4.3Het oordeel van de rechtbank
Op zaterdag 4 februari 2012 omstreeks 00.25 uur troffen verbalisanten op het parkeerterrein van zwembad De Vennen in Dongen in een auto het lichaam aan van een man. De man had bloed in zijn gezicht en voelde koud en hard aan. Achter zijn linkeroor had de man een hoofdwond. Ook werden in de auto een aantal hulzen aangetroffen. De auto waarin de man onderuitgezakt lag, stond op naam van [naam 5] [achternaam], wonende te [adres 1]. Op dit adres stond ook[slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] ingeschreven. Het stoffelijk overschot is door [naam 5] [achternaam] en [naam 6] geïdentificeerd als dat van[slachtoffer].
Bij sectie aan het lichaam van[slachtoffer] door het NFI werden tekenen van meervoudig doorgemaakt uitwendig mechanisch perforerend geweld waargenomen, passend bij 6 inschoten, welke eindigde in 5 kogels en 4 kogelfragmenten. Alle inschotopeningen bevonden zich aan de rechterzijde van het lichaam. De letsels waren, gezien de begeleidende bloeduitstortingen, alle bij leven ontstaan. In relatie met alle schotkanalen, behoudens schotkanaal H, waren vitale structuren geraakt en in relatie met schotkanaal H was er ook inademing van bloed.
Alle schotkanalen hebben geleid tot bloedverlies, perforatie van meerdere vitale organen (linkerlong, hersenen, rechter halsslagader, lever en wervelkolom). Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de daardoor opgelopen algehele weefselschade door fors bloedverlies en orgaanfunctiestoornissen.
Daarnaast is radiologisch onderzoek verricht door Forensic Radiology Consultancy.
De radioloog geeft in zijn rapport aan dat sprake is van 8 inschotverwondingen, waarvan er 1 zich aan de linkerzijde van het hoofd bevindt en 1 schampschot aan de linkerzijde van het hoofd. De rechtbank stelt vast dat de rapporten voor het overige overeenkomen. De radioloog concludeert dat er in totaal 3 trajecten door het hoofd te zien zijn, 3 door de hals en 2 door de thorax en abdomen. Er zijn 7 projectielen gezien. De doodsoorzaak kan naar de mening van de radioloog een verbloeding zijn vanuit de letsels in de thorax, de letsels van het ruggenmerg of de letsels van de hersenen of een combinatie hiervan.
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging terecht wijst op deze opmerkelijke verschillen in de hiervoor aangehaalde rapporten.
Anders dan de verdediging is de rechtbank echter niet van oordeel dat deze verschillen ertoe moeten leiden dat de beide rapporten niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs dat[slachtoffer] is overleden als gevolg van inschotverwondingen met als gevolg bloedverlies. De beide rapporten zijn op dat punt immers eensluidend en ook overigens helder onderbouwd.
Van verdachte en zijn echtgenote [naam echtgenote] zijn de telecomgegevens onderzocht.
Op 3 februari 2012 heeft [naam echtgenote] om 18.51 uur uitgebeld naar het nummer
[telefoonnummer] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit zijn gsm-nummer is. Dit vormt een sterke aanwijzing dat verdachte en zijn echtgenote toen niet samen thuis waren zoals verdachte in eerste instantie heeft verklaard bij de politie. Door [naam echtgenote] is immers verklaard dat zij op die dag omstreeks 18.00 uur thuis tabletten heeft ingenomen, in slaap is gevallen en om 19.30 uur met haar zoon[naam zoon] boodschappen is gaan doen. Als verdachte in die tijdspanne bij haar in de woning geweest zou zijn, had zij hem niet behoeven te bellen op zijn gsm.
Daarnaast is bij onderzoek naar de zendmastgegevens vastgesteld dat om 18.52 uur (derhalve 1 minuut nadat verdachte is gebeld door zijn echtgenote) de gsm van verdachte de zendmast heeft aangestraald aan de Hoge Ham in Dongen, niet vanuit de richting van zijn woonadres aan de [straatnaam] maar vanuit de richting van De Vennen, zijnde de plaats delict. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij[slachtoffer] die avond 3 keer telefonisch heeft gesproken.Uit het telecomonderzoekblijkt dat verdachte om 18.58 uur heeft uitgebeld naar[slachtoffer]. Om 19.00 uur werd verdachte gebeld door[slachtoffer] waarna verdachte hem om 19.05 uur weer heeft teruggebeld. De gsm van verdachte straalde op deze drie tijdstippen de zendmast aan aan de[adres 3]. Deze zendmast is gelegen aan de plaats delict, te weten de parkeerplaats van zwembad De Vennen, zijnde de plaats waar het dode lichaam van[slachtoffer] achter het stuur in de auto is aangetroffen.
Door de verdediging is terecht opgemerkt dat uit het feit dat de telefoon van verdachte de zendmast bij de [adres 3] heeft aangestraald, niet per definitie volgt dat verdachte op die tijdstippen op de parkeerplaats van het zwembad is geweest of dat de zendmast op de [adres 3] op dat moment de ten opzichte van zijn telefoon dichtstbijzijnde zendmast is geweest. De rechtbank ziet in deze omstandigheid echter wel een aanwijzing die meeweegt in haar uiteindelijke oordeel dat verdachte op dat moment wel degelijk op de plaats delict is geweest.
Door de Unit Forensisch Technisch Onderzoek is uitgebreid onderzoek verricht.[slachtoffer]
werd aangetroffen in een personenauto. Op de rechterhand van het slachtoffer lag een bruine, gevoerde linkerhandschoen. De in het voertuig aangetroffen hulzen betroffen hulzen van het kaliber 7.65 millimeter. Gezien de plaats van de verwondingen op het lichaam van het slachtoffer, alsmede bloedspatten op de binnenzijde van het bestuurdersportier kan worden geconcludeerd dat er voorin het voertuig vanaf de passagiersstoel in de richting van het slachtoffer is geschoten. Dit verklaart de inschotverwondingen aan de rechterzijde van het lichaam van[slachtoffer].
De op de hand van[slachtoffer] aangetroffen handschoen is door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van DNA-materiaal. Het bloedspoor aan de buitenzijde van de handschoen is afkomstig van[slachtoffer]. Bemonstering van celmateriaal van de binnenzijde van de handschoen heeft geresulteerd in de vaststelling dat deze afkomstig in van “onbekende man A”.
Op 24 april 2012 heeft het NFI bericht dat geconstateerd is dat 2 DNA-profielen niet met elkaar matchen. Dit betreffen de DNA-profielen van [naam 5] [achternaam] en de “onbekende man A”. Vastgesteld is evenwel dat er sprake kan zijn van een mogelijke ouder-kind verwantschap tussen [naam 5] [achternaam] en de “onbekende man A”. Nadat ook bij verdachte celmateriaal is afgenomen, is bij onderzoek door het NFI vastgesteld dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de binnenzijde van de handschoen. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met dit DNA-profiel matcht, is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de handschoen die op de hand van[slachtoffer] is aangetroffen, is gedragen dan wel aangeraakt door verdachte.
Op de slaapkamer in de woning van verdachte is onder meer een zwarte jas van het merk DL & Delpino aangetroffen. Ter zitting is verdachte een foto getoond van deze jas. Verdachte heeft verklaard dat dit zijn jas is. Deze jas is in beslag genomen en onderzocht door het NFI.
Bij schotrestenonderzoek zijn delen van de mouwen van de jas bemonsterd. Op de mouwen van de jas zijn 32 zogenoemde categorie A deeltjes aangetroffen. Met het aantreffen van categorie A deeltjes wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces.
Op dezelfde zwarte jas van verdachte zijn voorts bloedsporen aangetroffen. Bij onderzoek naar deze bloedsporen zijn referentiemonsters van onder meer verdachte en[slachtoffer] betrokken. De bloedsporen op deze jas zijn aangetroffen ter hoogte van de linkerborst, ter hoogte van de linkerelleboog en ter hoogte van de linkeroksel. Door het NFI is vastgesteld dat deze bloedmonsters afkomstig kunnen zijn van[slachtoffer]. De kans dat dit materiaal afkomstig is van een willekeurig ander persoon is kleiner dan 1 op 1 miljard.[slachtoffer]
is op 3 februari 2012 voor het laatst in leven gezien in het Turks Cultureel Centrum in Dongen. Door de getuige [getuige 2] is verklaard dat hij [slachtoffer] daar gezien heeft en dat hij een telefoontje kreeg. [slachtoffer] had zojuist thee besteld en gekregen maar die dronk hij niet meer op. Hij zei meteen na het telefoongesprek dat zijn thee maar aan een ander gegeven moest worden. Daarna vertrok hij. Volgens deze getuige was dat rond 19.15/19.30 uur. De getuige[getuige 3] heeft verklaard dat hij rond 18.30 uur naar het Theehuis is gegaan en zijn vriend [slachtoffer] daar zag. Hij bleef daar ongeveer 10 minuten zitten waarna zij een nieuw kaartspel zijn begonnen. Kort daarop stond [slachtoffer] op en ging hij weg. De getuige [getuige 4] is kort vóór 19.00 uur in het Cultureel Centrum aangekomen. Tussen het moment dat hij daar aankwam en dat [slachtoffer] is vertrokken, zaten ongeveer 15 of 30 minuten.
Door de officier van justitie is een bevel opnemen vertrouwelijke communicatie afgegeven. In dat kader is in week 18 van 2012 opnameapparatuur geplaatst in de woning van verdachte aan de [straatnaam] in Dongenen zijn de - voor zover hier relevant - volgende gesprekken opgenomen:
Op 7 mei 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 5] en[naam zoon] [achternaam]. Het gesprek gaat er over dat [naam 5] en moeder opgeroepen zijn om als getuige door de politie te worden gehoord. [naam 5] geeft aan dat ze dan de klos zijn en dat[naam 5] moet zeggen dat ze het vergeten is. Tevens zegt [naam 5] tegen[naam zoon] dat moeder moet zeggen dat ze medicijnen gebruikt en zich veel niet meer herinnert.
Tijdens een gesprek dat op 8 mei 2012 heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn echtgenote [naam echtgenote] zegt verdachte dat zij moet verklaren dat ze het zich niet kan herinneren. [naam echtgenote] zegt dat het beter was geweest dat ze hadden gezorgd dat ze waren gaan scheiden dan dit.
Op 9 mei 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen[naam zoon] [achternaam], [naam 5] [achternaam] en [naam echtgenote]. [naam echtgenote] schreeuwt dat ze niet voor hun vader op moeten komen. Hij heeft het haar zelf verteld toen hij terugkwam.
Op 11 mei 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen[naam zoon] [achternaam], [naam 5] [achternaam] en [naam echtgenote]. In dit gesprek zegt [naam 5] dat ze wil opmerken dat papa dit plan vanaf het begin heeft (..). Ze zegt daarop dat hij iets had tegen [slachtoffer]. Door [naam 5] wordt gezegd dat haar man er onschuldig aangegaan is en dat vader alle vuiligheid heeft begaan, haar vader is diegene die in de hel hoort. [naam 5] feliciteert haar moeder en zegt: “Jullie wens is uitgeko-men”. “Dit heeft hij van te voren bekokstoofd en hij heeft gebruik gemaakt van het feit dat er sneeuw lag”. [naam echtgenote] zegt dat hij zei, dat hij hem twee keer heeft gewaarschuwd, dat hij het wapen vier weken ervoor uit haar kast heeft gehaald. Hij had het toen tussen zijn eigen kleren gelegd en iedere keer als hij ging, maakte hij het gereed.
[naam echtgenote] zegt dat ze haar gevraagd hebben of haar man zijn kleding had gewisseld. Ze had tegen de politie gezegd dat hij zijn kleding niet had gewisseld, maar dat had hij wel gedaan. [naam echtgenote] zegt dat het ook op zijn horloge zat, want hij heeft het hier gewassen. Ze weet niet hoe het kan, maar zijn kleren zaten er niet onder. Hij had een handschoen bij zich, die hij in het water heeft gegooid. [naam echtgenote] vertelt dat zij gevraagd had hoe hij aan dat bloed was gekomen. [naam echtgenote] zegt fluisterend en huilend, dat hij zei: “Ik heb [slachtoffer] neergeschoten … God… [slachtoffer]…. En nu zijn we er gloeiend bij”.
[naam echtgenote] zegt verder dat hij de deur opengelaten heeft omdat hij halverwege weer was teruggegaan om zijn telefoon te pakken. De telefoon heeft hij in het water gegooid.
Op 21 mei 2012 heeft in de woning van verdachte een gesprek plaatsgevonden tussen [naam echtgenote] en[naam zoon] [achternaam].[naam zoon] zegt: “had de jas maar gewassen”.[naam zoon] vraagt aan [naam echtgenote] of ze hem niet gewassen heeft. [naam echtgenote] zegt dat ze dat wel gedaan heeft maar het blijkt er toch niet uit te gaan. [naam echtgenote] zegt dat hij zijn schoen en zo heeft weggegooid.
Ter zitting is door de verdediging gewezen op het feit dat in het dossier geen machtiging van de rechter-commissaris zit met betrekking tot het bevel voor het opnemen van vertrouwe-lijke communicatie. De officier van justitie heeft hierover ter zitting aangegeven dat deze machtiging er wel is en dat deze is opgeslagen in de kluis van het openbaar ministerie. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen, temeer nu ook in de processen-verbaal met betrekking tot deze OVC-gesprekken is aangegeven dat er machtiging is verleend door de rechter-commissaris. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de voornoemde OVC-gesprekken niet dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 3 februari 2012 zijn schoonzoon[slachtoffer] heeft gedood.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring dat het bloed op zijn jas is veroorzaakt door een incident tussen[slachtoffer] en diens zoontje waarbij[slachtoffer] een bloedneus zou hebben gekregen. De verklaringen hierover van verdachte en zijn familieleden vertonen op relevante onderdelen tegenstrijdigheden. Evenmin volgt de rechtbank verdachte in zijn verklaring dat de kruitsporen op zijn jas zijn veroorzaakt in Turkije toen hij daar in december 2011 een schot zou hebben gelost. Deze verklaring strookt immers niet met de verklaring van verdachte bij de politie op 1 augustus 2012. Tijdens dit verhoor antwoordt hij op de vraag wanneer hij voor het laatst heeft geschoten met een vuurwapen dat hij denkt dat dit vóór 2003 is geweest. Daarbij komt dat verdachte pas in een zeer laat stadium van zijn verhoren met deze versie is gekomen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte verschillend en tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag waar hij de avond van 3 februari 2012 was. In zijn eerste verhoren heeft hij steeds verklaard dat hij op die bewuste avond thuis is geweest tot het moment dat hij naar de familie[naam] is gegaan. Pas nadat verdachte werd geconfronteerd met onderzoeksbevindin-gen uit telecomgegevens heeft hij verklaard dat hij mogelijk weg was. Nog later heeft hij aangegeven dat hij (misschien) een wandeling is gaan maken of is gaan winkelen. Op grond van deze tegenstrijdigheden en vaagheden is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte op dit punt onaannemelijk zijn en zij schuift deze dan ook terzijde.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van een samenzwering. Hoewel de rechtbank is gebleken dat getuigen in deze zaak niet steeds openlijk en consequent hebben verklaard, biedt het dossier geen aanknopingspunten dat mogelijk sprake zou zijn geweest van een samenzwering tegen verdachte. Dit verweer dient dan ook, wegens het ontbreken van een nadere onderbouwing, als niet aannemelijk gemaakt, te worden verworpen.
Moord of doodslag?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwel-ling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Zoals hiervoor al aangegeven heeft op 11 mei 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam echtgenote], [naam 5] [achternaam] en[naam zoon] [achternaam]. Tijdens dat gesprek heeft [naam echtgenote] gezegd dat hij had gezegd dat hij hem twee keer heeft gewaarschuwd. Verder heeft [naam echtgenote] gezegd dat hij het wapen vier weken ervoor uit haar kast had gehaald. Hij had het toen tussen zijn eigen kleren gelegd en iedere keer als hij ging, maakte hij het (wapen) gereed.
Op 3 februari 2012 heeft verdachte rond 19:00 uur telefonisch contact gezocht met[slachtoffer]. Verdachte was op dat moment al niet meer thuis. Dit volgt uit de hiervoor aangehaalde zendmastgegevens. Het wapen, dat bij verdachte thuis lag en dat hij vier weken ervoor al uit de kast had gehaald, heeft verdachte toen bij zich gedragen.
De rechtbank concludeert uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen dat verdachte al vier weken het wapen klaar had liggen en dit op 3 februari 2012 heeft meegenomen vanuit zijn woning. Vervolgens heeft hij gebeld naar[slachtoffer] en hem ontmoet, waarna hij hem ten slotte heeft doodgeschoten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hier uit dat verdach-te zich gedurende enkele weken heeft kunnen beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit om zijn schoonzoon te doden. Gelet hierop kan dan ook wettig en overtuigend bewezenverklaard worden dat verdachte zijn schoonzoon heeft vermoord.