ECLI:NL:RBZWB:2013:5813

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
02/666127-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prenger
  • A. Volkers
  • J. Schotanus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak wegens ongeloofwaardige verklaringen van aangevers

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar beoordeeld. De zaak is inhoudelijk behandeld op zittingen in 2012 en 2013, waarbij de officieren van justitie, mr. Van der Linden en mr. Huizenga, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte meerdere ontuchtige handelingen met minderjarigen, waarbij de verdachte werd beschuldigd van seksueel binnendringen en andere ontuchtige handelingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie niet volgens de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik heeft gehandeld. Dit heeft geleid tot twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangevers niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, omdat deze tot stand zijn gekomen op basis van onjuiste verhoortechnieken. De rechtbank heeft ook de verklaringen van getuigen, die de auditu verklaringen waren, niet voor het bewijs kunnen gebruiken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettig bewijs aanwezig was om de beschuldigingen te onderbouwen. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 666127/11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 augustus 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te[woonplaats]
raadsman mr. Van der Borst, advocaat te Etten-Leur

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 augustus 2012 en 23 juli 2013, waarbij respectievelijk de officieren van justitie, mr. Van der Linden en mr. Huizenga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
meermalen met een persoon tussen de 12 en de 16 jaar, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, dan wel dat hij meermalen met die persoon, die toen nog geen zestien jaar was, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
meermalen met een aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige ontucht heeft gepleegd;
meermalen met een persoon beneden de 16 jaar, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. Huizenga, is gebleven bij het standpunt dat de officier van justitie op de zitting van 13 augustus 2012 had ingenomen en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair en feit 3 heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
De officier van justitie is de mening toegedaan dat de verhoormethode van de politie niet de schoonheidsprijs verdient en op punten onjuist is geweest, Zij stelt zich echter op het stand-punt dat uit deze omstandigheden niet de conclusie kan worden getrokken dat de verklarin-gen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarom onbetrouwbaar zijn. Het rapport van dr. Wolters kan naar de mening van de officier van justitie niet in stand blijven, aangezien er vraagtekens zijn te plaatsen bij een aantal argumenten en conclusies en het rapport op punten oppervlak-kig is. Zij acht de eindconclusies die de deskundige trekt met betrekking tot de betrouwbaar-heid van de aangevers dan ook onjuist.
De officier van justitie acht de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel betrouwbaar. Het feit dat [slachtoffer 2] eerst heeft ontkend dat er met hem ontucht is gepleegd en pas later is gaan verklaren en aangifte heeft gedaan, doet daar, wat haar betreft, niets aan af. Voor de overtuiging acht de officier van justitie zich gesteund in haar standpunt door de manier waarop verdachte [slachtoffer 2] heeft aangesproken toen hij een vermoeden had dat [slachtoffer 1] aangifte zou gaan doen, de inhoud van het sms-je dat verdachte op 12 november 2010 aan [slachtoffer 1] gezonden heeft en de reactie van verdachte tegen de moeder van [slachtoffer 1] toen zij verdachte de brief van [slachtoffer 1] had laten lezen, hetgeen, naar de mening van de officier van justitie, meer een reactie is van iemand die door de mand is gevallen dan van iemand die onschuldig zou zijn.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 1 primair, omdat [slachtoffer 1] wisselend verklaard heeft over het pijpen, en voor feit 2, omdat de tenlastegelegde periode niet juist is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij -kort gezegd- op het volgende.
De informatieve gesprekken met en verhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben niet volgens de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik plaatsgevonden. Na het beluisteren en het bekijken van deze verhoren is de verdediging van mening dat er van neutraliteit en zorgvuldigheid bij de verhoorders geen sprake was. Het opsporingsonderzoek was summier, gebrekkig en onvolledig en de verhoorders waren vooringenomen. De aangevers zijn woorden in de mond gelegd en er zijn suggestieve vragen gesteld. Daarnaast bevatten de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op zich en in onderling verband aantoonbare onjuistheden en tegenstrijdigheden.
Op grond hiervan komt de verdediging tot de conclusie dat de verklaringen van de aangevers ongeloofwaardig zijn. De verdediging acht zich hierin gesterkt door het rapport van dr. Wolters die op dezelfde gronden tot deze conclusie is gekomen.
De verdediging is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan ook niet mogen meewerken tot het bewijs. Dit leidt ertoe dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om de tenlastegelegde feiten bewezen te verklaren, zodat verdachte van die feiten integraal moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In het procesdossier bevinden zich de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en de verklaring van verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in deze zaak door de politie niet volgens de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik is gehandeld. Zo is het informatief gesprek met [slachtoffer 2] niet auditief geregistreerd en is het verhoor van [slachtoffer 1] niet in de vraag en antwoord stijl gerelateerd. De rechtbank hecht juist in dit soort zaken erg aan zorgvuldigheid en genoemde aanwijzing is niet voor niets opgesteld. Voorts blijkt uit de processen-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat maar beperkt kritische vragen zijn gesteld door de verhorende verbalisanten en dat tijdens het verhoor van [slachtoffer 1] in vergaande mate gebruik is gemaakt van sturende vragen. Met name gelet op dit laatste, vindt de rechtbank het onbegrijpelijk dat de officier van justitie - die ook heeft erkend dat de verhoormethode door de politie niet juist is geweest - geen gevolgen heeft verbonden aan de fouten die zijn gemaakt of op zijn minst nader onderzoek heeft laten verrichten zoals ook door de officier van justitie op de zitting van 13 augustus 2012 gesuggereerd.
Wat daarvan zij, de rechtbank komt in ieder geval tot een andere conclusie dan de officier van justitie met betrekking tot de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Na uitgebreide bestudering van die verklaringen komt de rechtbank tot het oordeel dat die verklaringen ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn en goeddeels tot stand zijn gekomen op basis van voornoemde onjuiste en sturende verhoortechnieken. Zonder daarbij uitputtend te zijn, geeft de rechtbank hierna enige representatieve voorbeelden op grond waarvan zij mede tot dat oordeel is gekomen.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] komt naar voren dat hij niet kan aangeven hoe vaak het misbruik heeft plaatsgevonden en zelfs niet of het één of zeven keer in de week gebeurd is. Daarnaast weet hij niet meer of hij verdachte gepijpt heeft, maar hij denkt dat het misschien één keer is gebeurd. Er zou sprake zijn van verdringing bij [slachtoffer 1], maar dat acht de rechtbank onaanne-melijk. [slachtoffer 1] kan zich immers, volgens zijn verklaring, wel een specifieke uitspraak van verdachte (“kom maar lekker klaar in mijn mondje”) herinneren en een gebeurtenis in Frankrijk, waarbij verdachte geprobeerd zou hebben zijn penis in de kont van [slachtoffer 1] te duwen.
[slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat hij verdachte na het seksueel misbruik in 2005 niet meer aan keek en dat hij verdachte zoveel mogelijk negeerde. Deze verklaring wordt op geen enkele wijze bevestigd in het dossier. De moeder van [slachtoffer 1] heeft over een verandering in het gedrag van [slachtoffer 1] richting verdachte na 2005 niets opgemerkt in haar verklaring. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hem nadat zij naar Frankrijk op vakantie waren geweest niets is opgevallen en dat hij het pas wist sinds eind 2010. Daarnaast heeft de verdediging de verklaring van [getuige 3] overgelegd, waarin is vermeld dat [slachtoffer 1] en verdachte uitstekend met elkaar op konden schieten en dat zij daar geen verandering in heeft gezien, en de verklaring van [getuige 4], waarin is vermeld dat [slachtoffer 1] uitstekend op kon schieten met verdachte en hem beschouwde als vader en dat zij gedurende de periode vanaf 2005 nooit een verandering in het gedrag van [slachtoffer 1] ten opzichte van verdachte heeft gezien.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat het misbruik bij hem eind 2006 begin 2007 begonnen was, nog voordat ze in de zomer van 2007 naar Frankrijk gingen, terwijl uit andere verklaringen duidelijk blijkt dat het gezin in 2005 naar Frankrijk is geweest. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte hem in september/oktober 2010 uit de les heeft gehaald om hem te vragen over een aangifte van [slachtoffer 1]. Verdachte zou toen tegen hem gezegd dat hij dingen bij [slachtoffer 1] had gedaan die hij ook bij hem ([slachtoffer 2]) gedaan had, terwijl [slachtoffer 2] eerder bij zijn verhoor heeft verklaard dat hij pas wist wat er tussen [slachtoffer 1] en verdachte gebeurd zou zijn toen [slachtoffer 1] het eind 2010 aan zijn moeder verteld had. Daarnaast vindt de rechtbank het ongeloofwaar-dig dat verdachte [slachtoffer 2] tot vijf keer toe zou hebben betrapt terwijl hij zich aan het aftrekken was en dat dan telkens het misbruik plaats vond.
De rechtbank ziet zich in haar conclusie met betrekking tot die verklaringen gesteund door het uitgebreide en gedetailleerde rapport van de deskundige dr. Wolters die op goed onderbouwde gronden tot dezelfde conclusie is gekomen als de rechtbank.
Omdat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig acht, kunnen deze, naar haar oordeel, niet gebezigd worden voor het bewijs. Naast die verklaringen bevinden zich alleen nog de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en van verdachte in het dossier. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn de auditu verklaringen, wat wil zeggen dat deze inhouden hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen hen hebben verteld. De rechtbank is van oordeel dat, nu zij de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ongeloofwaardig acht, ook deze verklaringen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Verdachte heeft de feiten van het begin af aan ontkend.
Dit brengt met zich dat er geen wettig bewijs in het dossier aanwezig is om de aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezen te verklaren. De rechtbank zal verdachte dan ook van alle hem tenlastegelegde feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 18.243,64 voor de feiten 1 en 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Volkers en mr. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van Moonen-Scheepens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 augustus 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2005 tot
en met 29 mei 2007 te Roosendaal, (telkens) met [slachtoffer 1], die de leeftijd
van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal laten pijpen door die
[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] gepijpt en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 1] heeft afgetrokken;
art 245 Wetboek van Strafrecht
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 29 mei 2007 te Roosendaal (telkens) met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het aftrekken en/of pijpen van die [slachtoffer 1] en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 mei 2007 tot
29 mei 2009 te Roosendaal (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn
zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1]
, geboren op 30 mei 1991, immers heeft hij, verdachte, zich laten
pijpen door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] gepijpt en/of zich laten aftrekken
door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] afgetrokken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005
tot en met 1 juli 2007 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen,,
(telkens) met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het aftrekken en/of pijpen van die [slachtoffer 2] en/of zich laten
aftrekken door die [slachtoffer 2];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht.