Het oordeel van de rechtbank
[getuige 1]van de Belastingdienst/Centrale administratie heeft verklaard dat de aangiften OB over (onder meer) de tijdvakken derde en vierde kwartaal 2006 en over de maand mei 2007 door de [bedrijf 1], gevestigd te Rosmalen, [adres 2], elektronisch via internet zijn ingediend op de computersystemen van de belastingdienst. De aangifte OB over het derde kwartaal 2006 kwam binnen op 27 oktober 2006. Die over het vierde kwartaal 2006 op 29 januari 2007 en de aangifte over mei 2007 werd ontvangen op 24 juli 2007.
Verbalisant [naam verbalisant 1]heeft uit de gereconstrueerde administratie van de [bedrijf 1] vastgesteld dat over de jaren 2006 en 2007 te weinig OB is aangegeven op aangifte. Verder heeft hij vastgestelddat over het derde kwartaal 2006 een omzet had moeten worden aangegeven van € 831.541,-- en dat daarover een bedrag aan OB verschuldigd was van € 157.991,--, terwijl op die aangifte een omzet stond vermeld van € 595.100,-- en een daarover verschuldigde OB van € 113.069,--. Over het vierde kwartaal 2006 was een OB van
€ 83.248,-- verschuldigd bij een omzet van € 439.356,--. Echter was er over dat kwartaal aangegeven dat geen OB verschuldigd zou zijn en de omzet nihil bedroeg. Ook over de maand mei 2007 is een aangifte ingediend waarop zowel een omzet als een bedrag aan verschuldigde OB van nihil is aangegeven, terwijl over dat tijdvak een omzet is gerealiseerd van € 1.100.000,-- en € 209.000,-- OB verschuldigd was. Bij notariële akte, waarbij verdachte zowel de verkoper (de [bedrijf 1]) als de koper, [bedrijf 2] vertegenwoordigde, is de eigendom van twee percelen bouwterrein overgedragen van de [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] tegen een verkoopprijs van € 1.100.000,--. In de akte staat dat [bedrijf 2] daartoe aan de [bedrijf 1] verschuldigd was die koopsom, vermeerderd met € 209.000,-- aan af te dragen OB.
Verdachteheeft op de zitting verklaard dat [bedrijf 2] € 1.309.000,-- heeft voldaan door dat bedrag op de rekening-courant die verdachte en/of de [bedrijf 1] bij [bedrijf 2] had in mindering te brengen.
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij de aangiften OB elektronisch heeft ingediend. Hij heeft voorts verklaard dat hij de voornoemde cijfers die ten grondslag liggen aan de aangiften ook niet betwist. Hij dacht dat [bedrijf 2] de kwestie rondom de OB van hem over zou nemen en verder zou afwerken.
In de aangifte over het derde kwartaal 2006 heeft hij een te laag bedrag aan verschuldigde OB opgegeven en in de aangiften over het vierde kwartaal 2006 en over mei 2007 heeft hij aangegeven dat de [bedrijf 1] geen OB verschuldigd was, terwijl de [bedrijf 1] wel OB had moeten aangeven.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de aangiften over het derde en vierde kwartaal 2006 alsmede in de aangifte over de maand mei 2007 steeds een te laag bedrag aan omzet en aan verschuldigde OB heeft aangegeven. De stelling van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat [bedrijf 2] de verschuldigde OB over de maand mei 2007 zou aangeven en afdragen, maakt niet dat de [bedrijf 1] dan dus een nihilaangifte over die maand kan doen. De [bedrijf 1] heeft immers een met OB belaste prestatie verricht in de vorm van de overdacht van de grond en is daarmee de rechtspersoon die moet zorgdragen voor het aangeven en afdragen van de dienaangaande verschuldigde OB.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of verdachte deze aangiften opzettelijk onjuist heeft gedaan (standpunt officier van justitie) of dat bij verdachte het opzet ontbrak omdat hij onder zodanige geestelijke druk stond, dat hij niet meer adequaat in staat was tot handelen (standpunt verdediging).
Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt de rapportage, welke de raadsman daartoe heeft overgelegd, niet dat bij verdachte sprake is van een zodanige stoornis dat daardoor elke vorm van inzicht in de draagwijdte van zijn handelen heeft ontbroken. Naar vaste jurisprudentie (de rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2008, LJN: BD2775) moet daarvan sprake zijn, wil zo’n stoornis aan een bewezenverklaring in de weg staan. Het invullen en versturen van de betreffende aangiften OB vereisten immers iedere keer weer het maken van een bewuste keuze door verdachte. Zeker als er enige activiteit van een dader wordt gevergd, en dat is het geval bij het doen van een elektronische aangifte, welke immers een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies met zich brengt, kan het niet anders dan dat verdachte een bewuste keuze heeft gemaakt om te weinig of geen omzet en OB aan te geven. Verdachte heeft de aangiften derhalve opzettelijk onjuist gedaan.