ECLI:NL:RBZWB:2013:6088

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
C/02/267580 / KG ZA 13-454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van den Heuvel
  • M. van de Kreeke-Schütz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating van een leerling tot het derde leerjaar atheneum

In deze zaak vorderen de ouders van een minderjarige leerling, hierna [zoon], dat de voorzieningenrechter de stichting SKVOB opdraagt om [zoon] per aanvang van het schooljaar 2013-2014 toe te laten tot het derde leerjaar atheneum van het Mencia de Mendoza Lyceum te Breda. De ouders stellen dat SKVOB onterecht heeft besloten om [zoon] niet te bevorderen naar het derde leerjaar, ondanks dat hij vier vijven op zijn eindrapport heeft behaald. SKVOB voert verweer en stelt dat de bevorderingsnormen van het MML, waar [zoon] op dat moment leerling was, bepalen dat een leerling met vier vijven niet bevorderd kan worden. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 en 9 augustus 2013, waarbij SKVOB aanvankelijk niet was verschenen, maar later vertegenwoordigd werd door haar bestuursleden. De ouders hebben hun vordering onderbouwd met verwijzingen naar de Wet Voortgezet Onderwijs en de bijbehorende artikelen die de doorstroming van leerlingen moeten bevorderen. De voorzieningenrechter overweegt dat de beslissing van de rapportcommissie van het MML, die SKVOB haar bevoegdheid tot het beslissen over de bevordering van leerlingen heeft overgedragen, slechts marginaal kan worden getoetst. De voorzieningenrechter concludeert dat de rapportcommissie in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen en wijst de vordering van de ouders af. Tevens worden de ouders veroordeeld in de proceskosten, maar SKVOB wordt veroordeeld in de kosten van de advocaat van de ouders voor de zitting waar zij niet verschenen zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/267580 / KG ZA 13-454
Vonnis in kort geding van 16 augustus 2013
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. W. Brussee te Den Haag,
tegen
de stichting
STICHTING KATHOLIEK VOORTGEZET ONDERWIJS BREDA en omgeving,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar bestuursleden de heren G.H. Olthof en C.M. Clarijs.
Partijen zullen hierna de ouders en SKVOB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De mondelinge behandeling van de zaak op 8 augustus 2013 is aangehouden en voortgezet op 9 augustus 2013 omdat op 8 augustus 2013 namens SKVOB niemand was verschenen en ter zitting telefonisch door SKVOB is medegedeeld dat zij bereid en in staat was de daarop volgende dag te verschijnen.
1.2.
Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling op 9 augustus 2013 hebben de heren Olthof en Clarijs voornoemd namens SKVOB het woord gevoerd.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnotitie van de ouders.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De ouders vorderen dat de voorzieningenrechter SKVOB opdraagt [zoon], hierna te noemen [zoon], per aanvang schooljaar 2013-2014 – zonder hantering van enige andere dan de reguliere voorwaarden – toe te laten tot 3-atheneum van primair: het Mencia de Mendoza Lyceum te Breda, subsidiair: het Onze Lieve Vrouwe Lyceum te Breda of, meer subsidiair: een andere onder het bevoegd gezag van SKVOB staande school, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat SKVOB nalaat overeenkomstig het vonnis te handelen.
2.2.
SKVOB voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De feiten

3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
Eisers zijn de ouders en wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon [zoon].
[zoon] is sinds 1 augustus 2011 leerling aan het Mencia de Mendoza Lyceum te Breda (hierna MML) en volgde daar de tweetalige gymnasiumopleiding.
Het MML valt onder het bestuur van SKVOB, die tevens het bevoegd gezag vormt van een aantal andere scholen waaronder het Onze Lieve Vrouwe Lyceum (hierna OLV) en Markenhage.
Op 26 juni 2013 ontving [zoon] zijn eindrapport voor klas 2 van de tweetalige gymnasiumopleiding (hierna 2-TTO), met daarop viermaal een vijf, waaronder twee vijven voor de vakken Grieks en Latijn en met de mededeling dat [zoon], conform de bevorderingsnormen van het MML, die voor 2-TTO bepalen dat een rapport met vier vijven leidt tot het afwijzen van de leerling, niet is bevorderd van klas 2-TTO naar klas 3-TTO.
Het verzoek van de ouders van [zoon] aan het MML om [zoon] toch toe te laten tot klas 3 van het atheneum is niet gehonoreerd.
Nadat de moeder van [zoon] op 26 juni 2013 had vernomen dat het OLV buiten de brugklassen om geen leerlingen aanneemt en op 28 juni 2013 had vernomen dat [zoon] ook niet op Markenhage in 3 atheneum zou worden toegelaten heeft zij bij email van 28 juni 2013 aan het MML medegedeeld dat [zoon] zich voor het volgend schooljaar aanmeldt voor klas 2 atheneum .
Bij brief van 4 juli 2013 van de advocaat van de ouders aan SKVOB is verzocht om [zoon] te bevorderen naar klas 3 atheneum op het MML en tevens aangegeven dat ook de overgang naar klas 3 atheneum van het OLV een optie is. Daarbij hebben de ouders er op gewezen dat de bevorderingsnormen van het OLV in artikel 7 expliciet vermelden dat de vakken Latijn en Grieks niet meetellen voor bevordering van klas 2 gymnasium naar klas 3 atheneum.
Bij brief van 5 juli 2013 heeft Olthof namens SKVOB aan de ouders medegedeeld dat van bevordering naar 3 atheneum op het MML geen sprake kan zijn. Ter toelichting is vermeld dat op basis van de cijfers die [zoon] heeft gehaald de rapportvergadering heeft besloten tot een doublure en dat wel gesproken is over een eventuele bevordering naar klas 3 Atheneum, maar de basis daarvoor te smal is bevonden. Wat de wens van [zoon] betreft om naar klas 3 atheneum van het OLV te gaan deelde Olthof mede dat het de ouders vrij staat om het gesprek aan te gaan met het OLV en dat het aan het OLV is om te beslissen of zij tot aanname wil overgaan. Olthof merkte daarbij op dat het ongebruikelijk zou zijn als het OLV de beslissing van de rapportvergadering van het MML niet over zou nemen.
Op maandag 8 juli heeft de moeder van [zoon] telefonisch contact opgenomen met het OLV en werd haar door een antwoordapparaat medegedeeld dat de school pas weer op 12 augustus 2013 bereikbaar zou zijn.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs
(hierna Ib WVO) beslist het bevoegd gezag over de toelating van leerlingen.
Artikel 21 lid 4 Ib WVO bepaalt dat in de eerste drie leerjaren van het VWO de vakken Latijn en Grieks op het gymnasium wèl en op het atheneum niet worden verzorgd.
Artikel 9 Ib WVO luidt:
Toelating gelijksoortige schoolEen leerling, komende van een gelijksoortige school, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin de leerling op die school onderwijs had mogen volgen.
Artikel 11a Ib WVO luidt:
Het onderwijs in de eerste twee leerjaren wordt zodanig ingericht dat met behoud van keuzevrijheid de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar een van de sectoren, bedoeld in de artikelen 10, 10b of 10d naar het derde leerjaar voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en hoger algemeen voortgezet onderwijs en vervolgens naar de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12.

4.De beoordeling

4.1.
De ouders gronden hun vordering op de stelling dat SKVOB op grond van artikel 11a Ib WVO verplicht is het onderwijs in de eerste twee leerjaren zodanig in te richten dat, met behoud van keuzevrijheid, de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar onder andere het derde leerjaar VWO. De ouders stellen dat uit artikel 2 van het Inrichtingsbesluit WVO volgt dat het SKVOB als bevoegd gezag mag beslissen over de bevordering van leerlingen en aan deze bevordering voorwaarden mag stellen, maar dat die voorwaarden niet de doorstroming van leerlingen mogen belemmeren. Volgens de ouders is in de situatie van [zoon] een overstap van 2 gymnasium naar 2 atheneum zinloos, omdat [zoon] dat atheneumjaar in feite reeds (indien de vakken Latijn en Grieks buiten beschouwing worden gelaten, omdat die op het atheneum niet worden verzorgd) met een voldoende totaalresultaat heeft afgesloten. Het besluit van SKVOB om [zoon] niet te bevorderen naar 3 atheneum is volgens de ouders onredelijk omdat SKVOB voorbij gaat aan het feit dat [zoon] heeft voldaan aan de bevorderingsnorm voor 3 atheneum en aan het feit dat de hier verzochte doorstroming volledig strookt met de inspanningsverplichting daartoe zoals die in artikel 11a lid 1 WVO door de wetgever aan schoolbesturen is opgelegd.
4.2.
De subsidiaire vordering die ertoe strekt dat SKVOB [zoon] toe dient te laten tot 3 atheneum op het OLV is gegrond op de stelling dat het OLV op grond van artikel 9 Ib WVO [zoon] zal moeten toelaten, omdat het OLV op grond van haar eigen normen dient te beoordelen of [zoon] bevorderbaar is naar 3 atheneum.
Volgens de ouders moet de zin in artikel 9 Ib WVO die luidt “
Een leerling, komende van een gelijksoortige school, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin de leerling op die school onderwijs had mogen volgen.”aldus worden uitgelegd dat met “die school” wordt bedoeld de school waar de leerling na de toelating zal worden geplaatst omdat het woordje “die” verwijst naar de titel van dat artikel 9 die luidt: “Toelating gelijksoortige school”.
De ouders stellen dat [zoon] volgens de normen van het OLV, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de vakken Latijn en Grieks niet meetellen bij de overgang van 2 gymnasium naar 3 atheneum, wel bevorderbaar is naar 3 atheneum. Los daarvan stellen de ouders dat zij het onredelijk vinden dat [zoon] niet zou worden toegelaten tot 3 atheneum op het OLV, omdat [zoon], indien hij zijn opleiding op het OLV had gevolgd met hetzelfde eindrapport waarop vier vijven, waaronder twee voor de klassieke talen, volgens de normen van het OLV zonder meer bevorderbaar zou zijn naar 3 atheneum.
4.3.
Tot slot verzoeken de ouders om SKVOB te veroordelen in de volledige kosten rechtsbijstand met betrekking tot de zitting van 8 augustus 2013 waar SKVOB zonder goede reden verstek liet gaan en stelt dat de kosten circa € 1.000,-- exclusief BTW bedragen en betrekking hebben op 4,5 uur aan advocaatkosten.
4.4.
SKVOB licht allereerst toe dat zij haar bevoegdheid om over de bevordering van leerlingen te beslissen heeft overgedragen aan de commissies die de diverse scholen voor dat doel in het leven hebben geroepen. SKVOB stelt verder dat een school voor voortgezet onderwijs normen mag stellen waaraan een leerling moet voldoen om bevorderd te worden naar een volgende klas en dat de door het MML gestelde normen vermeld staan op de website van het MML. In het onderhavige geval dient [zoon] volgens de door het MML gehanteerde normen met vier vijven op zijn eindrapport te worden afgewezen en is hij dus zonder meer niet bevorderbaar en geen bespreekgeval.
SKVOB erkent dat niet alleen naar de punten moet worden gekeken, maar stelt dat de rapportvergadering dit ook niet heeft gedaan omdat zij in het geval van [zoon], ondanks dat de norm is “afwijzen” en niet “bespreken”, toch heeft besloten om te bespreken of [zoon] ondanks zijn eindrapport bevorderd zou kunnen worden naar klas 3 atheneum. De uitkomst van die bespreking is echter geweest dat de rapportvergadering van oordeel is dat de basis te smal is om [zoon] te bevorderen naar atheneum 3.
4.5.
SKVOB stelt verder dat het niet aan haar is om [zoon] aan te melden bij het OLV, maar dat het op de weg van de ouders ligt om het gesprek aan te gaan met het OLV en dat het aan het OLV is om te beslissen of zij tot aanname wil overgaan. Daarbij merkt SKVOB echter op voorhand op dat het ongebruikelijk zou zijn als het OLV de beslissing van de rapportvergadering van het MML niet over zou nemen en dat het OLV de laatste vijf jaar een aannamestop heeft voor leerlingen, met uitzondering van brugklassers.
SKVOB licht toe dat in het algemeen, ook in het geval een leerling afkomstig is van een school buiten Breda, het criterium is dat de leerling wordt toegelaten mits hij bevorderbaar is volgens de normen van de school waar de leerling is vertrokken. SKVOB wijst op de gewoonte tussen scholen in Breda dat het advies van de vorige school wordt overgenomen en dat dit slechts, in geval van heel bijzondere omstandigheden, mogelijk anders kan zijn.
4.6.
SKVOB voert verder aan dat iedere school de eigen overgangsnormen heeft vastgesteld met instemming van de medezeggenschapsraad en de ouderraad en daarom de normen van het OLV niet van toepassing zijn op het MML. Ten aanzien van het verschil tussen de normen van het MML en het OLV, namelijk dat de vakken Latijn en Grieks bij de overgang van 2 gymnasium naar 3 atheneum bij het MML wel meetellen en bij het OLV juist niet, licht Olthof toe dat het MML er bewust voor heeft gekozen om beide klassieke talen wel mee te tellen om te stimuleren dat leerlingen een bewuste keuze maken voor het gymnasium en zich het gehele schooljaar ook inzetten voor de vakken Grieks en Latijn.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.7.
Ingevolge de systematiek van de WVO en conform vaste rechtspraak is de aan het bevoegd gezag toekomende bevoegdheid om over de bevordering of toelating van leerlingen te beslissen een discretionaire bevoegdheid die door de voorzieningenrechter slechts marginaal kan worden getoetst.
De voorzieningenrechter kan de beslissing van de rapportcommissie van het MML, aan wie SKVOB haar bevoegdheid tot het beslissen over de bevordering van leerlingen heeft overgedragen, derhalve niet in volle omvang toetsen. Getoetst dient te worden of sprake is van een situatie dat de rapportcommissie van het MML niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om [zoon] niet toe te laten tot het derde leerjaar van het Atheneum van het MML.
4.8.
Vast staat dat [zoon] vier vijven op zijn eindrapport had en dat de door het MML gehanteerde overgangsnormen bij vier vijven vermelden dat de leerling wordt afgewezen en zelfs geen bespreking behoeft.
4.9.
SKVOB heeft voorts de redenen dat het MML de punten voor klassieke talen wel meetelt bij de beslissing of een leerling bevorderbaar is van 2-TTO naar 3 atheneum met redenen onderbouwd, door te stellen dat hiermee kan worden voorkomen dat leerlingen in een vroeg stadium de klassieke talen links laten liggen indien zij de keuze voor atheneum voor het volgende schooljaar maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met deze keuze nog geen sprake is van een situatie dat het MML niet voldoet aan de verplichting als opgenomen in artikel 11a Ib WVO om de doorstroom van leerlingen te bevorderen, temeer niet nu kennelijk uitzonderingen mogelijk zijn. De rapportvergadering heeft de mogelijkheid om [zoon], ondanks het eindrapport met vier vijven, toch te bevorderen naar 3 atheneum immers besproken maar is tot de conclusie is gekomen dat zij voor een overgang van [zoon] van 2-TTO naar 3 atheneum de basis te smal acht.
4.10.
Bij de toetsing van deze laatste beoordeling van de rapportvergadering, namelijk of [zoon] thans voldoende basis heeft om bij wijze van uitzondering toch naar klas 3 Atheneum te kunnen worden bevorderd, past grote terughoudendheid nu een grote mate van beleidsvrijheid bestaat bij het maken van deze beslissing en het gaat om een beoordeling van leraren die langere tijd ervaring hebben met het functioneren van [zoon] op school in al zijn facetten en daarnaast wetenschap hebben van kennis en kunde nodig om door te stromen naar klas 3 Atheneum op deze specifieke school. Uit hetgeen de vader ter zitting heeft toegelicht over [zoon], waaruit onder meer volgt dat geen goede verklaring kan worden gevonden voor de zeer wisselende resultaten die [zoon] behaalde en hetgeen overigens in de procedure is gesteld, blijkt niet van omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd dient te worden dat de rapportcommissie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11a Ib WVO, in redelijkheid niet tot haar besluit kon komen om [zoon] niet tot klas 3 Atheneum toe te laten.
4.11.
Op grond van voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de primaire vordering van de ouders dient te worden afgewezen.
4.12.
De (meer) subsidiaire vordering kan evenmin worden toegewezen. SKVOB stelt terecht dat de ouders hun verzoek om [zoon] toe te laten tot 3 atheneum op het OLV of een andere school eerst dienen te richten tot het OLV of een andere school. Het ligt dan ook op de weg van de ouders om het OLV of een andere school eerst langs de reguliere weg te benaderen met het verzoek of [zoon] kan worden toegelaten tot klas 3 atheneum. Voorzienbaar is evenwel, gelet op het door de scholen gevoerd beleid dat zij zullen aansluiten bij de beslissing van het MML. Voor het OLV geldt daarnaast dat de heer Clarijs ter zitting heeft toegelicht dat reeds vele jaren een leerlingenstop geldt en slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een leerling in een hogere klas dan de brugklas op het OLV wordt toegelaten.
4.13.
Voorzover de ouders in het licht van de meer subsidiaire vordering stellen dat een dergelijk verzoek al is gedaan bij Markenhage en deze school in weerwil van artikel 9 Ib WVO, in afwijking van de door Markenhage gehanteerde overgangnormen [zoon] heeft afgewezen omdat ten onrechte de beslissing van MML is gevolgd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De lezing van artikel 9 Ib WVO zoals de ouders die hierbij bepleiten, namelijk dat toegelaten dient te worden aan de hand van de normen van de nieuwe school, betreft een onjuiste uitleg van dit artikel. Deze uitleg is taalkundig onjuist, omdat de woorden “ had mogen volgen” verwijzen naar het verleden, zodat daarmee uitsluitend de oude school kan zijn bedoeld. De beslissing van de oude school is dan ook beslissend voor de toelating op de nieuwe school. In aanmerking nemend dat de oude school, waarvan de leerling vertrekt, de leerling ook het beste kent, is dit ook de meest voor de hand liggende uitleg. Genoemd artikel 9 brengt aldus met zich mee dat [zoon] op de nieuwe school wordt geplaatst in het jaar waarin hij zou zijn geplaatst in de oude school en dat is in dit geval de tweede klas atheneum. Voorzover de ouders zich richten tegen de beslissing van Markenhage is dit dan ook ten onrechte.

5.De kostenveroordeling

5.1.
De ouders zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SKVOB worden begroot op € 589,00 wegens verschuldigd griffierecht.
5.2.
Ter zitting heeft SKVOB toegezegd dat zij de kosten die de advocaat van de ouders heeft gemaakt in verband met de eerste zitting, welke de ouders begroten op
€ 1.000,-- voor haar rekening neemt. De door de ouders daartoe ingestelde vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
weigert de gevorderde voorziening,
6.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van SKVOB tot op heden begroot op € 589,00,
6.3.
veroordeelt SKVOB in de kosten van de advocaat van de ouders met betrekking tot de mondelinge behandeling op 8 augustus 2013, waar SKVOB niet is verschenen, begroot op € 1.000,--;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. Van de Kreeke-Schütz op 16 augustus 2013.