4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 9 september 2012 was[dader] met een aantal vrienden op stap in Breda. Zij besloten om 04.00 uur de uitbus terug naar Etten-Leur te nemen. Tijdens deze busrit ontstond er onenigheid met een andere groep jongens waaronder[slachtoffer].[dader] hield zich op enig moment wat afzijdig en belde zijn vader (hierna: [vader van de dader].) met de vraag of hij hen op het station van Etten-Leur op wilde komen halen. Mede doordat[dader] zich wat afzijdig hield, keerde de rust weer terug in de bus. [vader van de dader]. reed na het telefoontje van zijn zoon samen met [verdachte] in zijn auto, een Renault Scenic, naar het station van Etten-Leur. Toen de bus op het station aankwam en de deuren opengingen, stapte[dader] als eerste de bus uit en rende naar de auto van zijn vader [vader van de dader]. Uit de auto pakte hij vervolgens een honkbalknuppel, liep daarmee terug naar[slachtoffer] en sloeg hem van achteren met kracht op zijn hoofd. Als gevolg hiervan liep [slachtoffer] ernstig letsel op bestaande uit een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing.
Poging tot doodslag
Allereerst staat ter beoordeling of er sprake is van een poging tot doodslag. De vraag die daarbij centraal staat is of[dader] het opzet had op de dood van [slachtoffer].[dader]
heeft in zijn verklaring bij de politie bekend dat hij [slachtoffer] eenmaal met een honkbalknuppel van achter tegen het hoofd heeft geslagen. Dat[dader] de bedoeling had daarmee [slachtoffer] te doden is uit het dossier niet gebleken. Van opzet in de vorm van een welbewust en gericht handelen op de dood van [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Een bewezenverklaring van poging tot doodslag kan wat het opzet betreft echter ook volgen wanneer er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daartoe wordt gekomen wanneer men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van[dader] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op de dood van voornoemd slachtoffer. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Vaststaat dat[dader] eenmaal met een honkbalknuppel gericht op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Het verweer van de verdediging dat dit niet met een dusdanige kracht is gebeurd waardoor er geen aanmerkelijke kans op de dood was, wordt door de rechtbank verworpen. Immers, in het dossier bevinden zich diverse getuigenverklaringen dat er zeer hard door[dader] met de honkbalknuppel op het hoofd is geslagen. Zo heeft [getuige 4] verklaard dat de jongen keihard op het achterhoofd van [slachtoffer] sloeg. [getuige 5] heeft eveneens verklaard dat er hard is geslagen. Verder heeft [getuige] verklaard dat er voluit geslagen werd. Het verbaasde hem zelfs dat de jongen die werd geslagen niet omviel. Tot slot heeft [getuige 6] verklaard dat er met volle kracht is uitgehaald, hetgeen naar zijn mening een klap was om iemand dood te slaan.
Het op deze wijze en gericht tegen het hoofd slaan met een honkbalknuppel is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als een gedraging gericht op de dood van het slachtoffer en[dader] heeft daardoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. Dat het slechts één klap betrof en het slachtoffer na deze klap is blijven staan, doet daar niet aan af.
Medeplegen/medeplichtigheid
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van medeplegen van, dan wel medeplichtigheid van verdachte tot de poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, is het noodzakelijk dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de overige plegers. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging. Deze intensieve samenwerking kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. Voor medeplichtigheid is noodzakelijk dat verdachte hulp heeft verleend bij het misdrijf, dat door een ander is begaan. Dit kan voorafgaand of tijdens het misdrijf hebben plaatsgevonden. Om dit te kunnen beoordelen, dienen de gedragingen van [verdachte] en [vader van de dader]. van die avond te worden bezien.
Gedragingen [verdachte]/[vader van de dader].
Vaststaat dat[dader] vanuit de uitbus naar zijn vader, [vader van de dader]., heeft gebeld vanwege het feit dat hij ruzie had. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij [vader van de dader]. aan de telefoon hoorde zeggen: “Huh, jongens jullie bedreigen? Drugs op? Ik kom jullie wel halen”. [verdachte] is hierop met [vader van de dader]. meegegaan naar het station van Etten-Leur omdat [vader van de dader]. gezondheidsproblemen heeft. [vader van de dader]. heeft op de vraag waarom [verdachte] bij hem in de auto zat, verklaard: “Ja, ik dacht als er een grote vechtpartij is, wil ik mij niet op mijn flikker laten slaan. Ik kan niks. [voornaam verdachte] [[verdachte] – rb.] heeft zelf gezegd dat hij mee zou gaan en dat hij zou helpen omdat ik zelf niks kan”.
Toen de uitbus op het station in Etten-Leur arriveerde en de deuren opengingen, kwam[dader] als eerste uit de bus gerend, naar de auto van [vader van de dader].[dader] heeft hierover verklaard, dat hij in de auto op de bijrijderstoel is gaan zitten. Hij heeft verklaard pas te zijn uitgestapt met de honkbalknuppel toen hij zag dat [slachtoffer] op zijn vader afkwam. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van[dader] op dit punt niet strookt met de waarheid. Uit diverse getuigenverklaringen volgt namelijk dat [slachtoffer] wat later dan[dader] is uitgestapt en dat[dader] direct een honkbalknuppel uit de auto heeft gepakt en daarmee naar [slachtoffer] is gelopen. Zo heeft [getuige 5] verklaard: “Toen ik de bus uitstapte als een van de laatste zag ik dat de jongen naar een auto liep, daar een knuppel uithaalde en daar vervolgens mee naar[slachtoffer] liep”. Getuige [getuige] heeft verklaard: “De jongen die ruzie had met die andere jongen, die liep naar de auto toe en samen met die dikke kale man, haalde hij een honkbalknuppel uit de achterklep…waarna hij naar het slachtoffer liep”.
De rechtbank concludeert hieruit dat onduidelijkheid blijft bestaan waar[dader] de honkbalknuppel precies uit de auto heeft gepakt, maar dat vaststaat dat deze uit de auto van [vader van de dader]. afkomstig is.
Over de honkbalknuppel heeft [vader van de dader]. het volgende verklaard: “[dader] is uit de auto geschoten met een stuk hout en heeft die jongen een klap gegeven met dat stuk hout. Ik heb de knuppel samen met [voornaam verdachte] afgepakt van degene die geslagen had. Ik heb hem in de auto gegooid”. Verder heeft hij verklaard: “Hoe [dader] aan de honkbalknuppel komt, weet ik niet. Dat moet je maar aan hem vragen of anders aan [voornaam verdachte]” en: “Ik heb de honkbalknuppel bij vertrek uit mijn woning niet in mijn auto gegooid. Wat [voornaam verdachte] heeft gedaan weet ik niet. Ik zat al in de auto toen hij in de auto kwam zitten. Het lag nooit in mijn auto en ik heb het niet meegenomen. Hoe het in mijn auto kwam moet je maar aan [voornaam verdachte] vragen”. [verdachte] heeft ontkend de honkbalknuppel in de auto te hebben gelegd. Hij heeft gesteld niet eens geweten te hebben dat er een honkbalknuppel in de auto lag.
Over de auto van [vader van de dader]. hebben [verdachte] en [vader van de dader]. het volgende verklaard. [vader van de dader]. heeft verklaard: “Ik maak meestal gebruik van de Renault Scenic, of mijn vrouw. Mijn vrouw en ik hebben allebei de sleutels van elkaars auto. Verder heeft niemand de sleutels”. [verdachte] heeft verklaard: “Ik heb zelf mijn eigen auto. [dader] heeft ook zijn eigen auto maar heeft ook wel eens in de Renault gereden. Ik denk alleen dat hij er sinds april 2012 niet meer in gereden heeft omdat hij toen ook een eigen auto had. Daarvoor deelden we een auto en reed hij ook wel eens in de auto van [voornaam vader dader] [[vader van de dader]. – rb.]”.
Medeplegen:
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en[dader], gericht op het slaan op het hoofd van [slachtoffer] met de honkbalknuppel. Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit een intensieve vorm van samenwerking valt af te leiden, in die zin dat er afspraken zouden zijn gemaakt, gericht op het plegen van het delict en/of taakverdelingen zouden zijn gemaakt aangaande het plegen van het delict.
Weliswaar was verdachte aanwezig ten tijde van het delict maar de enkele aanwezigheid is onvoldoende om tot medeplegen te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte hiervan derhalve vrijspreken.
Medeplichtigheid:
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand of tijdens het delict hulp heeft geboden bij het plegen hiervan. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte na het telefoontje van[dader] een honkbalknuppel heeft gepakt, in de auto heeft gelegd en daarmee vervolgens met [vader van de dader]. naar het station is gereden. Verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat de honkbalknuppel in de auto van [vader van de dader]. lag en het dossier bevat evenmin bewijs voor de wetenschap van verdachte daarvan. De enkele woorden van [vader van de dader]. “dat dat maar aan [voornaam verdachte] gevraagd moet worden hoe de knuppel in de auto is gekomen”, zijn onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte de knuppel die bewuste avond in de auto heeft gelegd en/of wetenschap van verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de knuppel in de auto aan te kunnen nemen. Daarbij komt dat verdachte mee reed in de auto van [vader van de dader]. waarvan is gebleken dat ook[dader] er regelmatig gebruik van maakte. Dit laat de mogelijkheid open dat[dader] de honkbalknuppel in de auto heeft gelegd naar aanleiding van een eerder geweldsincident waarbij hij betrokken is geweest. Ten slotte bevat het dossier geen enkel bewijs dat verdachte na aankomst op het station in Etten-Leur de honkbalknuppel op enigerlei wijze in de strijd zou hebben gebracht door deze aan[dader] te geven en/of beschikbaar te stellen. De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.