ECLI:NL:RBZWB:2013:5315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
: 02/800248-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Weert
  • A. Kooijman
  • J. Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot doodslag met honkbalknuppel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte was ervan beschuldigd op 9 september 2012 in Etten-Leur, samen met anderen, een ander van het leven te hebben beroofd door met een honkbalknuppel op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel medeplegen als medeplichtigheid aan de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een intensieve samenwerking tussen de verdachte en de andere betrokkenen, en dat er geen bewijs was dat de verdachte voorafgaand of tijdens het delict hulp had geboden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet het opzet had op de dood van het slachtoffer, en dat de enkele aanwezigheid van de verdachte niet voldoende was om tot medeplegen te concluderen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak van een nauwe samenwerking voor een veroordeling in zaken van geweldsmisdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800248-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op[geboortedag] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juli 2013 waarbij de officier van justitie mr. Heslinga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Verdachte op 9 september 2012 te Etten-Leur tezamen met anderen heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven door met een voorwerp op het hoofd te slaan, dan wel dat hij hierbij hulp geboden heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betoogt dat uit de verklaringen van[getuige],[getuige 2],[getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en[getuige 6] volgt dat [verdachte] zonder enige duidelijke en concrete aanleiding [slachtoffer 1] met een honkbalknuppel van achteren met kracht op zijn hoofd heeft geslagen. Volgens haar heeft [verdachte] daarmee opzettelijk, met opzet in voorwaardelijke zin, geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, hetgeen juridisch gekwalificeerd dient te worden als een poging tot doodslag. Zij verwijst hierbij naar uitspraken van de rechtbank Limburg van 6 februari 2013 met LJN-kenmerk BZ0971 en die van de rechtbank Haarlem van 8 september 2011 met LJN-kenmerk BS1670. Nu naar het oordeel van de officier van justitie niet gesproken kan worden van een min of meer gelijkwaardige rolverdeling bij deze poging tot doodslag tussen [verdachte] aan de ene kant en [vader verdachte]. en[betrokkene] aan de andere kant, vordert zij vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Zij merkt daarbij allereerst op dat[betrokkene] op verschillende punten aantoonbaar onjuist heeft verklaard en zij om die reden niet veel waarde hecht aan zijn verklaring. Verder voert zij daartoe aan dat [vader verdachte]. en[betrokkene] daadwerkelijk hulp bij de poging tot doodslag hebben verleend door de honkbalknuppel in de auto van huis mee te nemen en naar het station zijn gereden, waardoor zij [verdachte] het middel hebben verschaft. Blijkens de verklaring van [vader verdachte]. op pagina 198 van het einddossier is deze honkbalknuppel namelijk heel bewust meegenomen: de knuppel lag volgens hem nooit in de auto en hoe deze erin is gekomen moet maar aan[betrokkene 2] gevraagd worden. Op pagina 175 verklaart hij dat hij wist dat zijn zoon ruzie had in de bus en dat hij om die reden ook naar het station is gereden. Op de vraag waarom[betrokkene] bij hem in de auto zat, heeft[verdachte] op pagina 197 geantwoord dat als er een grote vechtpartij is, hij zich niet op zijn flikker wil laten slaan. Hieruit volgt tevens dat [vader verdachte]. en[betrokkene] over het vereiste dubbele opzet beschikten, waarbij het opzet op de poging tot doodslag in voorwaardelijke zin bewezen kan worden. Uit de verrichte ondersteunende en intimiderende gedragingen na afloop van het misdrijf blijkt bovendien de intentie van [vader verdachte]. en[betrokkene].
Ten aanzien van de verweren van de verdediging voert de officier van justitie aan dat, wanneer het standpunt van de verdediging gevolgd zou worden, nimmer op getuigenverklaringen afgegaan zou kunnen worden nu deze immers altijd subjectief zijn. Zij hecht bijzondere waarde aan onafhankelijke getuigenverklaringen, waarmee zij doelt op getuigen die niet tot de groep van Hoefnagels of de groep van Verheijen behoorden, nu deze niet gekleurd worden door het deel uit maken van een van de groepen. Verder betoogt zij dat uit het enkele feit dat [slachtoffer 1] na de klap met de honkbalknuppel niet is gevallen, niet kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een poging tot doodslag. De officier van justitie gaat er gelet op de verklaring van [vader verdachte]. vanuit dat hij ervan op de hoogte was dat de honkbalknuppel in de auto lag, vanwege het feit dat wanneer hij het daadwerkelijk niet zou hebben geweten het vreemd zou zijn dat hij dan tegen de politie zegt dat deze het dan maar aan[betrokkene 2] moest vragen. In die situatie had het meer voor de hand gelegen te antwoorden dat hij niet weet hoe de knuppel in de auto is gekomen. De verklaring van [vader verdachte]. dat hij zich niet op zijn flikker wilde laten slaan, sluit bovendien aan bij het feit dat hij naar het station is gegaan om zijn zoon te ontzetten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst voorafgaand aan zijn betoog op het feit dat de officier van justitie voorbij gaat aan het gebrek dat kleeft aan de afgelegde getuigenverklaringen en dat voorzichtigheid geboden is bij het interpreteren daarvan, nu een aantal getuigenverklaringen vele maanden later zijn afgelegd en de officier van justitie deze wel als onafhankelijke getuigen bestempelt.
Vervolgens stelt de verdediging primair dat er een integrale vrijspraak dient te volgen, nu de getuigenverklaringen en de letselbeschrijvingen onvoldoende blijk geven van het slaan met een dusdanige kracht en intensiteit dat gesteld kan worden dat er sprake was op een aanmerkelijke kans op overlijden.
Subsidiair wordt ten aanzien van het primair tenlastegelegde aangevoerd dat, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, er sprake dient te zijn van een bewuste en nauwe samenwerking waarbij op zijn minst een substantiële bijdrage moet zijn geleverd aan de uitvoeringshandelingen. Daarvan is volgens de verdediging geen sprake. Weliswaar bevindt zich in het dossier de verklaring van getuige [getuige 7] die zegt dat verdachte samen met [verdachte] de honkbalknuppel uit de kofferbak heeft gehaald, maar deze wordt op geen enkele wijze ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit niets blijkt dat verdachte andere bedoelingen had dan enkel zijn zoon te ontzetten of in ieder geval van het station op te halen. Daar komt bij dat alleen al uit het feit dat verdachte de honkbalknuppel heeft afgepakt zijn opzet niet gericht was op het slaan daarmee. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde wordt tenslotte betoogd dat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de voorafgaande medeplichtigheid, bewezen moet worden dat verdachte op de hoogte was van de intenties van de pleger. Er moet aldus sprake zijn van een dubbel opzetvereiste bestaande uit het opzet op het slaan met de honkbalknuppel en het opzet op het verschaffen van het middel. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat verdachte op enig moment op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de honkbalknuppel in zijn auto. Verdachte heeft ontkend dat hij het wist en vanwege het feit dat de auto door meerdere personen werd gebruikt, kan de knuppel door anderen in de auto zijn gelegd. Echter, ook indien verdachte er wel van op de hoogte was dat er een honkbalknuppel in de auto lag, dan is deze wetenschap onvoldoende om tot het voorwaardelijk opzet op het uiteindelijke gebruik daarvan te komen. Het dossier bevat immers contra-indicaties zoals de afstand tussen verdachte en de plek waar geslagen werd, alsmede het feit dat hij de honkbalknuppel heeft afgepakt. Dientengevolge dient verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
In dupliek heeft de verdediging aangevoerd dat er een duidelijke relatie dient te zijn tussen verdachte en hetgeen er is voorgevallen. Verdachte heeft de wetenschap van de aanwezigheid van de knuppel in zijn auto ontkend waardoor de vraag gesteld kan worden of de enkele aanwezigheid van verdachte ter plaatse voldoende is om hem verantwoordelijk te houden voor het gebruik van de knuppel. De verdediging wijst er in verband met de subjectiviteit nogmaals op dat het gevaarlijk is alle getuigenverklaringen als waarheden tegenover elkaar te zetten, temeer nu alcohol een grote factor is geweest op de betreffende avond en een aantal getuigen pas maanden later is gehoord.
Tevens wordt betwist dat het gedrag van verdachte dat hij heeft vertoond nadat er geslagen was met de knuppel, zijn opzet heeft ingekleurd. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt immers dat hij tijdens de aanhouding door de politie de naam en geboortedatum van zijn zoon noemt. Dat zou hij niet gedaan hebben in de situatie die de officier van justitie schetst.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 9 september 2012 was [verdachte] met een aantal vrienden op stap in Breda. Zij besloten om 04.00 uur de uitbus terug naar Etten-Leur te nemen. Tijdens deze busrit ontstond er onenigheid met een andere groep jongens waaronder [slachtoffer 1]. [verdachte] hield zich op enig moment wat afzijdig en belde zijn vader (hierna: [vader verdachte].) met de vraag of hij hen op het station van Etten-Leur op wilde komen halen. Mede doordat [verdachte] zich wat afzijdig hield, keerde de rust weer terug in de bus. [vader verdachte]. reed na het telefoontje van zijn zoon samen met zijn stiefzoon[betrokkene] in zijn auto, een Renault Scenic, naar het station van Etten-Leur. Toen de bus op het station aankwam en de deuren opengingen, stapte [verdachte] als eerste de bus uit en rende naar de auto van zijn vader [vader verdachte]. Uit de auto pakte hij vervolgens een honkbalknuppel, liep daarmee terug naar [slachtoffer 1] en sloeg hem van achteren met kracht op zijn hoofd. Als gevolg hiervan liep [slachtoffer 1] ernstig letsel op bestaande uit een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing.
Poging tot doodslag
Allereerst staat ter beoordeling of er sprake is van een poging tot doodslag. De vraag die daarbij centraal staat is of [verdachte] het opzet had op de dood van[slachtoffer 1].
[verdachte] heeft in zijn verklaring bij de politie bekend dat hij [slachtoffer 1] eenmaal met een honkbalknuppel van achter tegen het hoofd heeft geslagen. Dat [verdachte] de bedoeling had daarmee [slachtoffer 1] te doden is uit het dossier niet gebleken. Van opzet in de vorm van een welbewust en gericht handelen op de dood van [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Een bewezenverklaring van poging tot doodslag kan wat het opzet betreft echter ook volgen wanneer er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daartoe wordt gekomen wanneer men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van [verdachte] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op de dood van voornoemd slachtoffer. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Vaststaat dat [verdachte] eenmaal met een honkbalknuppel gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Het verweer van de verdediging dat dit niet met een dusdanige kracht is gebeurd waardoor er geen aanmerkelijke kans op de dood was, wordt door de rechtbank verworpen. Immers, in het dossier bevinden zich diverse getuigenverklaringen dat er zeer hard door [verdachte] met de honkbalknuppel op het hoofd is geslagen. Zo heeft [getuige 4] verklaard dat de jongen keihard op het achterhoofd van [slachtoffer 1] sloeg. [getuige 4] heeft eveneens verklaard dat er hard is geslagen. Verder heeft[getuige] verklaard dat er voluit geslagen werd. Het verbaasde hem zelfs dat de jongen die werd geslagen niet omviel. Tot slot heeft[getuige 6] verklaard dat er met volle kracht is uitgehaald, hetgeen naar zijn mening een klap was om iemand dood te slaan.
Het op deze wijze en gericht tegen het hoofd slaan met een honkbalknuppel is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als een gedraging gericht op de dood van het slachtoffer en [verdachte] heeft daardoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou kunnen komen te overlijden. Dat het slechts één klap betrof en het slachtoffer na deze klap is blijven staan, doet daar niet aan af.
Medeplegen/medeplichtigheid
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van medeplegen van, dan wel medeplichtigheid van verdachte tot de poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, is het noodzakelijk dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de overige plegers. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging. Deze intensieve samenwerking kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. Voor medeplichtigheid is noodzakelijk dat verdachte hulp heeft verleend bij het misdrijf, dat door een ander is begaan. Dit kan voorafgaand of tijdens het misdrijf hebben plaatsgevonden. Om dit te kunnen beoordelen, dienen de gedragingen van[betrokkene] en [vader verdachte]. van die avond te worden bezien.
Gedragingen[betrokkene]/[vader verdachte].
Vaststaat dat [verdachte] vanuit de uitbus naar zijn vader, [vader verdachte]., heeft gebeld vanwege het feit dat hij ruzie had.[betrokkene] heeft hierover verklaard dat hij [vader verdachte]. aan de telefoon hoorde zeggen: “Huh, jongens jullie bedreigen? Drugs op? Ik kom jullie wel halen”.[betrokkene] is hierop met [vader verdachte]. meegegaan naar het station van Etten-Leur omdat [vader verdachte]. gezondheidsproblemen heeft. [vader verdachte]. heeft op de vraag waarom[betrokkene] bij hem in de auto zat, verklaard: “Ja, ik dacht als er een grote vechtpartij is, wil ik mij niet op mijn flikker laten slaan. Ik kan niks.[betrokkene 2] [[betrokkene] – rb.] heeft zelf gezegd dat hij mee zou gaan en dat hij zou helpen omdat ik zelf niks kan”.
Toen de uitbus op het station in Etten-Leur arriveerde en de deuren opengingen, kwam [verdachte] als eerste uit de bus gerend, naar de auto van [vader verdachte]. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij in de auto op de bijrijderstoel is gaan zitten. Hij heeft verklaard pas te zijn uitgestapt met de honkbalknuppel toen hij zag dat [slachtoffer 1] op zijn vader afkwam. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van [verdachte] op dit punt niet strookt met de waarheid. Uit diverse getuigenverklaringen volgt namelijk dat [slachtoffer 1] wat later dan [verdachte] is uitgestapt en dat [verdachte] direct een honkbalknuppel uit de auto heeft gepakt en daarmee naar [slachtoffer 1] is gelopen. Zo heeft [getuige 3] verklaard: “Toen ik de bus uitstapte als een van de laatsten zag ik dat de jongen naar een auto liep, daar een knuppel uithaalde en daar vervolgens mee naar[slachtoffer 1] liep”. Getuige[getuige] heeft verklaard: “De jongen die ruzie had met die andere jongen, die liep naar de auto toe en samen met die dikke kale man, haalde hij een honkbalknuppel uit de achterklep…waarna hij naar het slachtoffer liep”.
De rechtbank concludeert hieruit dat onduidelijkheid blijft bestaan waar [verdachte] de honkbalknuppel precies uit de auto heeft gepakt, maar dat vaststaat dat deze uit de auto van [vader verdachte]. afkomstig is.
Over de honkbalknuppel heeft [vader verdachte]. het volgende verklaard: “[verdachte] is uit de auto geschoten met een stuk hout en heeft die jongen een klap gegeven met dat stuk hout. Ik heb de knuppel samen met[betrokkene 2] afgepakt van degene die geslagen had. Ik heb hem in de auto gegooid”. Verder heeft hij verklaard: “Hoe [verdachte] aan de honkbalknuppel komt, weet ik niet. Dat moet je maar aan hem vragen of anders aan[betrokkene 2]” en: “Ik heb de honkbalknuppel bij vertrek uit mijn woning niet in mijn auto gegooid. Wat[betrokkene 2] heeft gedaan weet ik niet. Ik zat al in de auto toen hij in de auto kwam zitten. Het lag nooit in mijn auto en ik heb het niet meegenomen. Hoe het in mijn auto kwam moet je maar aan[betrokkene 2] vragen”.[betrokkene] heeft ontkend de honkbalknuppel in de auto te hebben gelegd. Hij heeft gesteld niet eens geweten te hebben dat er een honkbalknuppel in de auto lag.
Over de auto van [vader verdachte]. hebben[betrokkene] en [vader verdachte]. het volgende verklaard. [vader verdachte]. heeft verklaard: “Ik maak meestal gebruik van de Renault Scenic, of mijn vrouw. Mijn vrouw en ik hebben allebei de sleutels van elkaars auto. Verder heeft niemand de sleutels”.[betrokkene] heeft verklaard: “Ik heb zelf mijn eigen auto.[verdachte] heeft ook zijn eigen auto maar heeft ook wel eens in de Renault gereden. Ik denk alleen dat hij er sinds april 2012 niet meer in gereden heeft omdat hij toen ook een eigen auto had. Daarvoor deelden we een auto en reed hij ook wel eens in de auto van[voornaam vader verdachte] [[vader verdachte]. – rb]”.
Camerabeelden
In het dossier bevindt zich een tweetal processen-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven, die gemaakt zijn vanuit de uit-bus waarmee [verdachte] is aangekomen op het station te Etten-Leur. Hierop is het incident deels te zien. Uit deze beelden blijkt volgens het proces-verbaal van[verbalisant], dat op het tijdstip 4.15.19 uur te zien is dat een dikke kale man in de auto naar links buigt en dat vervolgens om 4.15.20 uur te zien is dat de kale dikke man iets vast heeft in zijn handen. Om 4.15.22 uur zou hij naar het groepje midden in beeld lopen. Tevens is op datzelfde tijdstip te zien dat een man gekleed in een donker t-shirt buiten om loopt. Voorts is er een knuppel in beeld waarmee wordt uitgehaald.
Deze weergave van de camerabeelden schept enige verwarring in verhouding tot het tweede proces-verbaal van de camerabeelden van [verbalisant 2]. Immers in dat proces-verbaal staat bij het tijdstip 4.15.15 uur vermeld dat [verdachte] op dat moment een lang voorwerp in zijn rechterhand had. Bovendien wordt in dat proces-verbaal vermeld dat hij zag dat om 4.15.18 uur een grote kale man voorover gebukt via het openstaande portier de auto inging. Niet wordt vermeld dat hij daarna iets in zijn handen zou hebben. Gelijktijdig wordt waargenomen dat [verdachte] achter de deurstijl van de bus uit beeld verdween. De verbalisant zag het lange voorwerp nog rechts van achter de deurstijl van de bus komen.
De weergave van verbalisant[verbalisant] in het eerste proces-verbaal wekt de suggestie dat de dikke kale man ook een knuppel uit de auto pakt en dat er ofwel sprake is van twee honkbalknuppels, ofwel dat hij deze knuppel aan [verdachte] heeft overhandigd. Deze gang van zaken komt niet overeen met het beeld dat geschetst wordt in de afgelegde getuigenverklaringen.
Wel wordt door beide verbalisanten op het tijdstip 4.15.37 uur respectievelijk 4.15.36 uur gezien dat de dikke kale man de honkbalknuppel vast heeft. Op dat moment heeft de klap met de honkbalknuppel echter al plaatsgevonden.
Naar aanleiding van deze onduidelijkheid heeft de rechtbank de camerabeelden zelf bekeken en geconstateerd dat verdachte voorover gebukt de auto is ingegaan maar dat hij daarna niets in zijn handen heeft.
Medeplegen:
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [vader verdachte]. en [verdachte], gericht op het slaan op het hoofd van [slachtoffer 1] met de honkbalknuppel. Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit een intensieve vorm van samenwerking valt af te leiden, in die zin dat er afspraken en/of taakverdelingen zouden zijn gemaakt gericht op het plegen van het delict. Weliswaar was verdachte aanwezig ten tijde van het delict maar de enkele aanwezigheid is onvoldoende om tot medeplegen te kunnen komen.
De rechtbank zal verdachte hiervan derhalve vrijspreken.
Medeplichtigheid:
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand of tijdens het delict hulp heeft geboden bij het plegen hiervan. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte na het telefoontje van [verdachte], al dan niet samen met[betrokkene], een honkbalknuppel heeft gepakt, in de auto heeft gelegd en daarmee vervolgens met[betrokkene] naar het station is gereden. Verdachte heeft verklaard dat de honkbalknuppel nooit in de auto heeft gelegen en dat maar gevraagd moet worden aan[betrokkene 2] hoe deze in de auto terecht is gekomen. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat[betrokkene] de knuppel die bewuste avond in de auto heeft gelegd. Evenmin kan hieruit vervolgens de wetenschap van verdachte worden afgeleid. Daar komt bij dat is gebleken dat ook [verdachte] regelmatig gebruik maakte van de auto van [vader verdachte], hetgeen de mogelijkheid openlaat dat hij de honkbalknuppel in de auto heeft gelegd naar aanleiding van een eerder geweldsincident waarbij hij betrokken is geweest. Verder is er geen enkel bewijs in het dossier aanwezig waaruit blijkt dat verdachte de honkbalknuppel op enigerlei wijze na aankomst op het station in Etten-Leur in de strijd heeft gebracht door deze aan [verdachte] te geven en/of beschikbaar te stellen. De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.

5.De benadeelde partij

5.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.392,58 ten aanzien van het ten laste gelegde feit, bestaande uit een bedrag van € 2.082,00 ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 1.310,58 ter zake van materiële schade.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen maar met matiging van de posten reis- en parkeerkosten en gemiste inkomsten nu deze posten kosten bevatten die gemaakt zijn door bezoekers, respectievelijk onvoldoende onderbouwd zijn.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt gelet op de door hem bepleite vrijspraken de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij[slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juli 2013.
Mr. De Weert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 september 2012 te Etten-Leur ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk[slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer 1] met een stuk hout, althans een dergelijk hard
voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
dat [verdachte] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 9 september
2012 te Etten-Leur, althans in Nederland, ter uitvoering van het door die
[verdachte] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk B. Hoefnagels van het leven te
beroven, met dat opzet met een honkbalknuppel althans een stuk hout,
meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft
geslagen,
bij en/of tot het plegen van welk feit verdachte tezamen en in vereniging met
[initialen].[betrokkene], althans alleen, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben verdachte en/of[initialen]
[betrokkene] (nadat[verdachte] hem/hen gebeld en/of gesmst had) een
honkbalknuppel gepakt en/of in de auto gelegd en/of is/zijn verdachte en/of
deze[betrokkene] (vervolgens) naar het station (in Etten-Leur) gereden alwaar
hij/zij deze honkbalknuppel althans dit harde voorwerp, aan[verdachte]
heeft/hebben gegeven en/of aan[verdachte] beschikbaar heeft/hebben gesteld.
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht