4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 2
Op 7 maart 2013 hield de politie toezicht op de openbare weg in Tilburg. De politie zag op de Spoorlaan een bedrijfsauto rijden met daarin twee mannen, naar later bleek verdachte en [medeverdachte]. De politie gaf de bestuurder van deze bedrijfsauto, verdachte, een stopteken, waaraan verdachte voldeed. Bij het openen van de achterklep werden door de verbalisant diverse goederen gezien die worden gebruikt bij de teelt van hennep. De politie zag onder andere een afzuigfilter, een kuip met aarde, tientallen bloempotten, kuipen met zwarte folie en zwarte sporttassen staan. De laadruimte rook bovendien zeer sterk naar hennep. In de laadruimte stond ook een grote kuip. In deze kuip zaten diverse vuilniszakken. In deze vuilniszakken zaten hennepplanten. Verdachte en [medeverdachte] werden hierop aangehouden.
Voornoemde bedrijfsauto werd in beslag genomen en nader door de politie onderzocht. In de laadruimte werden onder meer de volgende goederen aangetroffen: 8 vuilniszakken met daarin (vermoedelijk) hennep, 1 afzuigkap, 2 rollen folie, 180 plantenbakken, 1 ton met daarin potgrond en plantenresten, tuingereedschappen, 1 ventilator, 1 jerrycan met plantenvoeding, 1 zwarte sporttas, 1 speciekuip, 1 bouwlamp en diverse ventilatiebenodigdheden.
De in de vuilniszakken aangetroffen (vermoedelijke) hennep werd door de politie gewogen en bemonsterd. Het ging in totaal om een gewicht van 28,98 kilogram van (vermoedelijk) hennep.Uit onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat het inderdaad om de substantie hennep ging, zijnde een middel als bedoeld op lijst II van de Opiumwet.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die dag de bestuurder was van de bedrijfsauto en dat hij de laadruimte samen met [medeverdachte] heeft ingeladen.
De rechtbank acht, gelet op de voorgaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 maart 2013 samen en in vereniging met een ander opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 28,98 kilogram hennep heeft vervoerd.
De spullen die bij het openen van de laadruimte werden aangetroffen, wezen naar het oordeel van de rechtbank duidelijk in de richting van hennepteelt. Ook rook de politie in de laadruimte, alwaar de door verdachte en [medeverdachte] ingeladen goederen stonden, een scherpe hennepgeur.
Zelfs indien de hennep bij het inladen van de auto was verpakt - en daarmee voor het oog niet direct waarneembaar was - laat dit onverlet dat verdachte de geur van hennep op dat moment moet hebben geroken. Mede gelet op de overige spullen die werden ingeladen, die evident wezen in de richting van hennepteelt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich onder die omstandigheden op zijn minst bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij, samen met een ander, een hoeveelheid hennep inlaadde en vervoerde. Nu verdachte voornoemde kans op de koop heeft toegenomen, is de rechtbank van oordeel dat ten minste sprake is van voorwaardelijk opzet op het vervoeren van de tenlastegelegde hoeveelheid hennep.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de verdediging dat de hennepgeur afkomstig was van een joint welke door [medeverdachte] werd gerookt. Deze lezing vindt geen enkele steun in het dossier. De politie heeft hierover niets gerelateerd, terwijl [medeverdachte] bij de politie en de rechter-commissaris ook niets in die richting heeft verklaard.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de hennepgeur afkomstig was van de goederen en de hennepresten die door verdachte en zijn medeverdachte zijn ingeladen.
Zij gaat eveneens voorbij aan het verweer van de verdediging dat de hoeveelheid hennep, zoals ten laste is gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat zelfs niet kan worden vastgesteld dat het gaat om een hoeveelheid meer dan 30 gram, hetgeen in de visie van de verdediging zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het is algemeen bekend dat ook uit henneprestanten en hennepafval nog werkzame stoffen kunnen worden getrokken, terwijl het gewicht van dergelijke restanten volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag worden meegewogen bij het vaststellen van de precieze hoeveelheid. Het verweer dat niet is gebleken dat het een hoeveelheid van meer dan 30 gram betreft, treft mitsdien geen doel, en de officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging. Wel zal de rechtbank bij de uiteindelijke strafmaat rekening houden met het feit dat dergelijke henneprestanten in het economisch verkeer een geringere waarde vertegenwoordigen.
Feiten 1 en 3
In de laadruimte van voornoemde auto werd, achter de bestuurdersstoel, ook nog een zwarte tas aangetroffen met daarin een machinepistool, een geluiddemper en diverse kogelpatronen. Verdachte wordt verweten dat hij deze goederen samen met [medeverdachte] voorhanden heeft gehad (feiten 1 en 3), maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe als volgt.
De auto waarin verdachte en [medeverdachte] op 7 maart 2013 werden aangetroffen, was een huurauto welke een dag eerder door (of in ieder geval op naam van) een derde was gehuurd. Aan de hand van het dossier kan niet worden uitgesloten dat de genoemde zwarte tas, met daarin het machinepistool, de geluiddemper en diverse kogelpatronen, al in de auto aanwezig was op het moment dat verdachte met de auto in aanraking kwam.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wie deze tas in de auto heeft gelegd (en op welk moment). Zelfs indien verdachte de tas op 7 maart 2013, bij het inladen van de auto, op enig moment in zijn handen heeft gehad, kan op basis daarvan nog niet worden aangenomen dat hij daarmee ook op de hoogte was – of redelijkerwijs moest zijn – van de inhoud van de tas. De in de tas aanwezige wapens en munitie waren voor het oog niet direct zichtbaar, terwijl de overige in de laadruimte ingeladen goederen weliswaar wezen in de richting van hennepteelt, maar op zichzelf niet deden vermoeden dat er mogelijk ook een wapen in het spel was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de goederen, genoemd onder de feiten 1 en 3 van de tenlastelegging, voorhanden heeft gehad, omdat de voor een veroordeling ter zake van deze feiten vereiste bewustheid met betrekking tot de aanwezigheid van deze wapens en munitie ontbreekt. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.