ECLI:NL:RBZWB:2013:5175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
02/801085-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bakx
  • mr. Dekker
  • mr. Schotanus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en verlaten plaats ongeval

Op 18 november 2012 vond er een verkeersongeval plaats op de Tramsingel te Breda, waarbij een fietser, de heer [voornaam] [achternaam slachtoffer], dodelijk gewond raakte. De verdachte, die na het drinken van alcohol in zijn auto stapte, verloor de controle over zijn voertuig terwijl hij bezig was om de autoruiten condensvrij te maken. Hij kwam in botsing met de fietser en dacht aanvankelijk een verkeerspaal te hebben geraakt. Na het ongeval reed hij door naar zijn woning en meldde zich pas de volgende dag bij de politie. De fietser overleed later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in hoge mate onvoorzichtig had gereden en dat hij de wettelijke termijn van 12 uur om zich te melden bij de politie had overschreden. De verdachte toonde berouw en meldde zich vrijwillig, wat door de rechtbank werd meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte voor 3 jaar ontzegd van zijn rijbevoegdheid. De vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden werd gedeeltelijk afgewezen, omdat immateriële schadevergoeding niet mogelijk was onder het geldende recht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/801085-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op[geboortedag] te[geboorteplaats] (Australië)
wonende te[adres]
raadsman: mr. Janssens, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2013, waarbij de officier van justitie, mr. De Brouwer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
als bestuurder van een motorvoertuig een verkeersongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt dan wel onder invloed van alcohol een motorvoertuig heeft bestuurd dan wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt c.q. het verkeer heeft gehinderd;
als bestuurder van een motorvoertuig een verkeersongeval heeft veroorzaakt en de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade of letsel was toegebracht en/of waardoor hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. Hij meent dat verdachte in hoge mate onvoorzichtig en onnadenkend heeft gereden. Hij baseert zijn standpunt op de inhoud van het proces-verbaal van de Unit Forensisch technisch onderzoek (FTO), de verklaring van verdachte dat hij die bewuste avond alcoholhoudende drank had gedronken en op de verklaring van getuige[getuige], inhoudende dat het leek alsof verdachte al wat op had toen hij het café binnenkwam en dat verdachte lallerig klonk toen zij hem aan de telefoon had.
Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij aan een ander letsel en/of schade had toegebracht. In dit verband voert de officier van justitie aan, dat verdachte had moeten stoppen nadat hij dacht iets geraakt te hebben en dat hij zich niet binnen 12 uur heeft gemeld bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat ten aanzien van feit 1 bewezen kan worden verklaard dat zijn cliënt door een aanmerkelijke verkeersfout een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt.
Van een grove verkeersfout dan wel roekeloos rijden, is volgens hem geen sprake geweest. In dit verband voert hij aan dat zijn cliënt ontkent, dat hij na overmatig drankgebruik in de auto is gestapt en dat hij geweten zou hebben dat hij een persoon had aangereden. Er is onvoldoende komen vast te staan dat zijn cliënt teveel alcohol zou hebben gedronken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat in ieder geval niet bewezen kan worden verklaard, dat zijn cliënt de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat hij aan een ander letsel had toegebracht dan wel dat hij een ander in hulpeloze toestand had achtergelaten. Daartoe voert de raadsman aan dat zijn cliënt ten tijde van het ongeval dacht dat hij een verkeerspaal had geraakt. Verder meent hij dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat het in dit geval om een grensgeval zou gaan nu zijn cliënt de termijn van 12 uren slechts in geringe mate heeft overschreden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1 primair
Op 18 november 2012 rijden twee verbalisanten omstreeks 21:30 uur naar aanleiding van een melding richting de Tramsingel te Breda. Aangekomen op de Tramsingel, zien zij een gewonde man naast de rijbaan liggen. Deze man wordt per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis [1] en op een later moment door de politie geïdentificeerd als[voornaam] [achternaam slachtoffer] [2] . De heer [achternaam slachtoffer] overlijdt op 19 november 2012 in het ziekenhuis. Door middel van een pathologisch onderzoek wordt het overlijden verklaard op basis van hersenfunctiestoornissen ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd. [3]
Op 19 november 2012 meldt verdachte zich omstreeks 11:10 uur op het politiebureau, naar aanleiding van een nieuwsbericht over een aanrijding op de Tramsingel. Verdachte wordt vervolgens aangehouden. [4] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 18 november 2012 twee cafés heeft bezocht. [5] Omstreeks 15:00 uur arriveerde hij bij het eerste café, waar verdachte ongeveer 5 tot 6 bier heeft gedronken. [6] Omstreeks 17:30 uur is hij daar met zijn auto weggereden. Achteraf bezien, denkt verdachte dat zijn reactievermogen toch wel wat was beïnvloed door het drinken van de paar glazen bier. [7] Verdachte is vervolgens na het tweede café gereden. [8] Getuige[getuige], een goede bekende van verdachte, was in dat café aanwezig. Zij zag verdachte omstreeks 18:00 uur binnenkomen. Hierover heeft zij verklaard: “toen was hij al zo alsof hij wat op had”. [9] In dit café heeft verdachte ongeveer 3 biertjes gedronken [10] waarna hij omstreeks 21:15 uur [11] via de Tramsingel naar huis is gereden. [12] Verdachte voelde op dat moment dat hij wel wat op had. [13] Hij zat naar zijn zeggen aan zijn taks. [14] Terwijl hij naar huis reed, was verdachte met verschillende knoppen bezig omdat de voorruit van zijn auto volledig was beslagen. waardoor hij op enig moment op het fietspad terechtkwam. Verdachte verklaart zeker te weten geen fietser te hebben gezien en dat hij dacht een verkeerspaal te hebben geraakt . [15] Hij is toen niet gestopt en uitgestapt, maar doorgereden naar zijn huis. [16] Nadat hij thuis was aangekomen, heeft verdachte twee keer telefonisch contact gehad met getuige[getuige]. Tijdens het eerste telefoongesprek klonk verdachte lallerig en in het tweede telefoongesprek liet verdachte aan getuige[getuige] weten dat hij schade had gereden. [17]
Naar aanleiding van de door verdachte afgelegde verklaringen, gaan verbalisanten naar de garagebox van verdachte. Daar treffen zij een personenauto aan van het merk Suzuki, type Grand Vitara. [18] Op deze auto worden sporen aangetroffen die passen bij een aanrijding met een persoon en passend bij het uiterlijk van de verwondingen van het slachtoffer. [19] Door de Unit FTO is geconcludeerd dat het aannemelijk is, dat[voornaam] [achternaam slachtoffer] zich ten tijde van de aanrijding op de fiets bevond. Zij heeft verder geconcludeerd dat zowel de heer [achternaam slachtoffer] als verdachte zich vermoedelijk hebben bevonden op de fietsstrook aan de rechterzijde van de rijbaan van de Tramsingel. [20]
Op grond van de hierboven gebezigde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat er op 18 november 2012 omstreeks 21:30 uur op de Tramsingel te Breda een ongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan[voornaam] [achternaam slachtoffer] is komen te overlijden, en dat het verdachte is geweest die met zijn auto in botsing is gekomen met het slachtoffer. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte op voormelde datum omstreeks hetzelfde tijdstip met zijn auto op de Tramsingel reed, terwijl hij teveel alcoholhoudende drank op had. De stellingen van de raadsman dat geen sprake was van overmatig alcoholgebruik door verdachte en dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte meer dan de toegestane wettelijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, treffen geen doel, gezien de eigen verklaring van verdachte en de verklaring van getuige[getuige], zoals hierboven aangehaald.
Daarnaast kan op grond van de eigen verklaring van verdachte worden vastgesteld dat hij onvoldoende zicht had en dat zijn blik onvoldoende gericht was op de weg, aangezien hij tijdens het rijden bezig was met knoppen van zijn auto om de voorruit - zoals verdachte het aangeeft - te ‘ontmisten’.
De conclusie van de Unit FTO wordt door de rechtbank integraal overgenomen nu er geen contra-indicaties bestaan, die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De rechtbank stelt derhalve vast, dat verdachte zijn auto niet onder stuurcontrole heeft gehouden en het fietspad is opgereden, alwaar hij[voornaam] [achternaam slachtoffer] heeft aangereden die op dat moment op het fietspad fietste.
Op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden, te weten het veroorzaken van een verkeersongeval doordat verdachte met zijn auto heeft gereden terwijl hij teveel alcoholhoudende drank op had en terwijl hij geen zicht had op de weg doordat verdachte bezig was met de knoppen van zijn voortuig om de ruiten condensvrij te maken, als gevolg waarvan hij de op het fietspad rijdende[slachtoffer] dodelijk heeft aangereden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in hoge mate onvoorzichtig heeft gereden en dat dus sprake is van schuld zijdens verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Zij komt aldus tot een bewezenverklaring van feit 1 primair, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
Door getuige[getuige 2] is verklaard dat zij op 18 november 2012 omstreeks 21:30 uur op de Tramsingel te Breda fietste, dat zij een harde knal hoorde, dat zij vervolgens zag dat een auto met hoge snelheid wegreed en dat zij daarna op diezelfde plek een man zag liggen. [21]
Gelet op deze verklaring en de onder 4.3.1 gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van verdachte dat hij dacht dat hij een verkeerspaal had aangereden, acht de rechtbank ten aanzien van feit 2 wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat hij aan een ander schade had toegebracht.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 184 WVW treft geen doel nu de rechtbank van oordeel is, dat het in dit geval niet om een grensgeval gaat. De in dat artikel gestelde 12-uren termijn is door verdachte namelijk met ruim anderhalf uur overschreden, wat niet kan worden aangemerkt als een geringe overschrijding.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tweede gedeelte van het onder 2 ten laste gelegde, nu er onvoldoende bewijs is om vast te kunnen stellen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij een slachtoffer in hulpeloze toestand achterliet.
4.4
De bewezenverklaring
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hijop 18 november 2012 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Suzuki type Grand Vitara), met dat motorrijtuig rijdende over de weg, de Tramsingel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk gevalin hoge
, althans aanzienlijkemate onvoorzichtig
en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundigmet dat motorrijtuig te rijden terwijl hij
(teveel
)alcoholhoudende drank op had en
/of
tijdens het rijden met knoppen van dat motorrijtuig bezig te zijn om de voorruit te ontmisten en
/of (daardoor
) geen, danwelonvoldoende, zicht te houden op het weg voor en
/of
naast het door hem bestuurde motorrijtuig
(inclusief het zich op die weg bevindende fietspad
), en
/ofdat motorrijtuig niet
, danwel onvoldoende,onder (stuur)controle te houden en
/of (daardoor
)dat motorrijtuig op een zodanige wijze te besturen, dat het in botsing is gekomen met de op
(het fietspad van
)die Tramsingel fietsende[slachtoffer] en
/ofde door die[slachtoffer] bestuurde fiets, ten gevolge waarvan
, althans mede tengevolge waarvan,die[slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hijop 18 november 2012 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken bij een verkeersongeval ofdoor wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Tramsingel, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedenaan een ander
(te weten[slachtoffer]) letsel en/ofschade was toegebracht
en/of waardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten[slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman meent dat aansluiting moet worden gezocht bij het advies van de reclassering en verzoekt de rechtbank om een maximale werkstraf en een gevangenisstraf van een half jaar - waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk wordt gesteld aan de periode van het voorarrest - aan zijn cliënt op te leggen. Zijn cliënt verzet zich niet tegen oplegging van bijzondere voorwaarden of een rijontzegging van 3 jaar, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verkeersmisdrijven: hij heeft een dodelijk ongeval veroorzaakt en hij heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat hij schade aan een ander had toegebracht. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk, dat hij de bewuste avond in zijn auto is gaan rijden, nadat hij teveel alcohol had gedronken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de reactiesnelheid doet verminderen. Door toch in zijn auto te stappen, heeft verdachte zijn plichten als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd. Daar komt bij dat verdachte - al rijdende - heeft getracht zijn autoruiten condensvrij te maken, waardoor hij onvoldoende zicht had op de weg en zijn voertuig niet onder stuurcontrole heeft gehouden,en hij in botsing is gekomen met de op het fietspad rijdende[slachtoffer]. Het handelen van verdachte heeft een desastreus en onomkeerbaar gevolg gehad.[voornaam] [achternaam slachtoffer] is door de aanrijding zodanig zwaar gewond geraakt dat hij korte tijd later aan zijn verwondingen is overleden. De nabestaanden hebben hun emoties onder woorden trachten te brengen in hun slachtofferverklaringen. De rechtbank begrijpt dat het verlies van[voornaam] [achternaam slachtoffer] onherstelbaar leed voor hen heeft veroorzaakt.
Bij de bepaling van de strafmaat gaat de rechtbank uit van de landelijke oriëntatiepunten die voor dit soort delicten worden gehanteerd. Bij een onverkorte toepassing van deze oriëntatiepunten zou verdachte (in beginsel) veroordeeld worden tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar. De rechtbank ziet echter aanleiding om in het voordeel van verdachte van de oriëntatiepunten af te wijken. Daartoe overweegt zij het navolgende.
Nadat verdachte doordrongen was van het feit dat er een persoon gewond was geraakt bij de aanrijding op de Tramsingel, heeft verdachte zich op eigen initiatief gemeld bij de politie. Verdachte heeft vervolgens openheid van zaken gegeven, waarbij hij zichzelf niet heeft gespaard. Hij heeft immers (uiteindelijk) bekend dat hij de bewuste avond meerdere glazen bier heeft gedronken, voordat hij in zijn auto naar huis is gereden. Gelet hierop en op de spijt die verdachte heeft betuigd ter zitting, heeft de rechtbank de indruk dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw.
De rechtbank neemt verder bij de strafbepaling mee dat verdachte zal moeten leren leven met de wetenschap dat door zijn toedoen een ander is komen te overlijden. Gebleken is dat verdachte daar psychisch zeer onder lijdt. De rechtbank leidt dit af uit de houding van verdachte ter zitting en uit de inhoud van het reclasseringsadvies, waarin onder meer wordt vermeld dat verdachte gestraft wil worden en dat hij kampt met suïcidale gedachten. In die zin is verdachte al (deels) gestraft voor zijn handelen.
Alles in ogenschouw nemend, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 9 maanden - met aftrek van voorarrest - en een werkstraf voor de duur van 120 uur een passende straf. Zij zal een deel van de gevangenisstraf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk aan verdachte opleggen. Dit omdat de rechtbank de indruk heeft dat verdachte zich niet volledig lijkt te realiseren, dat het ongeval (mede) is veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik van zijn kant. Verdachte heeft ter zitting immers desgevraagd te kennen gegeven, dat hij vond en nog steeds vindt dat hij die avond in staat was om auto te rijden en dat hij waarschijnlijk dezelfde beslissing zou hebben genomen, wanneer zich een soortgelijke situatie zou voordoen. Mede gelet hierop acht de rechtbank het verder noodzakelijk dat verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar.

7.De benadeelde partij

De nabestaande, benadeelde partij[familielid slachtoffer], vorderde in eerste instantie een schadevergoeding van € 37.379,55 voor feit 1, waarvan € 4.354,55 ter zake van materiële schade, € 30.000 ter zake van immateriële schade en € 3.025,00 ter zake van kosten rechtsbijstand. Ter zitting is deze vordering aangevuld met een bedrag van € 6.556,18 ter zake van materiële schade en kosten rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de in eerste instantie aangevoerde materiële schade ad
€ 4.354,55 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Deze schade wordt ook niet betwist door verdachte, Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal derhalve dit bedrag toewijzen.
De aanvullende vordering tot schadevergoeding terzake van materiële schade ad € 6.556,18 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, met als gevolg dat de benadeelde partij[familielid slachtoffer] in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de immateriële schade ad € 30.000,00 overweegt de rechtbank dat de nabestaanden van een slachtoffer zich weliswaar als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering, maar daaronder valt niet een vordering tot vergoeding van de immateriële schade. Toekenning van een dergelijke vordering vindt namelijk geen steun in het thans geldende recht. Het betoog van de raadsman - inhoudende dat de heer [achternaam slachtoffer] is komen te overlijden, omdat verdachte geen hulp aan hem heeft verleend en dat verdachte dus oogmerk had op het toebrengen van enig nadeel - gaat niet op. In het dossier zijn immers geen aanknopingspunten te vinden voor die conclusie. Niet is gebleken dat er enig causaal verband bestaat tussen het feit dat aan het slachtoffer door verdachte geen hulp is verleend en het overlijden. Gelet op het vorenstaande zal de benadeelde partij[familielid slachtoffer] in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat nader onderzoek naar deze gevorderde schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ad € 3.025,00 overweegt de rechtbank dat hiervoor in beginsel een forfaitair systeem, te weten het kantonrechtertarief, geldt. Hiervan wordt alleen bij hoge uitzondering afgeweken. Door de raadsman is ter zitting desgevraagd betoogd dat in dit geval van voormeld systeem moet worden afgeweken, omdat de nabestaanden vinden dat de veroorzaker van het ongeval in zijn portemonnee moet worden getroffen. Dit argument is voor de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem. Daartoe overweegt zij, dat het benadeelde partijen enkel is toegestaan zich te voegen in een strafproces, teneinde de (rechtstreeks) geleden schade vergoed te krijgen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest dat via deze weg een boete aan verdachte wordt opgelegd. Ter zitting is verder gebleken dat de door de raadsman verleende rechtsbijstand kennelijk meer heeft omvat dan de enkele indiening van het voegingsformulier en de toelichting daarop ter zitting. Volgens de rechtbank mogen de kosten van deze extra werkzaamheden niet zonder meer op verdachte worden afgewenteld. Gelet op dit alles zal de rechtbank ter zake van de kosten rechtsbijstand een vergoeding aan de benadeelde partij[familielid slachtoffer] toekennen conform het forfaitaire systeem en hem niet-ontvankelijk verklaren in de overige gevorderde kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank overweegt volledigheidshalve dat de benadeelde partij[familielid slachtoffer] zijn vordering, waarin hij thans niet-ontvankelijk zal worden verklaard, kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de (deels) toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176, 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaar;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[familielid slachtoffer] van € 4.354,55 ter zake van materiële schade;
  • verklaart de benadeelde partij[familielid slachtoffer] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij[familielid slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 400,00 aan rechtsbijstandkosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij[familielid slachtoffer], € 4.354,55 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 53 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Dekker en mr. Schotanus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
11 juli 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op 18 november 2012 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Suzuki type Grand Vitara), met dat motorrijtuig rijdende over de weg, de Tramsingel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig met dat motorrijtuig te rijden terwijl hij (teveel) alcoholhoudende drank op had en/of tijdens het rijden met knoppen van dat motorrijtuig bezig te zijn om devoorruit te ontmisten en/of (daardoor) geen, danwel onvoldoende, zicht te houden op het weg voor en/of naast het door hem bestuurde motorrijtuig (inclusief het zich op die weg bevindende fietspad), en/of dat motorrijtuig niet, danwel onvoldoende, onder (stuur)controle te houden en/of (daardoor) dat motorrijtuig op een zodanige wijze te besturen, dat het in botsing is gekomen met de op (het fietspad van) die Tramsingel fietsende[slachtoffer] en/of de door die[slachtoffer] bestuurde fiets, ten gevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die[slachtoffer] werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 18 november 2012 te Breda als bestuurder van een voertuig, (personenauto merk Suzuki type Grand Vitara), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
(art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 18 november 2012 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto merk Suzuki, type Grand Vitara), daarmee rijdende op de weg, de Tramsingel, tijdens het rijden met knoppen in dat motorrijtuig bezig was om de voorruit te ontmisten en/of (daardoor) geen, danwel onvoldoende, zicht heeft gehouden op de weg voor en/of naast het door hem bestuurde motorrijtuig (inclusief het zich op die weg bevindende fietspad), en/of dat motorrijtuig niet, danwel onvoldoende, onder (stuur)controle heeft gehouden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op 18 november 2012 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Tramsingel, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten[slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht en/of waardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten[slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten;
(art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994)
(art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een eindproces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL202M 2012246252 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 365.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2012, pagina 126 van het eindproces-verbaal.
3.Het NFI-rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een niet natuurlijke dood” d.d. 14 maart 2013, pagina 3 en 6 van voormeld rapport.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2012, pagina 165 en 166 van het eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 19 tot en met 193 van het eindproces-verbaal.
6.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 191 en 194 van het eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 192 en 193 van het eindproces-verbaal.
8.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 193 van het eindproces-verbaal.
9.Het proces-verbaal verhoor getuige[getuige] d.d. 21 november 2012, pagina 88 van het eindproces-verbaal.
10.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 191 en 194 van het eindproces-verbaal.
11.Het proces-verbaal verhoor getuige[getuige 3] d.d. 7 december 2012, pagina 84 van het eindproces-verbaal.
12.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 november 2012, pagina 170 van het eindproces-verbaal.
13.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 193 van het eindproces-verbaal.
14.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 194 van het eindproces-verbaal.
15.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 november 2012, pagina 191 van het eindproces-verbaal.
16.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 november 2012, pagina 170 van het eindproces-verbaal.
17.Het proces-verbaal verhoor getuige[getuige] d.d. 21 november 2012, pagina 89 van het eindproces-verbaal.
18.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 21 januari 2013, pagina 301 van het eindproces-verbaal.
19.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 21 januari 2013, pagina 306 van het eindproces-verbaal.
20.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 21 januari 2013, pagina 317 van het eindproces-verbaal.
21.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2012, pagina 278 van het eindproces-verbaal.