ECLI:NL:RBZWB:2013:6113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
02/993046-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Volkers
  • mr. Van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk onjuiste aangiften Omzetbelasting gedaan door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk onjuiste aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan. De verdachte, die verbonden was aan een bedrijf, heeft in de periode van 27 oktober 2006 tot en met 24 juli 2007 drie aangiften ingediend die niet overeenkwamen met de werkelijke omzet en de daarover verschuldigde belasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust onjuiste aangiften heeft gedaan, wat blijkt uit de discrepantie tussen de aangegeven bedragen en de werkelijke cijfers. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte had geen strafblad en de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, waaronder mogelijke chantage door een derde partij. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn verdediging dat hij onder druk stond en niet in staat was om zijn wil te bepalen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk een bewuste keuze heeft gemaakt om de aangiften onjuist in te vullen, wat leidde tot een aanzienlijke belastingontduiking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/993046-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 augustus 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. J.J.M. Cliteur, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 augustus 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Horen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [bedrijf 1] (hierna ook te noemen de [bedrijf 1]) onder de leiding van verdachte drie onjuiste aangiften Omzetbelasting (hierna ook te noemen OB) heeft gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte namens de [bedrijf 1] bewust onjuiste aangiften OB heeft ingediend door (deel)verkoopopbrengsten en de daarover verschuldigde OB niet op te nemen. Hij baseert zich daarbij op de inhoud van de drie ingediende aangiften OB, de geconstrueerde administratie van de [bedrijf 1] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank weliswaar tot een bewezenverklaring kan komen, maar dat verdachte door zijn psychische toestand in een inadequate vermogenstoestand was komen te verkeren. Hij was daardoor niet in staat zijn wil te bepalen zodat verdachte niet schuldig kan worden verklaard. Primair bepleit de raadsman om die reden een ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair betwist de raadsman dat verdachte het opzet had om de belastingdienst te benadelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[getuige 1] [1] van de Belastingdienst/Centrale administratie heeft verklaard dat de aangiften OB over (onder meer) de tijdvakken derde en vierde kwartaal 2006 en over de maand mei 2007 door de [bedrijf 1], gevestigd te Rosmalen, [adres 2], elektronisch via internet zijn ingediend op de computersystemen van de belastingdienst. De aangifte OB over het derde kwartaal 2006 kwam binnen op 27 oktober 2006. Die over het vierde kwartaal 2006 op 29 januari 2007 en de aangifte over mei 2007 werd ontvangen op 24 juli 2007.
Verbalisant [naam verbalisant 1] [2] heeft uit de gereconstrueerde administratie van de [bedrijf 1] vastgesteld dat over de jaren 2006 en 2007 te weinig OB is aangegeven op aangifte. Verder heeft hij vastgesteld [3] dat over het derde kwartaal 2006 een omzet had moeten worden aangegeven van € 831.541,-- en dat daarover een bedrag aan OB verschuldigd was van € 157.991,--, terwijl op die aangifte een omzet stond vermeld van € 595.100,-- en een daarover verschuldigde OB van € 113.069,--. Over het vierde kwartaal 2006 was een OB van
€ 83.248,-- verschuldigd bij een omzet van € 439.356,--. Echter was er over dat kwartaal aangegeven dat geen OB verschuldigd zou zijn en de omzet nihil bedroeg. Ook over de maand mei 2007 is een aangifte ingediend waarop zowel een omzet als een bedrag aan verschuldigde OB van nihil is aangegeven, terwijl over dat tijdvak een omzet is gerealiseerd van € 1.100.000,-- en € 209.000,-- OB verschuldigd was. Bij notariële akte [4] , waarbij verdachte zowel de verkoper (de [bedrijf 1]) als de koper, [bedrijf 2] vertegenwoordigde, is de eigendom van twee percelen bouwterrein overgedragen van de [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] tegen een verkoopprijs van € 1.100.000,--. In de akte staat dat [bedrijf 2] daartoe aan de [bedrijf 1] verschuldigd was die koopsom, vermeerderd met € 209.000,-- aan af te dragen OB.
Verdachte [5] heeft op de zitting verklaard dat [bedrijf 2] € 1.309.000,-- heeft voldaan door dat bedrag op de rekening-courant die verdachte en/of de [bedrijf 1] bij [bedrijf 2] had in mindering te brengen.
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij de aangiften OB elektronisch heeft ingediend. Hij heeft voorts verklaard dat hij de voornoemde cijfers die ten grondslag liggen aan de aangiften ook niet betwist. Hij dacht dat [bedrijf 2] de kwestie rondom de OB van hem over zou nemen en verder zou afwerken.
In de aangifte over het derde kwartaal 2006 heeft hij een te laag bedrag aan verschuldigde OB opgegeven en in de aangiften over het vierde kwartaal 2006 en over mei 2007 heeft hij aangegeven dat de [bedrijf 1] geen OB verschuldigd was, terwijl de [bedrijf 1] wel OB had moeten aangeven.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de aangiften over het derde en vierde kwartaal 2006 alsmede in de aangifte over de maand mei 2007 steeds een te laag bedrag aan omzet en aan verschuldigde OB heeft aangegeven. De stelling van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat [bedrijf 2] de verschuldigde OB over de maand mei 2007 zou aangeven en afdragen, maakt niet dat de [bedrijf 1] dan dus een nihilaangifte over die maand kan doen. De [bedrijf 1] heeft immers een met OB belaste prestatie verricht in de vorm van de overdacht van de grond en is daarmee de rechtspersoon die moet zorgdragen voor het aangeven en afdragen van de dienaangaande verschuldigde OB.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of verdachte deze aangiften opzettelijk onjuist heeft gedaan (standpunt officier van justitie) of dat bij verdachte het opzet ontbrak omdat hij onder zodanige geestelijke druk stond, dat hij niet meer adequaat in staat was tot handelen (standpunt verdediging).
Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt de rapportage, welke de raadsman daartoe heeft overgelegd, niet dat bij verdachte sprake is van een zodanige stoornis dat daardoor elke vorm van inzicht in de draagwijdte van zijn handelen heeft ontbroken. Naar vaste jurisprudentie (de rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2008, LJN: BD2775) moet daarvan sprake zijn, wil zo’n stoornis aan een bewezenverklaring in de weg staan. Het invullen en versturen van de betreffende aangiften OB vereisten immers iedere keer weer het maken van een bewuste keuze door verdachte. Zeker als er enige activiteit van een dader wordt gevergd, en dat is het geval bij het doen van een elektronische aangifte, welke immers een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies met zich brengt, kan het niet anders dan dat verdachte een bewuste keuze heeft gemaakt om te weinig of geen omzet en OB aan te geven. Verdachte heeft de aangiften derhalve opzettelijk onjuist gedaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
[bedrijf 1], verder te noemen 'de [bedrijf 1]', op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 27 oktober 2006 tot en met 24 juli 2007 te Rosmalen
in de gemeente 's-Hertogenbosch en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland,
(telkens)opzettelijk
(een)bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een)aangiften voor de omzetbelasting ten name van de [bedrijf 1] over de
/hetaangiftetijdvakken derde kwartaal 2006 en
/ofvierde kwartaal 2006 en
/ofde maand mei 2007, onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan, immers heeft de [bedrijf 1]
(telkens)opzettelijk op
het/de bij de
Inspecteur der belastingen, althans debelastingdienst
ingeleverde, althansingediende aangiften voor de omzetbelasting voornoemd,
(telkens)een te laag
althans onjuistbedrag aan omzet en
/of (telkens)een te laag
althans onjuistbedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl
dat/die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan welaan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte
(telkens)feitelijk leiding heeft gegeven
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman meent dat een gevangenisstraf niet de passende modaliteit is, nu verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest en er geen recidiverisico is, zodat kan worden volstaan met een rechterlijk pardon. Zo dit de rechtbank te ver gaat, heeft de raadsman een werkstraf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft drie aangiften OB onjuist ingediend. In één aangifte gaf hij niet het volledige bedrag aan OB op dat moest worden afgedragen. In twee andere aangiften gaf hij in strijd met de waarheid op dat de [bedrijf 1] in het geheel geen OB verschuldigd zou zijn.
Hierdoor heeft verdachte een af te dragen bedrag aan OB van in totaal ruim € 337.000,-- verzwegen.
Door zo te handelen heeft verdachte op ernstige wijze geprobeerd de overheid te benadelen en afbreuk gedaan aan het heffingssysteem van belastingen in Nederland. Niet alleen leidt dit tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die wel trouw hun belastingen voldoen, maar uiteindelijk is hiervan de belastingbetaler in zijn algemeenheid de dupe.
Verdachte heeft een blanco strafblad.
Gelet op de hoogte van het gefraudeerde bedrag zou, gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, bij kwade opzet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal één jaar een passende sanctie zijn. Voor een rechterlijk pardon is dan ook geen plaats en ook voor een werkstraf, zoals de raadsman subsidiair heeft bepleit, zijn de feiten te ernstig.
In de periode dat verdachte de onjuiste aangiften deed, heeft hij zeer forse bedragen (tot ruim € 700.000,--) betaald aan een [mevrouw Z.]. Volgens verdachte werd hij door haar gechanteerd. Alhoewel dat laatste niet helemaal is komen vast te staan is het de rechtbank wel duidelijk geworden dat verdachte, op een of andere manier gedwongen door [mevrouw Z.], bewust ervoor heeft gekozen om haar te betalen ten koste van de af te dragen belastinggelden.
Alles afwegende komt de eis van de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank overeen met straffen die doorgaans bij fraude van deze duur en omvang worden opgelegd. Ook het opleggen van een voorwaardelijk deel acht de rechtbank passend, teneinde verdachte er in de toekomst van te weerhouden nogmaals te trachten de belasting te ontduiken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 68, 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feitelijk leiding geven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. Van Schaik, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 augustus 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
[bedrijf 1], verder te noemen 'de [bedrijf 1]', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 oktober 2006 tot en met 24 juli 2007 te Rosmalen in de gemeente 's-Hertogenbosch en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de [bedrijf 1] over de/het aangiftetijdvak(ken) 3e kwartaal 2006 en/of vierde kwartaal 2006 en/of de maand mei 2007, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de [bedrijf 1]
(telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen, althans de belastingdienst ingeleverde, althans ingediende aangifte(n) voor de omzetbelasting voornoemd, (telkens) een te laag, althans onjuist bedrag aan omzet en/of (telkens) een te laag, althans onjuist bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 49311 van de Belastingdienst/FIOD, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerd van 1 tot en met 519 en bestaande uit twee ordners.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 51 e.v., bijlage AH-04.
3.Het proces-verbaal van ambtshandeling aansluiting omzet aangiften en administratie, pagina 55 e.v., bijlage 55.
4.De akte van notaris [notaris] d.d. 11 mei 2007, pagina 132 e.v., bijlage D-03.
5.De verklaring van verdachte op de zitting van 6 augustus 2013.