ECLI:NL:RBZWB:2013:5878

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
9 augustus 2013
Zaaknummer
11/3202
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op vergoedingen voor terbeschikkingstelling van sporthallen aan basisscholen door een stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting, die economisch eigenaar is van sporthallen in de gemeente X, en de inspecteur van de Belastingdienst. De stichting stelt de sporthallen ter beschikking aan basisscholen in de gemeente, waarvoor de gemeente vergoedingen betaalt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente als verbruiker van de diensten van de stichting kan worden aangemerkt en dat de vergoedingen die de gemeente betaalt, belast zijn met omzetbelasting. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting die was opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. De rechtbank oordeelde dat er een voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de diensten van de stichting en de betalingen van de gemeente, waardoor deze vergoedingen niet als onbelaste subsidies kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de stichting ongegrond verklaard, omdat de inspecteur terecht de vergoedingen als belastbaar heeft aangemerkt. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 11/3202
uitspraak van 28 juni 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats Y],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 van € 29.968. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door de inspecteur afgewezen bij uitspraak van 6 mei 2011.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 juni 2011, bij de rechtbank ingekomen op 16 juni 2011, beroep tegen de uitspraak ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2011 een conclusie van repliek ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 januari 2013. Het verhandelde ter zitting en een overzicht van de daarbij aanwezige personen is vastgelegd in een proces-verbaal dat bij brief van 30 januari 2013 aan partijen is verzonden. De rechtbank heeft de behandeling geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een compromissoire oplossing te komen. Bij brieven van 29 en 30 mei 2013 hebben partijen de rechtbank verzocht uitspraak te doen. De rechtbank heeft uit de brieven afgeleid dat partijen geen nieuwe mondelinge behandeling wensen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is opgericht in 1964. Haar activiteiten zijn de exploitatie van gemeentelijke eigendommen ten aanzien van sport en recreatie. Belanghebbende is economisch eigenaar van onder meer sporthallen in de [gemeente X] (de gemeente) en stelt die ter beschikking aan, onder meer, basisscholen in de gemeente. Zij is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
2.2.
De tarieven voor niet-commercieel gebruik van de sportaccommodaties worden vastgesteld door de gemeenteraad. De tarieven voor commercieel gebruik stelt belanghebbende zelf vast.
2.3.
De gemeente betaalt jaarlijks bedragen aan belanghebbende uit hoofde van haar verplichting om aan basisscholen ruimte ter beschikking te stellen voor lichamelijke oefening gedurende ten minste een genormeerd aantal uren per week (artikel 117 Wet op het primair onderwijs).
2.4.
De gemeente betaalt belanghebbende voor gebruik van de sporthallen in de voormalige zelfstandige [plaats Y] op basis van het maximaal aantal klokuren waarop deze scholen recht hebben een bedrag van € 205.033 per jaar. De gemeente betaalt belanghebbende voor gebruik van de sporthallen in de voormalige [plaats A] en [plaats B]. De vergoeding wordt in dit geval niet berekend op basis van klokuren, maar is opgenomen in het begrotingstekort van belanghebbende en wordt door de gemeente via de garantie op betaling van het tekort voldaan. De vergoeding daarvoor varieert per jaar: in 2002 was het € 326.817, in 2003 € 325.684 en in 2004 € 320.587. De wijze van betaling is historisch zo gegroeid. De rechtbank tekent hierbij aan dat deze feitenweergave aansluit bij hetgeen in het beroep- en verweerschrift is vermeld maar dat zich in het dossier een stuk bevindt, getiteld “Berekening BTW gymonderwijs diverse gymzalen”, waaruit valt af te leiden dat de situatie juist andersom is: voor gymzalen in [plaats B] en [plaats A] wordt betaald op basis van het aantal klokuren en voor gymzalen in [plaats Y] via vergoeding van het begrotingstekort. De rechtbank zal in deze uitspraak de weergave in het beroep- en verweerschrift volgen nu hierover tussen partijen blijkbaar geen geschil bestaat.
2.5.
De inspecteur heeft bij de bestreden naheffingsaanslag de bedragen, die de stichting van de gemeente ter zake van het gebruik van de sporthallen door de desbetreffende scholen heeft ontvangen, belast met omzetbelasting naar het verlaagde tarief.
2.6.
Tussen belanghebbende en de inspecteur is in 2004 intensief overleg geweest over het gegeven dat belanghebbende vanaf 2002 ondernemer was voor de omzetbelasting en over de gevolgen daarvan. Daarbij heeft belanghebbende onder meer cijfermatige overzichten aan de inspecteur verstrekt voor de berekening van wegens herziening terug te geven voorbelasting. Op 10 oktober 2007 heeft de inspecteur een controle ingesteld betreffende de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006. De in geding zijnde naheffingsaanslag vloeit voort uit deze controle.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de van de gemeente ontvangen bedragen de vergoeding vormen voor door belanghebbende jegens de gemeente verrichte diensten te weten het gelegenheid geven tot sportbeoefening (tabel I, post b.3, bij de Wet OB). Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of belanghebbende aan het in 2004 gevoerde overleg het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat de in geding zijnde vergoedingen van de gemeente niet belastbaar waren.
3.2.
Belanghebbende stelt dat sprake is van onbelaste subsidies. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.3.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Vaststaat dat belanghebbende als ondernemer de sporthallen exploiteert. Niet in geschil is dat zij ook bij het ter beschikking stellen van de sporthallen aan de basisscholen als ondernemer optreedt. Naar het oordeel van de rechtbank verricht belanghebbende de handelingen bestaande in het ter beschikking stellen van ruimte in de sporthallen in het kader van haar onderneming. Belanghebbende heeft gesteld dat in dezen van een belastbare dienst geen sprake kan zijn, omdat de gemeente niet kan worden aangemerkt als verbruiker van de dienst en de dienst de gemeente geen voordeel oplevert. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
De gemeente is wettelijk verplicht gedurende een genormeerd aantal uren ruimte voor lichamelijke oefening voor het basisonderwijs ter beschikking te stellen c.q. te bekostigen. De gemeente heeft daarin in het onderhavige geval voorzien door met belanghebbende overeenkomsten te sluiten op grond waarvan belanghebbende evenbedoelde ruimte ter beschikking stelt aan de basisscholen. Op deze wijze kan de gemeente aan haar wettelijke verplichtingen voldoen. Aldus is de gemeente verbruiker van de door belanghebbende verrichte diensten. Daaraan doet niet af dat de gemeente de diensten betrekt in het kader van haar handelen als overheid dan wel de gemeente door het afnemen van de diensten een algemeen belang dient. In zoverre is er geen verschil met bijvoorbeeld de inschakeling van een stratenmakersbedrijf voor het aanleggen en onderhouden van een openbare weg. Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbende jegens de gemeente een dienst heeft verricht als bedoeld in artikel 4 van de Wet OB.
4.3.
Diensten zijn belastbaar indien zij onder bezwarende titel worden verricht. Vaststaat dat belanghebbende van de gemeente bedragen ontvangt die betrekking hebben op de onderhavige diensten. Beoordeeld dient dan te worden of er een voldoende rechtstreeks en direct verband bestaat tussen de diensten van belanghebbende en de betalingen van de gemeente om te kunnen spreken van een vergoeding “ter zake van” de diensten.
4.4.
Niet in geschil is dat de vergoeding voor de sporthallen in [plaats Y] wordt betaald voor het gebruik van de sporthallen voor het genormeerde aantal uren voor basisscholen. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor de relatie tussen de dienst en de vergoeding voldoende rechtstreeks om de vergoeding te kunnen aanmerken als de tegenprestatie van de dienst.
4.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat het gebruik van de gymzalen door de basisscholen in de voormalige [plaats A] en [plaats B] ook door de gemeente wordt betaald en dat deze vergoeding is opgenomen in het begrotingstekort van belanghebbende en door de gemeente via de garantie op betaling van het tekort wordt voldaan. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat belanghebbende en de gemeente zijn overeengekomen dat voor de terbeschikkingstelling van de sporthallen een vergoeding zal worden betaald. Aldus is sprake van een rechtstreeks verband tussen de dienst van belanghebbende en de door de gemeente betaalde vergoeding. De omstandigheid dat de vergoeding wordt begrepen in het bedrag van de jaarlijks door de gemeente aan belanghebbende te betalen subsidie voor de exploitatie van de sporthallen doet daar niet aan af.
4.6.
Partijen hebben het aan de terbeschikkingstelling van ruimte in de sporthal voor basisscholen in [plaats A] en [plaats B] toe te rekenen bedrag, begrepen in de betaling ter zake van de exploitatie van de sporthallen, benaderd. Gesteld noch gebleken is dat dit bedrag hoger is dan het totale aan belanghebbende betaalde bedrag.
4.7.
Uit al het vorenoverwogene volgt de inspecteur het aan de gemeente ter beschikking stellen van ruimte ten behoeve van de lichamelijke oefening voor basisscholen terecht als dienst met omzetbelasting heeft belast. Tussen partijen is niet in geschil dat dienaangaande het verlaagde tarief van toepassing is. Ter zitting is aan de orde gesteld dat in verband hiermee aanspraak kan bestaan op aftrek van meer voorbelasting. Nu partijen hieromtrent, ook na onderling overleg, niets meer hebben gesteld gaat de rechtbank ervan uit dat dit aspect geen onderdeel uitmaakt van deze procedure.
4.8.
Op belanghebbende rust de bewijslast dat bij de besprekingen in 2004 door de inspecteur bij haar het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de in geding zijnde betalingen door de gemeente onbelast zouden zijn. De rechtbank begrijpt uit de stukken dat bij die besprekingen de focus lag op de herziening van voorbelasting uit oude jaren. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de belastbaarheid van de betalingen door de gemeente ooit aan de orde is geweest bij die besprekingen of dat zij er op mocht vertrouwen dat de inspecteur had gezien dat belanghebbende uitging van onbelastbaarheid daarvan en daarmee stilzwijgend had ingestemd.
4.9.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juni 2013 door mr.drs. J.W.J. Huige, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. D.B. Bijl, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 juli 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.