 11 juni 2012 met verbatim transcriptie verhoor [slachtoffer 1] d.d. 6 juli 2012;
(voor wat betreft feit 3):
  • akte van geboorte [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag 2]2003;
  • proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2012, met verklaring [aangeefster];
  • proces-verbaal van studioverhoor d.d. 11 juni 2012 met verbatim transcriptie verhoor [slachtoffer 2], d.d. 4 juli 2012, en
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Draisma d.d. 12 juni 2012.
De bewijsmiddelen zijn slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks15 september 2011 te [woonplaats 1],
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 1] 2001), die toen de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandeling
(en
)heeft gepleegd,
die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger
(s)
in de vagina geduwd
/gebrachten
/ofzijn tong in de mond van die [slachtoffer 1]
geduwd/gebracht;
2.
hij op
of omstreeks15 september 2011 te [woonplaats 1], met
[slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 1] 2001), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)
heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van
en/of strelen vanen
/ofwrijven
over de vagina,
in elk geval de schaamstreek,van die [slachtoffer 1]
en/of zijn verdachtes tong (gedeeltelijk) in de mond van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht, althans die [slachtoffer 1] heeft gezoend;
3.
hij op
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari
2011 tot en met 15 september 2011
te [woonplaats 1], in
elk gevalin Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 2]2003), die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens
)buiten
echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, bestaande uit het
betasten van
en/of strelen vanen
/ofwrijven over de vagina,
in elk geval de
schaamstreek, van die [slachtoffer 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging feiten 1 en 2
In zijn arrest van 12 maart 2013 (LJN BZ2653) heeft de Hoge Raad overwogen dat een tongzoen op zichzelf wel het binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking oplevert. Het gewijzigd inzicht van de Hoge Raad ziet er slechts op dat deze gedraging niet langer als “verkrachting” kan worden gekwalificeerd.
Dit betekent dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat de bewezen verklaarde tongzoen onder de bepaling van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (het seksueel binnendringen van het lichaam) kan worden gebracht.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen acht, gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden dat verdachte tijdens de proeftijd:
* zich moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij een GGZ-instelling, zoals De Waag;
* geen contact zal hebben met de minderjarigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en
* zich niet zal begeven (a) binnen een straal van vijftig meter van het woonadres van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te weten [adres 1] te [woonplaats 1] en (b) binnen een straal van honderd meter van het adres van de school die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bezoeken;
- met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft bij het stellen van deze strafeis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte drie ernstige zedendelicten heeft begaan, gepleegd jegens twee minderjarige slachtoffers van respectievelijk tien en acht jaar oud uit één gezin, en waarbij hij het lichaam van één van hen seksueel is binnen gedrongen. Deze gedragingen van verdachte hebben niet alleen voor de betrokken slachtoffertjes maar voor het hele gezin veel leed teweeg gebracht. Het is onzeker welke effecten deze seksuele gedragingen op latere leeftijd van de slachtoffertjes zullen hebben. Wat de ouders betreft, zij hebben verdachte uit een goed hart bij hen in huis opgevangen toen hij problemen thuis had. Verdachte heeft misbruik gemaakt van hun vertrouwen. De ouders zijn hierdoor diep geraakt. Zij ervaren de contacten met verdachte binnen de kleine gemeenschap van [woonplaats] als zeer belastend. Dit geldt volgens hen ook voor de beide slachtoffertjes. De confrontaties met verdachte doorkruisen zelfs hun huidige behandeling.
De feiten vallen onder Wet beperking taakstraffen, hetgeen betekent dat bij de bestraffing niet kan worden volstaan met het opleggen van een werkstraf. Om die reden is op deze feiten in de nieuwe straftoemetingsrichtlijnen voor minderjarigenzaken een onvoorwaardelijke jeugddetentie gesteld. Als basis voor de strafeis in de onderhavige zaak is gelet op de straftoemeting volgens de oude richtlijnen, waarin op het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van acht maanden is gesteld en op de overige twee feiten telkens 120 uur werkstraf.
Tegenover de ernst van de feiten, waarop uit maatschappelijk oogpunt niet anders dan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie kan worden gereageerd, staan als strafmatigende factoren dat verdachte een open proceshouding heeft over zijn handelen, dat hij inmiddels bezig is om aan zijn problematiek te werken door gesprekken bij De Waag en dat hij ook probeert enige vorm van rehabilitatie te bewerkstelligen. Verder dient in de straf mee te wegen dat de feiten al enige tijd geleden zijn gepleegd en dat de feiten onder 1 en 2 in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Verdachte is door de psycholoog gekwalificeerd als een gelegenheidspleger. De kans op herhaling wordt weliswaar niet als hoog geschat maar ter preventie van recidive en ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte wordt niettemin een ambulante behandeling bij De Waag geadviseerd. Een en ander leidt ertoe dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de genoemde bijzondere voorwaarden recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman plaatst de feiten in een ander kader dan de officier van justitie. De raadsman heeft erop gewezen dat de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]pas in april 2012 aangifte heeft gedaan nadat haar was gebleken dat verdachte nog geen, althans onvoldoende, gevolg gaf aan de met haar gemaakte afspraak om zich te laten behandelen. In de tijd tussen september 2011 en april 2012 was er (onder andere via sms) ‘normaal’ contact tussen de moeder van de slachtoffers en verdachte. Verdachte wist in die periode eigenlijk niet goed hoe te handelen. Hij had al wel geprobeerd om hulp te zoeken via onder andere de bedrijfsarts op het werk van zijn vader, maar hijzelf noch zijn ouders wisten hoe dit aan te pakken. Hij zette zich in die periode daarom vooral in om zijn leven zoveel mogelijk te normaliseren, om de draad weer op te pakken met school en werk, en hij zorgde ervoor om uit de buurt van de slachtoffers te blijven. Pas na zijn aanhouding voor deze zaak is de hulpverlening in gang gezet. De therapie waar verdachte al op vrijwillige basis mee is gestart zal wellicht zijn vragen kunnen beantwoorden over hoe hij tot het plegen van de feiten kwam. Hij werkt er goed aan mee en doet zijn best om de oorzaak van zijn gedrag te achterhalen. Die therapie zal nog geruime tijd duren en hij zal zich daar elke twee weken voor moeten melden. Dat zal niet altijd even gemakkelijk zijn.
Verder mag niet uit het oog worden verloren dat verdachte zich ten tijde van de feiten, toen hij vijftien–begin zestien jaar oud was, in een puberaal seksueel experimentele fase van zijn leven bevond en dat hij door een samenloop van omstandigheden tot de seksuele handelingen is gekomen. Op het moment dat [slachtoffer 1] begon te huilen schrok hij en stopte hij direct omdat hij niet wilde dat zij pijn had.
De feiten hebben niet alleen voor de slachtoffers en hun ouders, maar ook voor verdachte en zijn ouders grote impact gehad, nadat in het dorp bekend was geworden wat er was gebeurd. Dit heeft in het gezin van verdachte tot veel verdriet en ellende geleid. De pesterijen in het dorp waren niet van de lucht. Zo is de scooter van verdachte beschadigd en zijn er eieren tegen het raam van de woning gegooid.
De raadsman acht niet aannemelijk dat de problemen die na de feiten binnen de familiekring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]zijn ontstaan, zoals de echtscheiding van de ouders en de ziekte van de oma, alle zijn veroorzaakt door de gedragingen van verdachte. Het lijkt erop dat de officier van justitie deze omstandigheden - ten onrechte - ook in de strafeis laat meewegen.
De officier van justitie legt bij de strafeis het accent op het seksueel binnendringen van het lichaam. Het geven van de tongzoen kan daar niet meer onder worden gebracht, zodat deze gedraging alleen ziet op het eenmalig een deel van een vinger in de vagina van [slachtoffer 1] brengen. Hoe ernstig de seksuele gedragingen op zichzelf ook zijn, deze rechtvaardigen niet het opleggen van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zeven maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk. De verdediging verzoekt om aan verdachte een zodanige straf op te leggen dat verdachte niet opnieuw in detentie zal moeten. Nu verdachte al een aantal dagen in voorarrest heeft verbleven, is al voldaan aan de eis die de Wet beperking taakstraffen stelt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf(-fen) aan verdachte moet(en) worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het nadeel van verdachte rekening gehouden met:
  • de wijze waarop verdachte diverse seksuele handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verricht, welke handelingen ten aanzien van [slachtoffer 1] mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer door verdachte;
  • de ernstige wijze waarop verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze jeugdige slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later zeer nadelige psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden;
  • de mate waarin verdachte door zijn handelwijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de ouders van de slachtoffers in hem als huisvriend mochten stellen, en
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het voordeel van verdachte zijn de volgende omstandigheden meegewogen:
  • dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 19 maart 2013 blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten met de politie of de justitie in aanraking is gekomen, en
  • dat artikel 77gg lid 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij samenloop meer feiten, die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd, voor de toepassing van straffen en maatregelen als één feit worden aangemerkt en dit in deze strafzaak geldt ten aanzien van feiten 1 en 2 die betrekking hebben op hetzelfde slachtoffer.
Verder heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Holland Z en Zeeland d.d. 20 juni 2012 en d.d. 12 oktober 2012 en het Pro Justitia rapport betreffende het psychologisch onderzoek van verdachte, opgesteld door drs. M. de Bree, gz-psycholoog d.d. 27 augustus 2012, het nadere rapport van Bureau Jeugdzorg Zeeland d.d. 3 april 2013, alsmede hetgeen ter zitting ter nadere toelichting op de recente ontwikkeling van de persoon van verdachte door de jeugdreclasseerder naar voren is gebracht.
De geraadpleegde gedragsdeskundige heeft op grond van het psychologisch onderzoek geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Zowel de gedragsdeskundige als de Raad voor de Kinderbescherming achten een ambulante behandeling bij De Waag met daarbij begeleiding door de Jeugdreclassering in de vorm van de maatregel hulp en steun
het meest aangewezen ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. De jeugdreclasseerder heeft meegedeeld dat verdachte in oktober 2012 alvast is aangemeld bij De Waag voor individuele therapie. Dit heeft geresulteerd in een behandelplan met de volgende doelen: delictbespreking, aandacht voor slachtoffers, eigen seksualiteit, emoties en houding. De verwachting is dat verdachte eind 2013 in de afrondingsfase van de therapie zal zitten. Verdachte heeft zich aan alle afspraken met de jeugdreclassering gehouden. Wat opvalt, is dat wanneer hij een vraag over de behandeling heeft, hij daarover zelf contact opneemt en actief meedenkt over het vinden van een oplossing.
Wet beperking taakstraffen
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de Wet beperking taakstraffen gevorderd een gedeeltelijk onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 22b van het Wetboek van strafrecht (Sr) luidt, voor zover in deze relevant:
1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
2. a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
De Memorie van Toelichting Wet beperking taakstraffen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 169, nr. 3) kent, voor zover van belang, de volgende overwegingen:
  • voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven kan niet worden volstaan met het opleggen van een ‘kale’ taakstraf. Een dergelijke bestraffing voldoet niet aan de eisen die, gelet op de ernst van het delict, met het oog op vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten in de toekomst, moeten worden gesteld. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er daarom in, dat in geval van veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf alleen een taakstraf kan worden opgelegd tezamen met een al dan niet (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Door middel van het stellen van bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf kan dan gericht gewerkt worden aan gedragsverandering van de veroordeelde en het voorkomen van recidive;
  • het materiële criterium (ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit) staat in het teken van de gevolgen die het gepleegde misdrijf heeft gehad. Een taakstraf wordt niet opgelegd indien het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Bij zeden- en geweldsmisdrijven is in beginsel steeds sprake van inbreuken op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuken kan verschillen. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is dus bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Zijn de gevolgen voor de lichamelijke integriteit beperkt gebleven, dan kan met een ‘kale’ taakstraf worden volstaan;
  • artikel 22b, derde lid: uitzondering op de hoofdregel dat in geval van een ernstig zeden- en geweldsmisdrijf geen taakstraf wordt opgelegd. Deze uitzondering heeft tot doel te voorkomen dat een taakstraf niet kan worden opgelegd in combinatie met een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Dit wetsvoorstel beoogt uit te sluiten dat in geval van ernstige misdrijven wordt volstaan met het opleggen van enkel een taakstraf. In combinatie met een onvoorwaardelijke, voorwaardelijke of deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet de taakstraf ook bij ernstige misdrijven opgelegd kunnen worden. De combinatie van deze straffen geeft de rechter de mogelijkheid een bij de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de dader passende straf op te leggen. De mogelijkheid om een taakstraf te combineren met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf versterkt de mogelijkheden om te werken aan gedragsverandering. Zij staat in de sleutel van de persoonsgerichte aanpak die de regering voorstaat. Door middel van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf kan gericht gewerkt worden aan het opheffen of terugdringen van criminogene factoren die hebben bijgedragen aan het strafbare gedrag. Aan de andere kant is het zo dat door de mogelijkheid om een voorwaardelijke gevangenisstraf te combineren met een taakstraf, het punitieve karakter van de bestraffing wordt versterkt.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen feiten misdrijven betreffen waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Verder is aannemelijk dat het handelen van verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers ten gevolge heeft gehad. Aan de criteria van artikel 22b, eerste lid, Sr is dan ook voldaan. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een ernstig zedenmisdrijf. Het opleggen van een taakstraf is dan in beginsel niet aan de orde.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de op te leggen straf(-fen) van betekenis dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten vijftien - begin zestien jaar oud was, dat er geen sprake is van recidive en dat een behandeling noodzakelijk is ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte om tot gedragsverandering te komen. Daarnaast zal zij rekening houden met de ouderdom van de feiten.
Daar van uitgaande en gelet op de Memorie van Toelichting betreffende artikel 22b, derde lid, Sr, is de rechtbank dan ook van oordeel dat in deze zaak, gezien de context van de feiten (naast het driemaal betasten van de vagina van [slachtoffer 2], het eenmalig met een deel van de vinger binnendringen in de vagina van [slachtoffer 1] en het haar geven van een tongzoen) kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke taakstraf. Dit is passend, gelet op de ernst van de feiten en de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze strafoplegging versterkt de mogelijkheden om te werken aan gedragsverandering.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van de door de officier van justitie geëiste gedeeltelijk onvoorwaardelijke jeugddetentie in deze zaak, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bovendien strijdig met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), inhoudende dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest opleggen en een werkstraf voor de duur van 150 uur te vervangen door 75 dagen jeugddetentie. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte ambulant behandeld zal worden bij De Waag of een soortgelijke GGZ-instelling. Deze behandelverplichting zal in de vorm van een bijzondere voorwaarde worden verbonden aan een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Verdachte dient zich daarbij te gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag en/of een vervolgbehandeling. Zij zal daarbij tevens de maatregel van hulp en steun opleggen.
Verder acht de rechtbank het aangewezen dat bij wijze van bijzondere voorwaarde aan verdachte een contactverbod zal worden opgelegd inhoudende dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen of zoeken met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn eis om tevens een locatieverbod op te leggen. In de eerste plaats acht de rechtbank een locatieverbod, gelet op het op te leggen contactverbod, niet van toegevoegde waarde en bovendien is een dergelijk verbod moeilijk uitvoerbaar, bijvoorbeeld in geval van verhuizing van de slachtoffers.
Nu nog onduidelijk is wat de oorzaak bij verdachte is geweest waardoor hij tot het plegen van de feiten is gekomen en er daardoor een reële kans bestaat dat verdachte in bepaalde situaties wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 77za Sr bevelen dat de gestelde voorwaarden, waaronder de te verlenen hulp en steun en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 1] (wettelijk vertegenwoordiger [aangeefster]), [adres 1],
[woonplaats 1], heeft een vordering ingediend tot vergoeding van EUR 1.508,96, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan EUR 1.500,00 aan immateriële schade en EUR 8,96 aan reiskosten ouders wegens schade geleden door de feiten 1 en 2.
[slachtoffer 2] (wettelijk vertegenwoordiger [aangeefster]), [adres 1],
[woonplaats 1], heeft een vordering ingediend tot vergoeding van EUR 1.452,39, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan EUR 1.250,00 aan immateriële schade en EUR 202,39 aan reiskosten en verlofuren vader wegens schade geleden door feit 3.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de gevorderde materiële schade feitelijk niet voor toewijzing in aanmerking komt nu deze schade niet door de slachtoffers, maar door de ouders is geleden en hij refereert zich dienaangaande aan het oordeel van de rechtbank. De hoogte van gevorderde immateriële schade acht de officier van justitie redelijk en daarmee toewijsbaar. Hij verzoekt daarbij aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de toekenning van de bedragen aan materiële schade. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de raadsman van mening dat de slachtoffers recht hebben op een vergoeding en verdachte bereid is te betalen. Omtrent de hoogte van de vergoeding wijst de raadsman er op dat deze in geen verhouding staat tot de hoogte van eerder toegekende schadevergoedingen in soortgelijke, in de Smartengeldgids gepubliceerde zaken. Hij verzoekt die bedragen te matigen gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en diens draagkracht.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde materiële schade door de benadeelde partijen dat dit kosten betreffen die zijn geleden door de ouders van de benadeelde partijen. Dit is aldus geen schade die door hen is geleden als een rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Echter, nu de raadsman de vorderingen niet heeft betwist en de hoogte van de gevorderde bedragen voldoende aannemelijk zijn gemaakt, zijn deze voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadebedragen is de rechtbank van oordeel dat deze voor beide benadeelde partijen toewijsbaar zijn tot een bedrag van EUR 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, omdat die schade als een rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten kunnen worden aangemerkt en verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vorderingen tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Zij overweegt daarbij dat dit deel van de schade het gevolg kan zijn van de problemen van de slachtoffers wegens andere gebeurtenissen in het gezin en de familie, zoals de echtscheiding van hun ouders en de ziekte van hun oma. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het beoordelen van dit deel van de vorderingen van de benadeelde partijen nu dit zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Voor dat deel kunnen de benadeelde partijen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77r, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2:Eendaadse samenloop van:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegendie bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 3:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij moet meewerken aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke GGZ instelling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen of zoeken met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedag 1] 2001 en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag 2]2003;
- draagt genoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte
hulp en steunte verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden
voorwaardenen het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- verstaat dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie reeds heeft ondergaan;
  • veroordeelt verdachte tevens tot een
  • beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 75 dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]:
  • wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (wettelijk vertegenwoordiger [aangeefster]), [adres 1], [woonplaats 1], ter zake van het bewezen verklaarde onder 1 en 2 tot het bedrag van EUR 508,96 (vijfhonderd acht euro en zes en negentig cent) waarvan EUR 500,00 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering wegens immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van EUR 508,96 (vijfhonderd acht euro en zes en negentig cent) als vergoeding voor immateriële en materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van die schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[slachtoffer 2]:
  • wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (wettelijk vertegenwoordiger [aangeefster]), [adres 1], [woonplaats 1], ter zake van het bewezen verklaarde onder 3 tot het bedrag van EUR 702,39 (zevenhonderd twee euro en negenendertig cent) waarvan EUR 500,00 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering wegens immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 702,39 (zevenhonderd twee euro en negenendertig cent) als vergoeding voor immateriële en materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van die schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Nomes en
mr. Kuypers, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (Pv) wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een (kopie conform het origineel getekend exemplaar van een) ambtsedig