ECLI:NL:RBZWB:2013:5174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
263806 KG ZA 13-266
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot deelname aan DNA-onderzoek in kort geding met betrekking tot vaderschap en omgangsregeling

In deze zaak vorderde de man, eiser, deelname van de vrouw, gedaagde, aan een DNA-onderzoek om het biologische vaderschap vast te stellen van de minderjarige. De vrouw betwistte niet dat de man de verwekker is, maar stelde dat de kort geding procedure niet de juiste weg was en dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen en dat een kort geding niet de geëigende procedure was voor het verzoek om DNA-onderzoek. De man had eerder aangegeven dat hij de biologische vader wilde erkennen, maar de vrouw had geen medewerking verleend aan het DNA-onderzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat de man niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vorderingen, omdat de bodemprocedure de juiste weg zou zijn voor het vaststellen van het vaderschap en het treffen van een zorg- en contactregeling. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Jeugdrecht
Breda
voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/02/263806 KG ZA 13-266
6 juni 2013
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van
[eiser],
wonende te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
e i s e r bij dagvaarding van 22 mei 2013,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.M. van der Marel,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te Goirle,
g e d a a g d e ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.M.P.J. Nelemans.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende door partijen voor het wijzen van vonnis overgelegde stukken:
  • de dagvaarding,
  • de akte vermeerdering van eis;
  • de pleitnota van mr. Nelemans.
Partijen hebben voorts ter terechtzitting van 30 mei 2013 hun stellingen mondeling nader toegelicht.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.

2.Het geschil

De man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen:
om binnen vier weken na dit vonnis medewerking te verlenen aan de vaststelling van het biologische vaderschap ten opzichte van de minderjarige door middel van een DNA-onderzoek door Consanguinitas DNA Verwantschapsanalyse te Tilburg naar de DNA-eigenschappen van de man, van de minderjarige en de vrouw indien dat noodzakelijk is voor de vaststelling van het vaderschap van de minderjarige;
tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek met een maximum van € 10.000,-;
tot betaling van de nakosten ex artikel 237 lid 4 Rv en daartoe een bevelschrift af te geven;
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten verbonden aan de kosten voor de raadsman daaronder begrepen en te bepalen dat deze kosten dienen te worden voldaan binnen 14 dagen na het in deze te wijzen van het vonnis bij gebreke waarvan gedaagde in verzuim geraakt en wettelijke rente verschuldigd is over deze kosten;
te bepalen dat het kind en de man gerechtigd zijn tot zorg- en contact met elkaar op de volgende wijze:
  • de man en de minderjarige hebben één weekend in de veertien dagen zorg- en contact met elkaar namelijk op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • de man en de minderjarige hebben iedere dinsdag en donderdag zorg- en contact met elkaar namelijk van 10.00 uur tot 16.00 uur;
  • de ouder bij wie de minderjarige verblijft, is verantwoordelijk voor het tijdig brengen van de minderjarige naar de andere ouder.
De vrouw spreekt deze vordering tegen.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken het volgende vast.
  • Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
  • De vrouw is op 3 januari 2013 bevallen van de minderjarige[voornaam minderjarige] [achternaam minderjarige].
  • De vrouw heeft het gezag over dit kind.
3.2
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij voornemens is om een verzoek in te dienen met betrekking tot de vaststelling van het vaderschap, het treffen van een zorg- en contactregeling en het ouderlijk gezag. Alvorens hij deze verzoeken zal indienen, is hij van mening dat zijn vaderschap onomstotelijk vast dient komen te staan. De reden hiervoor is dat de vrouw zich, na de geboorte van[voornaam minderjarige], tegenstrijdig heeft uitgedrukt over het vaderschap van de man. Indien de man in dit stadium een bodemprocedure zal starten dan zou al vaststaan dat hij de vader van[voornaam minderjarige] is nu dit door de vrouw niet wordt betwist. De man is hierover echter niet zeker. De vrouw heeft geen medewerking willen verlenen aan een DNA-onderzoek. Uit de aard van de vordering blijkt het spoedeisende belang van de man en hij verwijst hierbij naar een vonnis van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2012 (LJN: BX 2343). Voorts heeft de man, met het oog op de behandeltijd van de reeds aangekondigde verzoekschriften en de te verwachte duur waarbinnen in de onderhavige procedure duidelijkheid zal worden verschaft, aangevoerd dat hij het in het belang van[voornaam minderjarige] acht dat er een contactregeling wordt vastgelegd. De man betwist dat sprake is van één of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW opgesomde ontzeggingsgronden. Hij betwist voorts ook dat er bij hem sprake is van psychiatrische problematiek zoals door de vrouw wordt gesteld. Mede onder verwijzing naar jurisprudentie is verder zijdens de man zijn standpunt toegelicht dat er sprake is van family life tussen hem en[voornaam minderjarige].
3.3
De vrouw heeft zich verweerd tegen de vorderingen van de man. Zij stelt zich op het standpunt dat aan het einde van de relatie van partijen[voornaam minderjarige] is verwekt. De vrouw heeft geprobeerd de man te betrekken bij de zwangerschap, maar de man heeft in de vierde maand laten weten niets met het kind te maken te willen hebben. Het is voor de vrouw nimmer onduidelijk geweest dat de man de biologische vader is van[voornaam minderjarige]. Een DNA-onderzoek is dan ook niet nodig. Bovendien is de vrouw van mening dat het spoedeisende belang van de man bij zijn vorderingen ontbreekt. De man wenste[voornaam minderjarige] enkele maanden na haar geboorte te erkennen en omgang met haar. De vrouw heeft dit geweigerd. Er is bij de man sprake van psychiatrische problematiek en de relatie van partijen is gepaard gegaan met de nodige bedreigingen van de man jegens de vrouw. De vrouw is verder van mening dat de onderhavige procedure niet de geëigende procedure is. Zij heeft tegen de vorderingen de nodige bezwaren en deze zullen in een bodemprocedure moeten worden afgewogen. In diezelfde bodemprocedure zal een bijzondere curator voor[voornaam minderjarige] worden benoemd die zo nodig een DNA-onderzoek kan adviseren. In de onderhavige procedure kan echter geen bijzondere curator worden benoemd. De vrouw is van mening dat de man dan ook niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Indien de rechtbank de vorderingen met betrekking tot het DNA-onderzoek mocht toewijzen, verzoekt de vrouw de door de man gevorderde dwangsommen af te wijzen. De vrouw zal dan haar medewerking verlenen aan een DNA-onderzoek. Ook verzoekt de vrouw de door de man gevorderde kostenveroordeling af te wijzen. Voorts is zijdens de vrouw ten aanzien van de vermeerdering van eis aangevoerd dat dit een nieuwe vordering betreft. Om die reden dient het al te worden afgewezen. Daar komt bij dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het kader van een kort gedingprocedure dient te worden afgewogen nu er geen belangenafweging kan plaatsvinden op de wijze dat het zou moeten. De vrouw heeft grote bezwaren tegen een omgangsregeling gezien de psychiatrische problematiek van de man. Zij is van mening dat deze vordering dan ook moet worden afgewezen.
3.4
De voorzieningenrechter overweegt dat de man in de onderhavige procedure onder meer vordert de vrouw te veroordelen om mee te werken aan een DNA-onderzoek, omdat hij twijfelt of hij de verwekker is van[voornaam minderjarige]. De man stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering daar hij belang heeft om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de vraag of hij de verwekker is van[voornaam minderjarige]. Indien blijkt dat hij de biologische vader is, wil hij een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning indienen Anders dan de man stelt is de voorzieningenrechter van oordeel dat een kort geding procedure zich niet leent voor dergelijk verzoek. In de verzoekschriftenprocedure tot vervangende toestemming van de rechtbank tot erkenning van de minderjarige kan de rechter een DNA-onderzoek gelasten indien dat nodig wordt geoordeeld voor die vervangende toestemming. Mocht uiteindelijk blijken dat de man niet de biologische vader is, hoeft de procedure tot vervangende toestemming niet te worden voortgezet. De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nog verwezen naar een vonnis van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2012 (LJN: BX2343). De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een soortgelijke situatie als de zaak die ter beoordeling aan het gerechtshof voorlag. Naast het gegeven dat de vrouw in de onderhavige zaak niet betwist dat de man de verwekker is van[voornaam minderjarige], ging het in de procedure bij het hof om het starten van een verzoek tot vernietiging van de erkenning. Aan die procedure is anders dan aan een verzoek tot vervangende toestemming een vervaltermijn gebonden. Daar komt nog bij dat in de onderhavige procedure geen mogelijkheid is om een bijzondere curator voor[voornaam minderjarige] te benoemen terwijl deze wel zal worden benoemd bij een verzoek met betrekking tot de afstamming in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de man geen spoedeisend belang heeft bij deze vordering alsmede dat een kort gedingprocedure niet de geëigende procedure is om hierover een beslissing te nemen.
3.5
Ten aanzien van de gevorderde omgangsregeling door de man overweegt de voorzieningenrechter dat zijdens de man wordt gesteld dat hij duidelijkheid wenst over zijn verwekkerschap. Indien hij de verwekker is van[voornaam minderjarige] dan wenst hij omgang met[voornaam minderjarige] op de wijze zoals door hem is gevorderd. Nu hij zelf stelt niet zeker te zijn van zijn vaderschap, gaat het de voorzieningenrechter te ver om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, te meer nu hij (nog) niet de zorg voor of contact heeft gehad met[voornaam minderjarige].
3.6
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisende belang bij zijn vorderingen ontbreekt alsmede dat een kort gedingprocedure met het oog op de aard van de vorderingen, in deze niet de geëigende procedure is om de vorderingen te beoordelen. Zo heeft de voorzieningenrechter niet de onderzoeksmogelijkheden zoals een bodemrechter deze heeft. De voorzieningenrechter zal de man derhalve niet ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
3.7
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om één der partijen te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn vorderingen;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzieningenrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 6 juni 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
SB
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.