ECLI:NL:RBZWB:2013:6085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
C/02/250745 / HA ZA 12-434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagvrije voet en onrechtmatige daad bij loonbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderde dat gedaagde een bedrag van € 1.174,02 aan hem terugbetaalt. Dit bedrag was ingehouden op zijn loon in het kader van een loonbeslag dat gedaagde had gelegd. Eiser stelde dat de beslagvrije voet, die door gedaagde was vastgesteld op € 815,90, niet correct was berekend, omdat gedaagde geen rekening had gehouden met zijn woonkosten. Eiser huurde een woning en had maandelijkse woonlasten die de beslagvrije voet hadden moeten verhogen. Gedaagde voerde verweer en betwistte dat er sprake was van onverschuldigde betaling, stellende dat eiser geen bewijs had geleverd van zijn woonlasten.

De rechtbank overwoog dat de beslagvrije voet inderdaad verhoogd had moeten worden met de woonkosten van eiser, en dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door bedragen in te houden die de toepasselijke beslagvrije voet overschreden. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op terugbetaling van de onterecht ingehouden bedragen, en dat de vordering van eiser als een vordering uit onrechtmatige daad moest worden gekwalificeerd. De rechtbank droeg eiser op te bewijzen dat hij de huur daadwerkelijk had betaald, en hield verdere beslissingen aan in afwachting van dit bewijs.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de beslaglegger als de deurwaarder bij het vaststellen van de beslagvrije voet en de noodzaak om rekening te houden met gewijzigde omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de beslagvrije voet. De rechtbank stelde dat de beslagvrije voet zonodig met terugwerkende kracht gecorrigeerd dient te worden indien achteraf blijkt dat de juiste gegevens niet zijn toegepast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/250745 / HA ZA 12-434
Vonnis van 7 augustus 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.J.E. Loontjens,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.L.M. Gommers.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 oktober 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
– zakelijk weergegeven – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.174,02, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, wordt hierna nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast.
3.1.1.
Bij vonnis van 4 februari 2009 heeft deze rechtbank [eiser] in verband met ontbinding van een tussen hem en [gedaagde] bestaande huurovereenkomst veroordeeld tot betaling van bedragen aan [gedaagde].
3.1.2.
Uit dien hoofde heeft [gedaagde] per saldo nog een vordering van € 2.479,98 op [eiser].
3.1.3.
[gedaagde] heeft in verband daarmee op 11 augustus 2009 loonbeslag gelegd onder Neovita B.V., de toenmalig werkgever van [eiser]. In november 2009 is het dienstverband van [eiser] bij Neovita B.V. geëindigd.
3.1.4.
[gedaagde] heeft bij de beslaglegging rekening gehouden met een beslagvrije voet van € 815,90.
3.1.5.
In de periode van augustus 2009 tot en met november 2009 is in totaal € 1.205,47 onder het beslag ingehouden.
3.2.
[eiser] vordert dat [gedaagde] een bedrag van € 1.174,02 van het onder het beslag ingehouden bedrag aan hem terugbetaalt en stelt hiertoe dat dit onverschuldigd is betaald, althans dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door inhouding ervan. [eiser] huurde in de periode van het beslag woonruimte aan de [huuradres] in Breda van een kennis die tijdelijk in het buitenland verbleef, terwijl [gedaagde] bij vaststelling van de beslagvrije voet geen rekening heeft gehouden met woonkosten waar hij dit wel had moeten doen. De huur bedroeg € 520,00 per maand en onder aftrek van een bedrag van € 70,00 voor kosten van gas, water, licht, kabel en gemeentelijke lasten, alsmede onder aftrek van de normhuur van € 192,32, levert dit een bedrag aan woonkosten op van € 257,68 waarmee bij vaststelling van de beslagvrije voet rekening had moeten worden gehouden. De beslagvrije voet bedroeg daarom niet € 815,90 maar € 1.073,58 per maand. Het nettosalaris van [eiser] bedroeg € 1.084,06 netto per maand, zodat in de maanden augustus 2009 tot en met oktober 2009 per maand slechts € 10,48 per maand ingehouden had mogen worden. In november 2009 bedroeg de afrekening slechts € 957,87, zodat er geen ruimte voor inhouding onder het beslag was. Van het totaal ingehouden bedrag van € 1.205,47 is in totaal daarom maar € 31,45 verschuldigd betaald en een bedrag van € 1.174,02 onverschuldigd, aldus steeds [eiser].
3.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling. Daarvan is immers eerst sprake wanneer er op het moment van betalen geen enkele rechtsverhouding aanwijsbaar is die de betaling rechtvaardigt. Die rechtsverhouding was hier duidelijk wel aanwezig. Voorts dient een beslagene, indien hij reden ziet voor wijziging van de beslagvrije voet, zich te wenden tot de beslaglegger op grond van artikel 475d, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De beslagvrije voet is op verzoek van [eiser] begin september 2009 wel aangepast nadat deze eerst op nihil was gesteld omdat [eiser] geen bekende woon- of verblijfplaats had, in verband met het feit dat [eiser] zich opnieuw had laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie, op het adres [huuradres] in Breda. [eiser] heeft toen echter geen melding gemaakt van een woonlast. Pas 2 jaar later heeft hij voor het eerst gesteld destijds woonlasten te hebben gehad. [eiser] staat echter thans geen beroep op wijziging van omstandigheden meer open, aldus [gedaagde]. Voorts betwist [gedaagde] dat [eiser] destijds huur betaalde. [eiser] heeft geen enkel bewijs van betaling van deze woonlast overgelegd, aldus [gedaagde].
3.4.
Op grond van artikel 475c onder a Rv is een beslagvrije voet verbonden aan een vordering tot periodieke betaling van loon. Slechts het gedeelte waarmee de loonbetalingen die beslagvrije voet overtreffen is vatbaar voor beslag. Dat betekent dat bedragen die zijn geïnd in weerwil van de (juiste) toepasselijke beslagvrije voet moeten worden terugbetaald aan de beslagene. Indien dit het geval is, moet er van uit worden gegaan dat de wettelijke regels die betrekking hebben op beslaglegging niet correct zijn toegepast, hetgeen onrechtmatig is jegens de beslagene. De vordering van [eiser] moet aldus worden geduid als een vordering uit onrechtmatige daad, zodat dat wat partijen over en weer hebben gesteld omtrent onverschuldigde betaling buiten beschouwing kan blijven.
3.5.
Ingevolge artikel 475d, vijfde lid, onder b Rv wordt de beslagvrije voet verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, indien aan een aantal aanvullende voorwaarden voor wat betreft de hoogte van de netto woonkosten is voldaan. Het zevende lid van dit artikel bepaalt dat met wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen, door de beslaglegger onverwijld rekening moet worden gehouden. Anders dan [gedaagde] stelt bepaalt artikel 475d, zevende lid, Rv echter niet dat de beslagene zich tot de beslaglegger moet wenden indien er gewijzigde omstandigheden zijn die tot verhoging van de beslagvrije voet aanleiding geven. Hier ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor de beslaglegger, die oplettend zal moeten zijn op (gewijzigde) omstandigheden die moeten leiden tot vaststelling van een hogere beslagvrije voet. De deurwaarder heeft hierin daarnaast een eigen taak om bij de schuldenaar (actief) inlichtingen in te winnen. De rechtbank overweegt daarbij dat, nu [eiser] begin september 2009 aan de deurwaarder meldde dat hij in de gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven op het adres [huuradres] in Breda, het op de weg van de deurwaarder in het kader van diens zorgplicht had gelegen [eiser] te vragen naar eventuele voor zijn rekening komende woonkosten en hem te wijzen op de mogelijke gevolgen daarvan. Of [eiser] destijds heeft gemeld woonkosten te hebben kan, gelet hierop, in beginsel in het midden blijven.
3.6.
[gedaagde] heeft niet gemotiveerd waarom volgens hem voor [eiser] thans geen beroep op gewijzigde omstandigheden meer open staat. Voor zover [gedaagde] doelt op rechtsverwerking door [eiser] door pas later te melden dat sprake was van woonlasten, treft dit verweer geen doel. Enkel tijdsverloop is voor rechtsverwerking immers onvoldoende, terwijl [gedaagde] geen bijzondere omstandigheden aanvoert op grond waarvan – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de verantwoordelijkheid van beslaglegger en deurwaarder in dit kader – zou moeten worden aangenomen dat [eiser] zijn rechten heeft verwerkt. Voorts heeft te gelden dat, eveneens gelet op deze zware verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de beslagvrije voet zoveel mogelijk correct wordt toegepast, de beslagvrije voet zonodig met terugwerkende kracht gecorrigeerd dient te worden indien achteraf alsnog de juiste gegevens voor toepassing van een hogere beslagvrije voet worden geleverd. Nu de vordering van [eiser] moet worden geduid als een vordering uit onrechtmatige daad, heeft daarvoor te gelden dat [eiser] gedurende vijf jaar – de verjaringstermijn ingevolge artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek – aanspraak kan maken op terugbetaling van de bedragen die in weerwil van de toepasselijke beslagvrije voet zijn geïnd. Dit staat aldus toewijzing van de vordering van [eiser] niet in de weg
3.7.
Dit leidt tot de conclusie dat met terugwerkende kracht de beslagvrije voet moet worden verhoogd conform artikel 475d, vijfde lid, Rv, indien [eiser] ten tijde van het beslag onder Neovita B.V. woonlasten had die ten onrechte destijds niet hebben geleid tot onverwijlde verhoging van de beslagvrije voet conform het zevende lid van dit artikel. [gedaagde] zal in dat geval het door [eiser] gevorderde bedrag van € 1.174,02 aan hem moeten terugbetalen, nu hij de berekening van [eiser] die sluit op dit bedrag inhoudelijk niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Ter comparitie heeft [gedaagde] nog wel aangevoerd dat niet duidelijk is wat de schade is en betwist dat die er is. De rechtbank overweegt te dien aanzien dat het onrechtmatig inhouden van bedragen waarop in verband met een toepasselijke beslagvrije voet geen geldig beslag rustte, naar haar aard schade voor de beslagene oplevert. Daarnaast heeft [eiser] ter comparitie gesteld destijds geld van anderen te hebben moeten lenen om rond te komen, hetgeen door [gedaagde] niet is betwist. De schade voor [eiser] is daarmee gegeven.
3.8.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake was van woonlasten, twee briefjes in het geding gebracht die hij ontving van [verhuurder], van wie [eiser] stelt destijds woonruimte te hebben gehuurd. De eerste brief, van 3 juni 2009, vermeldt onder meer:
“[verhuurder]
[huuradres]
To [eiser]
Dear [eiser],
You can stay at my place at [huuradres]. (…)
I will ask you to pay the rent of 520 euro’s cash per month before the end of each month.”
De tweede brief, van 2 december 2009, vermeldt onder meer:
“De laatste huur met de sleutel in de envelopje heb ik gekregen. Bedankt.”
Nu [gedaagde] echter een door [eiser] betaalde woonlast gemotiveerd betwist, is het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiser] om te bewijzen dat hij de door hem gestelde huur van € 520,00 per maand in de periode van het beslag onder Neovita B.V. daadwerkelijk heeft betaald. Conform zijn bewijsaanbod zal [eiser] worden toegelaten tot het leveren van dat bewijs op de wijze zoals hierna in het dictum bepaald.
3.9.
In afwachting van bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat hij in de periode van 11 augustus 2009 tot eind november 2009 een bedrag van € 520,00 aan huur per maand heeft betaald,
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 augustus 2013voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
4.3.
bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
4.4.
bepaalt dat [eiser], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september 2013 tot en met februari 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.E.M. de Coninck in het gerechtsgebouw te Breda aan Sluissingel 20,
4.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Coninck, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.