ECLI:NL:RBZWB:2013:5316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
02/800249-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Weert
  • A. Kooijman
  • J. Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot doodslag met honkbalknuppel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 september 2012 in Etten-Leur, waar het slachtoffer met een honkbalknuppel op het hoofd werd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de dader, en dat de verdachte niet opzettelijk heeft bijgedragen aan het delict. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte voorafgaand of tijdens het delict hulp had geboden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat de honkbalknuppel in de auto lag en dat er geen bewijs was dat hij deze had gepakt of beschikbaar had gesteld aan de dader. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800249-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op[geboortedag] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. Van Rossum, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juli 2013 waarbij de officier van justitie mr. Heslinga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Verdachte op 9 september 2012 te Etten-Leur tezamen met anderen heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven door met een voorwerp op het hoofd te slaan, dan wel dat hij hierbij hulp geboden heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betoogt dat uit de verklaringen van[getuige], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] volgt dat[dader] zonder enige duidelijke en concrete aanleiding[slachtoffer] met een honkbalknuppel van achteren met kracht op zijn hoofd heeft geslagen. Volgens haar heeft[dader] daarmee opzettelijk, in voorwaardelijke zin, geprobeerd om[slachtoffer] van het leven te beroven, hetgeen juridisch gekwalificeerd dient te worden als een poging tot doodslag. Zij verwijst hierbij naar uitspraken van de rechtbank Limburg van 6 februari 2013 met LJN-kenmerk BZ0971 en van de rechtbank Haarlem van 8 september 2011 met LJN-kenmerk BS1670. Nu naar het oordeel van de officier van justitie niet gesproken kan worden van een min of meer gelijkwaardige rolverdeling bij deze poging tot doodslag tussen[dader] aan de ene kant en [vader van de dader]. en [verdachte] aan de andere kant, vordert zij vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. Zij merkt daarbij allereerst op dat [verdachte] op verschillende punten aantoonbaar onjuist verklaart en zij om die reden niet veel waarde hecht aan zijn verklaring. Verder voert zij daartoe aan dat [vader van de dader]. en [verdachte] daadwerkelijk hulp bij de poging tot doodslag hebben verleend door de honkbalknuppel in de auto van huis mee te nemen en daarmee naar het station zijn gereden, waardoor zij[dader] het middel hebben verschaft. Blijkens de verklaring van [vader van de dader]. is deze honkbalknuppel namelijk heel bewust meegenomen: de knuppel lag volgens hem nooit in de auto en hoe deze erin is gekomen moet maar aan [verdachte] gevraagd worden. Verder verklaart hij dat hij wist dat zijn zoon ruzie had in de bus en dat hij om die reden ook naar het station is gereden. Op de vraag waarom [verdachte] bij hem in de auto zat, heeft[dader] geantwoord dat als er een grote vechtpartij is, hij zich niet op zijn flikker wil laten slaan. Hieruit volgt tevens dat [vader van de dader]. en [verdachte] over het vereiste dubbele opzet beschikten, waarbij het opzet op de poging tot doodslag in voorwaardelijke zin bewezen kan worden. Uit de verrichte ondersteunende en intimiderende gedragingen na afloop van het misdrijf blijkt bovendien de intentie van [vader van de dader]. en [verdachte].
Ten aanzien van de verweren van de verdediging voert de officier van justitie aan dat het letsel van het slachtoffer niet relevant is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van een poging tot doodslag. Van belang is de intentie van de dader. In de jurisprudentie is algemeen aanvaard dat het slaan met een honkbalknuppel op het hoofd van een persoon een poging tot doodslag oplevert. Duidelijk is dat er met kracht is geslagen, zij verwijst daarvoor naar de verklaring van [getuige 6]. Uit het enkele feit dat [slachtoffer] na de klap met de honkbalknuppel niet is gevallen, kan niet worden afgeleid dat er geen sprake is van een poging tot doodslag. Verder is één rake klap voldoende om tot een poging tot doodslag te komen. De officier van justitie gaat er gelet op de verklaring van [vader van de dader]. vanuit, dat verdachte ervan op de hoogte was dat de honkbalknuppel in de auto lag, vanwege het feit dat wanneer hij het daadwerkelijk niet zou hebben geweten het vreemd zou zijn dat [vader van de dader]. dan tegen de politie zegt dat deze het dan maar aan[verdachte] moest vragen. In die situatie had het meer voor de hand gelegen te antwoorden dat hij niet weet hoe de knuppel in de auto is gekomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde zodat er een integrale vrijspraak dient te volgen. In de eerste plaats wordt daartoe aangevoerd dat er geen (voorwaardelijk) opzet aanwezig is geweest bij[dader], met als gevolg dat de poging tot doodslag niet bewezen kan worden en evenmin het medeplegen dan wel de medeplichtigheid daaraan. De betrokkenen ontkennen het opzet en om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van opzet in voorwaardelijke zin, geldt volgens de Hoge Raad als criterium dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg (de dood) zal intreden. In dat opzicht is van belang hoe vaak en op welke wijze er is geslagen alsmede de ernst van het letsel. Met uitzondering van de getuigenverklaring van [getuige] blijkt uit de verklaringen dat er feitelijk eenmaal is geslagen door[dader]. Daarnaast kan uit de verklaringen worden afgeleid dat er weliswaar een harde klap is gegeven maar niet met een dusdanige kracht en intensiteit dat daarmee de bewust aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] is aanvaard. Tot slot blijkt uit de stukken in het dossier aangaande het letsel van [slachtoffer], dat hij binnen enkele weken volledig hersteld is zodat ook hieruit niet de gevolgtrekking gedaan kan worden ten aanzien van de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde betoogt de verdediging in de tweede plaats, dat er geen sprake is van opzet van verdachte op de poging tot doodslag en dat daarbij evenmin een bewuste en nauwe samenwerking kan worden aangenomen. Verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het delict, de wijze waarop het delict tot stand is gekomen en/of de overige delictsbestanddelen vervuld.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde kan op grond van de in het dossier aanwezige verklaringen alsmede de camerabeelden niet bewezen worden dat verdachte de knuppel op enigerlei wijze heeft gepakt, beschikbaar heeft gesteld, of heeft overhandigd. Daarnaast is het, gelet op het feit dat de auto toebehoort aan [vader van de dader]. die zelf verklaart dat hijzelf en zijn vrouw de enigen zijn die over de sleutels beschikken, en verdachte zelf een auto heeft en nooit in de auto van [vader van de dader]. rijdt, onaannemelijk dat hij de knuppel in de auto heeft gelegd. Nu [vader van de dader]. heeft verklaard dat hij al in de auto zat toen verdachte in de auto kwam zitten en hij geen knuppel in de auto heeft gezien, heeft verdachte de knuppel aldus niet in de auto kunnen leggen. Verdachte verklaart zelf geen knuppel in de auto te hebben gezien en aangezien[dader] de knuppel achter de bestuurderstoel dan wel vanuit de kofferbak van de auto heeft gepakt, strookt dit met die verklaring.
Na de repliek van de officier van justitie deelt de verdediging mede, dat gepersisteerd wordt bij alle eerder ingenomen standpunten. Daar wordt nog aan toegevoegd dat uit de verklaringen in het dossier blijkt dat[dader] slechts met één hand heeft geslagen en dat [getuige 6] de enige is die iets over de intensiteit verklaart en zijn verklaring niet ondersteund wordt door de overige verklaringen. Daarnaast wijst hij erop dat alle getuigen wisselend en tegenstrijdig verklaren. Het enige wat daaruit te concluderen valt is dat de honkbalknuppel ergens vandaan is gekomen en niet meer dan dat. De officier van justitie doet haar inziens de aanname op basis van de verklaring van [vader van de dader]. dat verdachte de honkbalknuppel in de auto heeft gelegd, die op geen enkele wijze ondersteund wordt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 9 september 2012 was[dader] met een aantal vrienden op stap in Breda. Zij besloten om 04.00 uur de uitbus terug naar Etten-Leur te nemen. Tijdens deze busrit ontstond er onenigheid met een andere groep jongens waaronder[slachtoffer].[dader] hield zich op enig moment wat afzijdig en belde zijn vader (hierna: [vader van de dader].) met de vraag of hij hen op het station van Etten-Leur op wilde komen halen. Mede doordat[dader] zich wat afzijdig hield, keerde de rust weer terug in de bus. [vader van de dader]. reed na het telefoontje van zijn zoon samen met [verdachte] in zijn auto, een Renault Scenic, naar het station van Etten-Leur. Toen de bus op het station aankwam en de deuren opengingen, stapte[dader] als eerste de bus uit en rende naar de auto van zijn vader [vader van de dader]. Uit de auto pakte hij vervolgens een honkbalknuppel, liep daarmee terug naar[slachtoffer] en sloeg hem van achteren met kracht op zijn hoofd. Als gevolg hiervan liep [slachtoffer] ernstig letsel op bestaande uit een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing.
Poging tot doodslag
Allereerst staat ter beoordeling of er sprake is van een poging tot doodslag. De vraag die daarbij centraal staat is of[dader] het opzet had op de dood van [slachtoffer].[dader]
heeft in zijn verklaring bij de politie bekend dat hij [slachtoffer] eenmaal met een honkbalknuppel van achter tegen het hoofd heeft geslagen. Dat[dader] de bedoeling had daarmee [slachtoffer] te doden is uit het dossier niet gebleken. Van opzet in de vorm van een welbewust en gericht handelen op de dood van [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Een bewezenverklaring van poging tot doodslag kan wat het opzet betreft echter ook volgen wanneer er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daartoe wordt gekomen wanneer men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van[dader] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op de dood van voornoemd slachtoffer. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Vaststaat dat[dader] eenmaal met een honkbalknuppel gericht op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Het verweer van de verdediging dat dit niet met een dusdanige kracht is gebeurd waardoor er geen aanmerkelijke kans op de dood was, wordt door de rechtbank verworpen. Immers, in het dossier bevinden zich diverse getuigenverklaringen dat er zeer hard door[dader] met de honkbalknuppel op het hoofd is geslagen. Zo heeft [getuige 4] verklaard dat de jongen keihard op het achterhoofd van [slachtoffer] sloeg. [getuige 5] heeft eveneens verklaard dat er hard is geslagen. Verder heeft [getuige] verklaard dat er voluit geslagen werd. Het verbaasde hem zelfs dat de jongen die werd geslagen niet omviel. Tot slot heeft [getuige 6] verklaard dat er met volle kracht is uitgehaald, hetgeen naar zijn mening een klap was om iemand dood te slaan.
Het op deze wijze en gericht tegen het hoofd slaan met een honkbalknuppel is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als een gedraging gericht op de dood van het slachtoffer en[dader] heeft daardoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. Dat het slechts één klap betrof en het slachtoffer na deze klap is blijven staan, doet daar niet aan af.
Medeplegen/medeplichtigheid
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van medeplegen van, dan wel medeplichtigheid van verdachte tot de poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, is het noodzakelijk dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de overige plegers. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging. Deze intensieve samenwerking kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. Voor medeplichtigheid is noodzakelijk dat verdachte hulp heeft verleend bij het misdrijf, dat door een ander is begaan. Dit kan voorafgaand of tijdens het misdrijf hebben plaatsgevonden. Om dit te kunnen beoordelen, dienen de gedragingen van [verdachte] en [vader van de dader]. van die avond te worden bezien.
Gedragingen [verdachte]/[vader van de dader].
Vaststaat dat[dader] vanuit de uitbus naar zijn vader, [vader van de dader]., heeft gebeld vanwege het feit dat hij ruzie had. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij [vader van de dader]. aan de telefoon hoorde zeggen: “Huh, jongens jullie bedreigen? Drugs op? Ik kom jullie wel halen”. [verdachte] is hierop met [vader van de dader]. meegegaan naar het station van Etten-Leur omdat [vader van de dader]. gezondheidsproblemen heeft. [vader van de dader]. heeft op de vraag waarom [verdachte] bij hem in de auto zat, verklaard: “Ja, ik dacht als er een grote vechtpartij is, wil ik mij niet op mijn flikker laten slaan. Ik kan niks. [voornaam verdachte] [[verdachte] – rb.] heeft zelf gezegd dat hij mee zou gaan en dat hij zou helpen omdat ik zelf niks kan”.
Toen de uitbus op het station in Etten-Leur arriveerde en de deuren opengingen, kwam[dader] als eerste uit de bus gerend, naar de auto van [vader van de dader].[dader] heeft hierover verklaard, dat hij in de auto op de bijrijderstoel is gaan zitten. Hij heeft verklaard pas te zijn uitgestapt met de honkbalknuppel toen hij zag dat [slachtoffer] op zijn vader afkwam. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van[dader] op dit punt niet strookt met de waarheid. Uit diverse getuigenverklaringen volgt namelijk dat [slachtoffer] wat later dan[dader] is uitgestapt en dat[dader] direct een honkbalknuppel uit de auto heeft gepakt en daarmee naar [slachtoffer] is gelopen. Zo heeft [getuige 5] verklaard: “Toen ik de bus uitstapte als een van de laatste zag ik dat de jongen naar een auto liep, daar een knuppel uithaalde en daar vervolgens mee naar[slachtoffer] liep”. Getuige [getuige] heeft verklaard: “De jongen die ruzie had met die andere jongen, die liep naar de auto toe en samen met die dikke kale man, haalde hij een honkbalknuppel uit de achterklep…waarna hij naar het slachtoffer liep”.
De rechtbank concludeert hieruit dat onduidelijkheid blijft bestaan waar[dader] de honkbalknuppel precies uit de auto heeft gepakt, maar dat vaststaat dat deze uit de auto van [vader van de dader]. afkomstig is.
Over de honkbalknuppel heeft [vader van de dader]. het volgende verklaard: “[dader] is uit de auto geschoten met een stuk hout en heeft die jongen een klap gegeven met dat stuk hout. Ik heb de knuppel samen met [voornaam verdachte] afgepakt van degene die geslagen had. Ik heb hem in de auto gegooid”. Verder heeft hij verklaard: “Hoe [dader] aan de honkbalknuppel komt, weet ik niet. Dat moet je maar aan hem vragen of anders aan [voornaam verdachte]” en: “Ik heb de honkbalknuppel bij vertrek uit mijn woning niet in mijn auto gegooid. Wat [voornaam verdachte] heeft gedaan weet ik niet. Ik zat al in de auto toen hij in de auto kwam zitten. Het lag nooit in mijn auto en ik heb het niet meegenomen. Hoe het in mijn auto kwam moet je maar aan [voornaam verdachte] vragen”. [verdachte] heeft ontkend de honkbalknuppel in de auto te hebben gelegd. Hij heeft gesteld niet eens geweten te hebben dat er een honkbalknuppel in de auto lag.
Over de auto van [vader van de dader]. hebben [verdachte] en [vader van de dader]. het volgende verklaard. [vader van de dader]. heeft verklaard: “Ik maak meestal gebruik van de Renault Scenic, of mijn vrouw. Mijn vrouw en ik hebben allebei de sleutels van elkaars auto. Verder heeft niemand de sleutels”. [verdachte] heeft verklaard: “Ik heb zelf mijn eigen auto. [dader] heeft ook zijn eigen auto maar heeft ook wel eens in de Renault gereden. Ik denk alleen dat hij er sinds april 2012 niet meer in gereden heeft omdat hij toen ook een eigen auto had. Daarvoor deelden we een auto en reed hij ook wel eens in de auto van [voornaam vader dader] [[vader van de dader]. – rb.]”.
Medeplegen:
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en[dader], gericht op het slaan op het hoofd van [slachtoffer] met de honkbalknuppel. Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit een intensieve vorm van samenwerking valt af te leiden, in die zin dat er afspraken zouden zijn gemaakt, gericht op het plegen van het delict en/of taakverdelingen zouden zijn gemaakt aangaande het plegen van het delict.
Weliswaar was verdachte aanwezig ten tijde van het delict maar de enkele aanwezigheid is onvoldoende om tot medeplegen te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte hiervan derhalve vrijspreken.
Medeplichtigheid:
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand of tijdens het delict hulp heeft geboden bij het plegen hiervan. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte na het telefoontje van[dader] een honkbalknuppel heeft gepakt, in de auto heeft gelegd en daarmee vervolgens met [vader van de dader]. naar het station is gereden. Verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat de honkbalknuppel in de auto van [vader van de dader]. lag en het dossier bevat evenmin bewijs voor de wetenschap van verdachte daarvan. De enkele woorden van [vader van de dader]. “dat dat maar aan [voornaam verdachte] gevraagd moet worden hoe de knuppel in de auto is gekomen”, zijn onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte de knuppel die bewuste avond in de auto heeft gelegd en/of wetenschap van verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de knuppel in de auto aan te kunnen nemen. Daarbij komt dat verdachte mee reed in de auto van [vader van de dader]. waarvan is gebleken dat ook[dader] er regelmatig gebruik van maakte. Dit laat de mogelijkheid open dat[dader] de honkbalknuppel in de auto heeft gelegd naar aanleiding van een eerder geweldsincident waarbij hij betrokken is geweest. Ten slotte bevat het dossier geen enkel bewijs dat verdachte na aankomst op het station in Etten-Leur de honkbalknuppel op enigerlei wijze in de strijd zou hebben gebracht door deze aan[dader] te geven en/of beschikbaar te stellen. De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.

5.De benadeelde partij

5.1
De vordering
De benadeelde partij[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.392,58 ten aanzien van het ten laste gelegde feit, bestaande uit een bedrag van € 2.082,00 ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 1.310,58 ter zake van materiële schade.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen maar met matiging van de posten reis- en parkeerkosten en gemiste inkomsten nu deze posten kosten bevatten die gemaakt zijn door bezoekers, respectievelijk onvoldoende onderbouwd zijn.
5.3
Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging dat gelet op het gedane aanbod van [vader van de dader]. om de schade te betalen nu zijn zoon de schade heeft veroorzaakt, de schade niet meer bestaat.
Subsidiair verzoekt hij gelet op de door hem bepleite vrijspraken de vordering af te wijzen.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij[slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juli 2013.
Mr. De Weert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: Tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 september 2012 te Etten-Leur ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk[slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een stuk hout, althans een dergelijk
hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
dat[dader] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 9 september
2012 te Etten-Leur, althans in Nederland, ter uitvoering van het door die [dader]
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk[slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een honkbalknuppel althans een stuk hout, meermalen, althans
eenmaal op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
bij en/of tot het plegen van welk feit verdachte tezamen en in vereniging met
[vader van de dader], althans alleen, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben verdachte
en/of [vader van de dader] (nadat[dader] hem/hen gebeld en/of gesmst
had) een honkbalknuppel gepakt en/of in de auto gelegd en/of is/zijn verdachte
en/of deze[vader van de dader] (vervolgens) naar het station (in Etten-Leur) gereden
alwaar hij/zij deze honkbalknuppel althans dit harde voorwerp, aan [dader]
heeft/hebben gegeven en/of aan[dader] beschikbaar
heeft/hebben gesteld.
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht