ECLI:NL:RBZWB:2013:6305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
: C/02/234303 FA RK 11-1919
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Tempelaar
  • A. de Graaf
  • W. Wieman-Bart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontheffing van het gezag door de ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontheffing van het gezag door de ouders van drie minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming had het verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende gemotiveerd was en het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de benodigde basisveiligheid te bieden aan de minderjarigen, en dat er sterke aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik door de vader. De rechtbank heeft de Raad verzocht om nader onderzoek te verrichten, maar de Raad heeft dit niet uitgevoerd, wat door de rechtbank als onzorgvuldig werd beschouwd. De ouders hebben hun verwondering geuit over het feit dat zij niet aan nader onderzoek zijn onderworpen, terwijl de Raad hen als eenheid beschouwde en geen persoonlijk contact met hen heeft gezocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Raad niet heeft voldaan aan de onderzoeksopdracht en dat er onvoldoende inzicht is verschaft in de situatie van de ouders. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag afgewezen, omdat het niet voldoende onderbouwd was. De beschikking is gegeven door de kinderrechters M. Tempelaar, A. de Graaf en W. Wieman-Bart en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Jeugdrecht
Breda
Meervoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/234303 FA RK 11-1919
beschikking betreffende ontheffing van het gezag,
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden- en West-Brabant, locatie Breda,
en
[moeder minderjarigen],
verder te noemen de moeder,
en
[vader minderjarige],
verder te noemen de vader,
beiden wonende te Breda,
advocaat mr. P.C. Schouten,
betreffende de minderjarigen
1.[minderjarige 1], geboren te Gorinchem op 4 juni 2002,
2. [minderjarige 2], geboren te Werkendam op 10 januari 2005,
3. [minderjarige 3], geboren te Gorinchem op 15 april 2007.
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2012 en alle daarin genoemde stukken;
- het op 27 december 2012 ontvangen aanvullende raadsrapport met bijlagen;
- de op 18 september 2012, 10 januari 2013 en 25 maart 2013 ontvangen brieven van mr. Schouten met bijlagen;
- de op 12 maart 2013 ontvangen brief van de Raad voor de Kinderbescherming;
- de op 10 juni 2013 ontvangen brief van de hierna onder 2 te noemen belanghebbenden;
- de brief van de griffier van deze rechtbank van 6 mei 2013 aan de hierna onder 1 te noemen belanghebbenden;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 juni 2013.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. de heer en mevrouw[naam pleegouders 1], pleegouders van de minderjarige Lyon,
2. de heer en mevrouw[naam pleegouders 2], pleegouders van de minderjarigen Samir en Dylan,
3. de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, gevestigd Markendaalseweg 44, 4811 KC Breda, hierna te noemen de stichting.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank de raad verzocht nader onderzoek te verrichten, aangezien de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd achtte om een beslissing te geven op het onderhavige verzoek. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat persoonlijk contact tussen de raadsonderzoeker en ouders uitgangspunt dient te zijn en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking daarvan. De rechtbank heeft de verwachting uitgesproken dat in het nader onderzoek aspecten als de pedagogische vaardigheden van ouders, leerbaarheid, betrouwbaarheid en veiligheid zullen worden bekeken, (mede) in het licht van de ten tijde van de beschikking bestaande situatie. De rechtbank verwachtte voorts een concrete onderbouwing van de door de raad gestelde alcohol- en agressieproblematiek van de vader. Voorts heeft de rechtbank het noodzakelijk geacht dat de heer[naam gezinsvoogd], als gezinsvoogd van[4e kind] werkzaam bij Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zou worden betrokken in het nadere onderzoek, nu[4e kind] sedert augustus 2011 weer woonachtig is bij de ouders, gebleken is dat hij sindsdien is opgebloeid en zich op alle gebieden leeftijdsadequaat ontwikkelt en de heer[naam gezinsvoogd] heeft geconstateerd dat er geen problemen zijn in de thuissituatie. De rechtbank wenste nader te worden geïnformeerd over het hiermee strijdige beeld dat het raadsrapport over de ouders en de thuissituatie oproept. De rechtbank achtte het voorts van belang notie te nemen van de visie van de heer[naam gezinsvoogd] op de door de raad gestelde problematiek van de ouders. De rechtbank heeft de raad verzocht in zijn nadere rapportage te vermelden of de uitkomsten van het nadere onderzoek voor de raad aanleiding vormen om het standpunt weergegeven in punt 11 van het raadsrapport (beantwoording van de onderzoeksvragen) op enig onderdeel te wijzigen en, indien dat het geval is, wat het gewijzigde standpunt van de raad alsdan inhoudt.
2.2
Uit het aanvullende raadsrapport komt, samengevat, het volgende naar voren. De raad heeft besloten geen persoonlijk contact te laten plaatsvinden tussen de ouders en de raadsonderzoeker, omdat de veiligheid van laatstgenoemde niet kan worden gewaarborgd. Hieraan legt de raad ten grondslag een aangifte wegens bedreiging van de gezinsvoogd, alsmede de justitiële documentatie van de vader. De loyaliteit van de moeder aan de vader leidt naar de mening van de raad ook tot veiligheidsrisico’s en daarom is besloten ook met haar geen persoonlijk contact aan te gaan. De raad acht sterke aanwijzingen aanwezig om te veronderstellen dat sprake is van alcoholmisbruik door de vader, waardoor bezoeken escaleren, de vader dreigend en intimiderend gedrag vertoont en daarop niet aanspreekbaar is. De vader ontkent deze aantijging, maar hij werkt niet mee aan onderzoek om een en ander aan te tonen. Ook de door het Gerechtshof geboden mogelijkheid om een veilige thuissituatie aan te tonen, hebben de ouders aan zich voorbij laten gaan. Volgens de raad kunnen de ouders de benodigde basisveiligheid nog altijd niet aan de minderjarigen bieden en is een onderzoek naar de pedagogische kwaliteiten van de ouders niet aan de orde. Ouders blijken immers in hun contacten met de minderjarigen affectief instabiel en pedagogisch onmachtig. Ouders hebben weinig oog voor de beleving van de minderjarigen en hun leerbaarheid en veranderingsmogelijkheden zijn zeer beperkt. De vader toont zich dwingend en dominant in het contact en de vader komt de bezoekregeling niet consequent na. De moeder, die de bezoekafspraken wel structureel nakomt, heeft moeite een zinvolle invulling aan het bezoek te geven en hierin initiatief te nemen. De moeder blijft loyaal aan de vader, ook in geval van grensoverschrijding. De ouders belasten voorts de minderjarigen met hun visie en zij doen een beroep op hun loyaliteit jegens de ouders. De raad meent dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie van[4e kind]. De raad heeft Bureau Jeugdzorg Dordrecht daarom opdracht gegeven de veiligheid van[4e kind] concreet en meetbaar in kaart te brengen, alsook een psychodiagnostisch onderzoek bij[4e kind] in gang te zetten. De raad handhaaft het verzoek tot ontheffing van de ouders van het gezag over de minderjarigen.
2.3
Ter zitting heeft de raadsvertegenwoordigster aangegeven niet bekend te zijn met de door mr. Schouten in het geding gebrachte stukken van de klachtencommissie Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna aan te duiden als de klachtencommissie). Deze stukken zijn dus niet voorbesproken en een inhoudelijke reactie daarop kan niet worden gegeven. Voorts is aangegeven dat de raad de ouders als eenheid ziet, nu de moeder de vader steunt, en de raad heeft daarom niet met de moeder alleen willen spreken. De opdracht van de rechtbank om over te gaan tot een persoonlijk gesprek met de ouders is om die reden, na weloverwogen beraad, niet uitgevoerd. De visies van de raad en de stichting te Breda enerzijds en de stichting in Dordrecht anderzijds lopen fors uiteen. De raad heeft daarnaar geen verder inhoudelijk onderzoek verricht. De stichting te Dordrecht zou onderzoek verrichten naar de minderjarige[4e kind] en daarbij zou de gezinssituatie worden meegenomen. Het onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders is niet uitgevoerd. Het raadsonderzoek is gebaseerd op de contactjournaals en de voorhanden zijnde informatie. De raad acht nader onderzoek niet noodzakelijk. De voormalige gezinsvoogd van de minderjarigen is betrokken in het raadsonderzoek, omdat hij beschikte over de benodigde informatie en omdat hij nog geruime tijd na de uitspraak van de klachtencommissie als gezinsvoogd bij het gezin betrokken is geweest. Dat hij beticht is van tunnelvisie is niet nader besproken. De raad handhaaft het verzoek en de stelling dat er sprake is van een bedreigde thuissituatie. Er is geen werkrelatie opgebouwd met de ouders en door het ontbreken van die basis, is vooruitgang niet mogelijk geweest. Er is sprake van pedagogische onmacht, de omgang is enkele malen geëscaleerd, de moeder heeft soms moeite met begrenzing en het hof heeft vastgesteld dat er serieuze voorvallen hebben plaatsgevonden en dat het aan de ouders is om aan te tonen dat het goed gaat. Tot op heden heeft de vader evenwel geen inzicht willen verstrekken in het bestaande NIFP-rapport en aldus is er geen basis om verder te werken. De kindeigen problematiek is ondergeschikt aan de onmacht van de ouders.
2.4
De ouders hebben bij voormelde brief van hun advocaat hun verwondering uitgesproken over het feit dat op initiatief van de raad niet zij aan nader onderzoek zijn onderworpen, maar dat opdracht is gegeven[4e kind] aan een voor hem belastend onderzoek bloot te stellen. Hij is daardoor behoorlijk overstuur geraakt. De ouders lezen ook in het vorenstaande raadsonderzoek dat de basisveiligheid in hun thuissituatie niet geboden kan worden, maar zij menen dat dit nu juist onderzocht diende te worden. De ouders constateren dat er twee volstrekt uiteenlopende beoordelingen zijn over hun thuissituatie door de betrokken gezinsvoogden en dat dit gegeven juist nader onderzoek vereist.
2.5
Ter zitting is hierop door of namens de ouders aangevuld dat de vooringenomenheid van de raad voortduurt. De voorvallen waarnaar de raad verwijst hebben geleid tot vrijspraak en alle voorstellen van mr. Schouten om te komen tot contact tussen de raad en de ouders en/of hemzelf zijn categorisch van de hand gewezen of genegeerd. Mr. Schouten heeft vernomen dat de heer[naam gezinsvoogd] een motie van wantrouwen zou hebben gekregen, omdat hij positief over de ouders heeft gerapporteerd. Ook de stukken van de klachtencommissie zijn door mr. Schouten steeds bij de raad onder de aandacht gebracht en toch is daarmee niets gedaan. De raad stelt dat de vader zich dominant opstelt tijdens de omgangsregeling, terwijl uit de contactjournaals blijkt dat de contacten tussen hem en de minderjarigen weliswaar heel weinig plaatsvinden, maar dat ze wel goed verlopen. Er is gewoonweg door de raad niet voldaan aan de onderzoeksopdracht, terwijl de ouders bereid zijn aan elk onderzoek hun medewerking te verlenen. De kernvraag blijft daarmee of de ouders in staat zijn de minderjarigen op te voeden. Het verzoek van de raad is niet onderbouwd en dient daarom te worden afgewezen.
2.6
De stichting heeft ter zitting verklaard dat de minderjarigen nu reeds geruime tijd in het pleeggezin verblijven en dat zij zich aan hun pleegouders beginnen te hechten. De laatste maanden wordt de omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarigen als positief ervaren. Daarvoor hebben de ouders tijdens de omgang geregeld belastende uitspraken gedaan. De huidige omgangsregeling is thans het maximaal haalbare.[4e kind] en de halfzus van de minderjarigen zijn hierbij niet betrokken. Mogelijk kunnen zij in de toekomst wel betrokken worden bij de omgang, maar dan moet er eerst duidelijkheid zijn over het toekomstperspectief van de minderjarigen. [minderjarige 1] verblijft thans bij de zus van de moeder en het staat de moeder vrij haar zus te bezoeken, zolang er geen sprake is van verkapte omgang en zij garandeert dat de vader hierbij niet aanwezig is. Een onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de ouders zou de stichting graag uitgebreid willen zien met de voorvraag of thuisplaatsing van de minderjarigen nog wel te overwegen is of dat de minderjarigen daarvoor inmiddels te lang uit huis zijn geplaatst. De stichting meent namelijk dat de minderjarigen in de pleeggezinnen moeten opgroeien en indien dit standpunt door onderzoek wordt bevestigd, kan een onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de ouders achterwege blijven.
2.7
De pleegouders van de minderjarigen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De pleegouders van [minderjarige 2] en[minderjarige 3] hebben bij voormelde brief hun visie op het verloop van de plaatsing van de minderjarigen bij hen weergegeven. Zij wensen hun neutrale positie ten opzichte van de ouders te behouden en zij hebben daarom besloten niet naar de behandeling van het verzoek ter zitting te komen.
2.8
De rechtbank stelt vast dat de raad, ondanks herhaald verzoek, niet heeft voldaan aan de door haar vastgestelde onderzoekswensen.
2.9
Zo heeft de raad in het kader van het aanvullende onderzoek niet persoonlijk met de ouders gesproken. De raad heeft hierover opgemerkt dat de veiligheidsrisico’s voor haar medewerkers te groot zijn. Ter onderbouwing van deze veiligheidsrisico’s verwijst de raad naar het strafblad van de vader en een aangifte gedateerd op 25 oktober 2012 van de heer [naam aangever], de voormalige gezinsvoogd van de minderjarigen, wegens misdragingen van de vader (telefonische bedreiging) jegens hem.
Ten aanzien van het strafblad is door de ouders betwist dat dit in redelijkheid aanleiding zou kunnen vormen om te besluiten geen persoonlijk gesprek met de vader aan te gaan. De raad heeft het strafblad niet overgelegd en heeft daarover slechts gemeld dat de vader meerdere malen voorkomt met betrekking tot gewelddelicten en rijden onder invloed. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is dit onvoldoende om er van uit te gaan dat aan een persoonlijk onderhoud met de vader zodanige veiligheidsrisico’s zijn verbonden, dat dit niet op verantwoorde wijze mogelijk is.
Ook de aangifte van de heer [naam aangever] tegen de vader vormt op zich onvoldoende onderbouwing van de gestelde veiligheidsrisico’s. Uit de uitspraak van de klachtencommissie van 15 september 2012 blijkt dat de stichting zelf reeds heeft vastgesteld dat de werkrelatie tussen de heer [naam aangever] en de ouders ernstig was verstoord en dat samenwerking tussen hen nauwelijks mogelijk was. Een toezegging van de stichting om de gezinsvoogd te vervangen is niet nagekomen en over de overwegingen daarbij is niet helder met de ouders gecommuniceerd, hetgeen door de klachtencommissie onzorgvuldig is geacht ten opzichte van de ouders. Ook nadat de klacht van de ouders ter zake het niet wisselen van de gezinsvoogd gegrond was verklaard, heeft de stichting de zaak op zijn beloop gelaten, waardoor de heer [naam aangever] nog geruime tijd aan het gezin verbonden is geweest. De rechtbank acht deze handelwijze onbegrijpelijk. Tegen deze achtergrond, die bij de raad bekend was, vormde de betreffende misdraging van de vader op zichzelf onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van de raadsmedewerkers bij een persoonlijk gesprek met de vader in het geding zou zijn.
Behoudens de aangifte van de heer [naam aangever] heeft de raad geen enkel concreet voorval aangedragen of feiten of omstandigheden gemeld, waaruit een onveilige situatie van een raadsmedewerker in een persoonlijk gesprek met de vader kan worden afgeleid.
Bovendien is niet gebleken dat de raad, in het kader van de veiligheid van medewerkers, alternatieve locaties, zoals het veiligheidshuis, of het bij het gesprek betrekken van specifieke personen, zoals de advocaat van ouders, heeft overwogen om te komen tot een persoonlijk onderhoud met de vader. Dit klemt temeer nu mr. Schouten heeft verklaard dat hij zijn aanwezigheid expliciet heeft aangeboden en ook zijn kantoorruimte daartoe ter beschikking heeft gesteld.
De raad heeft de keuze gemaakt de ouders te beschouwen als eenheid en op grond daarvan is ook iedere vorm van persoonlijk contact met de moeder uitgesloten, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor enig veiligheidsrisico ten aanzien van de moeder. Gesteld wordt zelfs dat er met haar goed samen te werken valt. De moeder heeft meer contact met de minderjarigen dan de vader en deze contacten verlopen ook goed.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat in het kader van een raadsonderzoek als hier aan de orde persoonlijk met de betrokken ouders wordt gesproken. De rechtbank is van oordeel dat de raad het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.
2.1
De raad heeft bovendien niet voldaan aan de (aanvullende) onderzoeksopdracht.
De rechtbank acht haar opdracht aan de raad om een onderzoek te verrichten naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders helder en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Desondanks heeft de raad besloten dit onderzoek niet noodzakelijk te achten en dus niet uit te voeren, terwijl onduidelijk is gebleven hoe de raad tot deze keuze is gekomen. De opdracht of het verzoek van de raad aan de stichting te Dordrecht om[4e kind] aan een uitgebreid onderzoek te onderwerpen is in het licht van de onderhavige procedure voor de rechtbank niet relevant, en overigens naar het oordeel van de rechtbank onnodig belastend en daarmee onwenselijk.
Zoals hierboven reeds uiteengezet in overweging 2.9 ontbreekt verder een concrete onderbouwing van de gestelde alcohol- en agressieproblematiek van de vader.
De negatieve conclusies van het aanvullend rapport zijn kennelijk hoofdzakelijk gebaseerd op informatie afkomstig van de heer [naam aangever]. Gelet op het oordeel van de klachtencommissie, waaruit blijkt dat de verhouding tussen de heer [naam aangever] en de vader al lange tijd ernstig verstoord was en dat zij daarin allebei een aandeel hadden, kan de heer [naam aangever] naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer als objectieve bron van informatie worden beschouwd. De visie van de heer [naam aangever] wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteund door de inhoud van de overgelegde contactjournaals. Bovendien staat zij lijnrecht tegenover de visie van de heer[naam gezinsvoogd], die tegenover de raad heeft verklaard dat[4e kind] is opgebloeid sinds hij bij de ouders woont, dat[4e kind] het op school goed doet en dat er geen zorgelijke signalen over[4e kind] bekend zijn. De heer[naam gezinsvoogd], die – mogelijk als enige hulpverlener – zicht heeft op de thuissituatie van de ouders, heeft verder verklaard dat hij frequent contact met de ouders heeft en dat hem niet is gebleken van alcohol- en agressieproblematiek aan de zijde van de vader. De heer[naam gezinsvoogd] geeft aan dat de vader nog wel eens boos kan worden uit frustratie met de bejegening door de stichting te Breda, maar dat hij de controle niet meer verliest.
Het contact met de heer[naam gezinsvoogd] en de bespreking van zijn visie op het gezin heeft niet zichtbaar geleid tot een heroverweging van het standpunt van de raad. Hoewel de rechtbank bij voormelde beschikking bewust heeft overwogen dat het nadere onderzoek diende te worden uitgevoerd door een locatie van de raad, die nog niet eerder betrokken was geweest bij het gezin, waardoor een neutraal aanvullend onderzoek mogelijk werd geacht, komt de rechtbank tot de conclusie dat meerdere passages tekst uit eerdere raadsrapportages integraal zijn overgenomen in het laatste onderzoeksrapport.
2.11
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de raad niet heeft voldaan aan de (aanvullende) onderzoeksopdracht. Immers is nog steeds geen inzicht verschaft in de grondslag van de forse angst van de raadsonderzoekers voor de vader, noch in zijn (vermeende) alcohol- en agressieproblematiek, en daarmee is voor de rechtbank onduidelijk gebleven waarom geen persoonlijk contact met de vader tot stand is gebracht. De rechtbank acht het in dat kader ook onzorgvuldig dat de raad geen enkele reactie heeft gegeven op de verzoeken van de advocaat om hem bij dat contact te betrekken dan wel hem in de gelegenheid te stellen te voldoen aan randvoorwaarden om de veiligheid van raadsonderzoekers te waarborgen. Evenmin kan de rechtbank begrip opbrengen voor het besluit van de raad om een persoonlijk gesprek met de moeder uit te sluiten, nu zij heeft besloten de vader te steunen, terwijl wel degelijk is gebleken van een goede samenwerking tussen de hulpverlening en de moeder en zij zich ook betrouwbaar heeft opgesteld. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens niet kan worden vastgesteld dat de ouders pedagogisch onmachtig of onkundig zijn, nu een onderzoek naar hun vaardigheden op dat gebied niet is uitgevoerd en de heer[naam gezinsvoogd] de mening van de raad niet deelt, maar zelfs tegenspreekt. Het aanvullende raadsonderzoek heeft op geen enkele wijze inzicht verschaft in het verschil in visie daaromtrent.
2.12
Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van de raad als onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tempelaar, De Graaf en Wieman-Bart, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.
MV
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van de rechtbank Breda.