ECLI:NL:RBZWB:2013:4554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 13_933
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB en dwangsom bij niet tijdig beslissen door de CVOM

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.C. Niederer, en de Minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door de CVOM, naar aanleiding van twee Wob-verzoeken die op 2 november 2012 zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de CVOM niet binnen de wettelijke termijn van vier weken heeft beslist op deze verzoeken, en dat eiser de CVOM op 12 december 2012 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat de brieven van eiser als ingebrekestellingen moeten worden aangemerkt, en dat de CVOM derhalve dwangsommen heeft verbeurd voor het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 340,00 en de CVOM veroordeeld tot betaling van deze dwangsommen, alsook tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/933 en 13/936 WOB

uitspraak van 10 juni 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie; CVOM),verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde heeft namens eiser bij brief met dagtekening 3 januari 2013, ontvangen bij de rechtbank per fax op 4 februari 2013, beroep ingesteld tegen het door de CVOM niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking ingevolge artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft aan dit beroep het procedurenummer 13/933 toegekend.
Bij brief met dagtekening 6 januari 2013, ontvangen bij de rechtbank per fax op 6 februari 2013, heeft de gemachtigde namens eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het door de CVOM niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking ingevolge artikel 4:18 van de Awb. De rechtbank heeft aan dit beroep het procedurenummer 13/936 toegekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 april 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De CVOM heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder] .

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Procedurenummer 13/933

De gemachtigde heeft namens eiser bij brief van 2 november 2012 bezwaar gemaakt bij de CVOM tegen de beschikking van de Minister (Centraal Justitieel Incassobureau; CJIB) van 15 oktober 2012 met CJIB-nummer [CJIB-nummer 1] . In deze brief heeft de gemachtigde tevens verzocht het CJIB zaakoverzicht toe te sturen op grond van de artikelen 6 en 7, eerste lid onder a en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij brief van 1 december 2012, verzonden per fax op diezelfde dag, heeft de gemachtigde van eiser aan de CVOM het volgende bericht verzonden:
“Betreft: verzoek
Mijn kenmerk: [eiser] /CVOM
Geachte heer, mevrouw,
Bij brief van 2 november 2012 zond ik u een verzoek tot toezending van informatie m.b.t. cliënt [eiser] in de kwestie met CJIB nummer eindigend op [CJIB-nummer 1] . Tot op heden heb ik uw besluit op dat verzoek niet ontvangen weswege ik u attendeer op het uitblijven van deze reactie en u verzoek uw besluit zo spoedig mogelijk aan mij te doen toekomen.”
Op 12 december 2012 heeft de gemachtigde van eiser, met dagtekening 1 december 2012, per fax het volgende bericht verzonden aan de CVOM:
“Betreft: verzoek
Mijn kenmerk: [eiser] /CVOM
Geachte heer, mevrouw,
Bij brief van 2 november 2012 zond ik u een verzoek tot toezending van informatie m.b.t. cliënt [eiser] in de kwestie met CJIB nummer eindigend op [CJIB-nummer 1] . Tot op heden heb ik uw besluit op dat verzoek niet ontvangen weswege ik u attendeer op het uitblijven van deze reactie en u verzoek uw besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na heden als bedoelt in artikel 4:17 Awb, aan mij te doen toekomen.”
Bij besluit van 3 januari 2013 heeft de CVOM het Wob-verzoek van eiser toegewezen en een kopie van het gevraagde zaakoverzicht toegezonden.
Bij brief van 18 januari 2013 heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat de CVOM een dwangsom verbeurt voor het niet tijdig beslissen op eisers Wob-verzoek. Omdat de CVOM uit eigen beweging een dwangsombeschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb dient te nemen binnen twee weken na afloop van de dwangsom, en gemachtigde deze beschikking nog niet heeft ontvangen, stelt de gemachtigde de CVOM in gebreke, met het verzoek alsnog binnen twee weken de beschikking te nemen.
Bij brief met dagtekening 3 januari 2013 (de rechtbank leest: 3 februari 2013) heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door de CVOM. Eiser verzoekt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast te stellen, de CVOM te verplichten tot betaling van de dwangsom en van de wettelijke rente over de dwangsom, alsmede tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Procedurenummer 13/936

De gemachtigde heeft namens eiser bij brief van 2 november 2012 bezwaar gemaakt bij de CVOM tegen de beschikking van de Minister (CJIB) van 24 oktober 2012 met CJIB-nummer [CJIB-nummer 1] . In deze brief heeft de gemachtigde tevens verzocht het CJIB zaakoverzicht toe te sturen op grond van de artikelen 6 en 7, eerste lid onder a en tweede lid, van de Wob.
Bij brief van 1 december 2012, verzonden per fax op diezelfde dag, heeft de gemachtigde van eiser aan de CVOM het volgende bericht verzonden:
“Betreft: verzoek
Mijn kenmerk: [eiser] /CVOM
Geachte heer, mevrouw,
Bij brief van 2 november 2012 zond ik u een verzoek tot toezending van informatie m.b.t. cliënt [eiser] in de kwestie met CJIB nummer eindigend op [CJIB-nummer 1] . Tot op heden heb ik uw besluit op dat verzoek niet ontvangen weswege ik u attendeer op het uitblijven van deze reactie en u verzoek uw besluit zo spoedig mogelijk aan mij te doen toekomen.”
Bij brief van 12 december 2012, op diezelfde dag verzonden per fax, heeft de gemachtigde van eiser het volgende bericht verzonden aan de CVOM:
“Betreft: verzoek
Mijn kenmerk: [eiser] /CVOM
Geachte heer, mevrouw,
Bij brief van 2 november 2012 zond ik u een verzoek tot toezending van informatie m.b.t. cliënt [eiser] in de kwestie met CJIB nummer eindigend op [CJIB-nummer 1] . Tot op heden heb ik uw besluit op dat verzoek niet ontvangen weswege ik u attendeer op het uitblijven van deze reactie en u verzoek uw besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na heden als bedoelt in artikel 4:17 Awb, aan mij te doen toekomen.”
Bij besluit van 4 januari 2013 heeft de CVOM het Wob-verzoek van eiser toegewezen en een kopie van het gevraagde zaakoverzicht toegezonden.
Bij brief van 19 januari 2013 heeft de gemachtigde van eiser medegedeeld dat de CVOM een dwangsom verbeurt voor het niet tijdig beslissen op eisers Wob-verzoek. Omdat de CVOM uit eigen beweging een dwangsombeschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb dient te nemen binnen twee weken na afloop van de dwangsom, en gemachtigde deze beschikking nog niet heeft ontvangen, stelt de gemachtigde de CVOM in gebreke, met het verzoek alsnog binnen twee weken de beschikking te nemen.
Bij brief met dagtekening 6 januari 2013 (de rechtbank leest: 6 februari 2013) heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking door de CVOM. Eiser verzoekt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast te stellen, de CVOM te verplichten tot betaling van de dwangsom en van de wettelijke rente over de dwangsom, alsmede tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Ten aanzien van het niet tijdig beslissen

Bij brieven van 20 februari 2013 heeft de rechtbank aan de CVOM gevraagd de op de procedures betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is de CVOM verzocht in verweerschriften aan te geven of de beslistermijnen zijn overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijnen en binnen welke termijn besluiten zijn te verwachten.
De CVOM heeft in twee afzonderlijke verweerschriften met dagtekening 22 maart 2013 aangegeven dat inderdaad niet binnen vier weken na ontvangst van de Wob-verzoeken beslissingen zijn genomen. Deze beslissingen zijn op 3 januari 2013 en 4 januari 2013 genomen. Om voor toekenning van een dwangsom in aanmerking te komen, is echter op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb vereist dat er twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beslissing is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. De CVOM bestrijdt dat hij gehouden is een dwangsom aan eiser toe te kennen, omdat de faxberichten van 1 en 12 december 2012 van eiser niet als ingebrekestellingen in de zin van artikel 4:17 van de Awb zijn aan te merken. In de eerste plaats omdat deze berichten niet herleidbaar zijn naar de oorspronkelijke Wob-verzoeken. De faxberichten maken onvoldoende duidelijk op welke te nemen besluiten de berichten betrekking hebben, nu eiser uitsluitend de datum van de verzoeken en de laatste vier cijfers van de betreffende CJIB-beschikkingen heeft vermeld. Niet valt in te zien met welk ander doel dan slechts het incasseren van een dwangsom, eiser deze handelwijze hanteert. Daarnaast behelzen de faxberichten van 1 en 12 december 2012 slechts verzoeken om de gevraagde documenten alsnog te ontvangen. De CVOM verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 5 december 2012 met zaaknummer 201109778/1/A3. De faxberichten van 1 en 12 december 2012 zijn naar de mening van de CVOM niet als ingebrekestellingen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb aan te merken.
2.
Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Paragraaf 4.1.3.2 en afdeling 8.2.4A van de Awb maken deel uit van deze wetswijziging. Nu de Wob-verzoeken zijn ingediend op 2 november 2012 en de beroepschriften zijn ingediend op 4 en 6 februari 2013, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
In artikel 6, eerste lid, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk beslist, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking de dwangsom niet opschort.
In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn gebonden is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.
Niet in geschil is dat namens eiser bij brieven van 2 november 2012 twee Wob-verzoeken zijn ingediend en dat de CVOM buiten de in de Wob gestelde beslistermijn bij besluiten van 3 en 4 januari 2013 op de Wob-verzoeken van eiser heeft beslist.
De vraag die bij de rechtbank voorligt, is of de CVOM dwangsommen heeft verbeurd ten aanzien van het niet tijdig beslissen op de Wob-verzoeken van eiser.
De gemachtigde van eiser beantwoordt deze vraag bevestigend. De gemachtigde stelt dat de CVOM met de brieven van 1 en 12 december 2012 in gebreke is gesteld en dat niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestellingen besluiten zijn genomen. De brieven zijn naar de mening van de gemachtigde ingebrekestellingen, omdat deze verwijzen naar de datum van de Wob-verzoeken, naar eiser en naar de dossiernummers (laatste vier cijfers CJIB). Deze unieke combinatie is volgens de gemachtigde herleidbaar. Indien de CVOM stelt dat de ingebrekestellingen niet herleidbaar zijn, dan had het op de weg van de CVOM gelegen om navraag te doen en dat heeft de CVOM niet gedaan, zo stelt de gemachtigde van eiser.
De CVOM beantwoordt de voorliggende vraag ontkennend. De faxberichten zijn niet herleidbaar naar de oorspronkelijke Wob-verzoeken, omdat eiser uitsluitend de datum van de verzoeken en de laatste vier cijfers van de betreffende CJIB-beschikkingen heeft vermeld. Daarnaast behelzen de brieven van 1 en 12 december 2012 slechts verzoeken om de gevraagde documenten alsnog te ontvangen.
4.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of de brieven van 1 en 12 december 2012 aangemerkt moeten worden als ingebrekestellingen.
Uit de Awb en de jurisprudentie van de AbRS volgt dat een ingebrekestelling schriftelijk moet zijn en in beginsel vormvrij is. Daarbij is wel vereist dat de inhoud van de ingebrekestelling herleidbaar moet zijn naar de initiële aanvraag en het te nemen besluit, en het bestuursorgaan gemaand wordt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit te nemen (zie onder andere de uitspraak van de AbRS van 5 december 2012, gepubliceerd onder LJN: BY5083).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de brieven van 1 en 12 december 2012 te herleiden zijn naar de initiële Wob-verzoeken. Daartoe overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser de datum van het Wob-verzoek heeft genoemd, de achternaam van eiser en de laatste vier cijfers van het CJIB-nummer. Nu de CVOM ter zitting heeft verklaard dat eiser (slechts) vijf procedures heeft lopen bij de CVOM, kan niet worden gesteld dat het niet benoemen van het volledige CJIB-nummer tot gevolg heeft dat de brieven niet te herleiden zijn naar de lopende procedure.
Daarmee is echter nog niet gegeven dat de brieven van 1 en 12 december 2012 ook zijn aan te merken als ingebrekestellingen. De rechtbank is van oordeel dat de brieven van 1 december 2012 naar hun inhoud slechts een herinnering aan het initiële verzoek behelzen. Eerst in de brieven van 12 december 2012 heeft eiser de CVOM onder verwijzing naar artikel 4:17 van de Awb gemaand uiterlijk binnen twee weken een besluit toe te zenden. Hieruit volgt dat de CVOM de brieven van 12 december 2012 als ingebrekestellingen had moeten aanmerken.
5.
Nu vaststaat dat de gemachtigde van eiser de CVOM bij brieven van 12 december 2012 in gebreke heeft gesteld, moet vervolgens worden vastgesteld dat de CVOM niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestellingen besluiten heeft genomen.
De rechtbank beantwoordt de voorliggende vraag, of de CVOM dwangsommen heeft verbeurd ten aanzien van het niet tijdig beslissen op de Wob-verzoeken van eiser, dan ook bevestigend. De beroepen tegen het niet tijdig nemen van dwangsombeschikkingen ingevolge artikel 4:18 van de Awb dienen derhalve gegrond te worden verklaard.
6.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaken te voorzien, in die zin dat zij zelf de verbeurde dwangsommen zal vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestellingen met dagtekening 12 december 2012 per fax op diezelfde dag zijn ingediend en ontvangen bij de CVOM.

Procedurenummer 13/933

De eerste verbeurtedag na de ingebrekestelling van 12 december 2012 is donderdag 27 december 2012. De CVOM heeft op donderdag 3 januari 2013 een besluit genomen op het Wob-verzoek van eiser en dit besluit aan de gemachtigde van eiser verzonden. Ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurt de CVOM gedurende 8 dagen dwangsommen ter hoogte van € 20,00 per dag, wat resulteert in een bedrag aan verbeurde dwangsom van € 160,00.

Procedurenummer 13/934

De eerste verbeurtedag na de ingebrekestelling van 12 december 2012 is donderdag 27 december 2012. De CVOM heeft op vrijdag 4 januari 2013 een besluit genomen op het Wob-verzoek van eiser en dit besluit aan de gemachtigde van eiser verzonden. Ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurt de CVOM gedurende 9 dagen dwangsommen ter hoogte van € 20,00 per dag, wat resulteert in een bedrag aan verbeurde dwangsom van € 180,00.
7.
De gemachtigde van eiser heeft tevens verzocht de CVOM te verplichten de wettelijke rente te vergoeden over het bedrag aan verbeurde dwangsommen, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De CVOM is, nu eiser hem op 12 december 2012 in gebreke heeft gesteld, op grond van het bepaalde in artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb vanaf 27 december 2012 dwangsommen verschuldigd tot respectievelijk 3 en 4 januari 2013. Gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb diende de CVOM de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen
twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was bij beschikking vast te stellen. Gelet hierop diende verweerder uiterlijk op respectievelijk 17 en 18 januari 2013 de dwangsommen te hebben vastgesteld.
Uit artikel 4:87, eerste lid, van de Awb volgt dat de betalingstermijn van deze dwangsom in beginsel zes weken na bekendmaking van de beschikking bedraagt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt en uit artikel 4:100 van de Awb volgt dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Gelet hierop diende de CVOM uiterlijk zes weken na respectievelijk 17 en 18 januari 2013, dus op 28 februari 2013 en 1 maart 2013, de dwangsom aan eiser te hebben voldaan. Nu de CVOM heeft nagelaten de dwangsommen te voldoen, is hij vanaf respectievelijk 1 en 2 maart 2013 in verzuim en dient hij vanaf die datum tot en met de dag der voldoening wettelijke rente over de dwangsommen aan eiser te vergoeden.
8.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dienen de griffierechten aan eiser te worden vergoed.
9.
De rechtbank veroordeelt de CVOM in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de onderhavige beroepen in samenhang moeten worden gezien. Omdat de CVOM ter zitting heeft verklaard dat sprake is van een principiële kwestie en hiertoe tussen partijen uitvoerig standpunten zijn uitgewisseld, ziet de rechtbank aanleiding, in afwijking van de jurisprudentie ten aanzien van beroepen tegen het niet tijdig beslissen, een wegingsfactor 1 toe te kennen. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig nemen van dwangsombeschikkingen gegrond
en vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van dwangsombeschikkingen;
  • bepaalt dat de CVOM een bedrag van € 340,00 aan dwangsommen heeft verbeurd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt de CVOM tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke
rente als aangegeven in overweging 7. van deze uitspraak;
  • draagt de CVOM op de betaalde griffierechten van in totaal € 320,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de CVOM in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.