Zo heeft de raad in het kader van het aanvullende onderzoek niet persoonlijk met de ouders gesproken. De raad heeft hierover opgemerkt dat de veiligheidsrisico’s voor haar medewerkers te groot zijn. Ter onderbouwing van deze veiligheidsrisico’s verwijst de raad naar het strafblad van de vader en een aangifte gedateerd op 25 oktober 2012 van de heer [naam aangever], de voormalige gezinsvoogd van de minderjarigen, wegens misdragingen van de vader (telefonische bedreiging) jegens hem.
Ten aanzien van het strafblad is door de ouders betwist dat dit in redelijkheid aanleiding zou kunnen vormen om te besluiten geen persoonlijk gesprek met de vader aan te gaan. De raad heeft het strafblad niet overgelegd en heeft daarover slechts gemeld dat de vader meerdere malen voorkomt met betrekking tot gewelddelicten en rijden onder invloed. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is dit onvoldoende om er van uit te gaan dat aan een persoonlijk onderhoud met de vader zodanige veiligheidsrisico’s zijn verbonden, dat dit niet op verantwoorde wijze mogelijk is.
Ook de aangifte van de heer [naam aangever] tegen de vader vormt op zich onvoldoende onderbouwing van de gestelde veiligheidsrisico’s. Uit de uitspraak van de klachtencommissie van 15 september 2012 blijkt dat de stichting zelf reeds heeft vastgesteld dat de werkrelatie tussen de heer [naam aangever] en de ouders ernstig was verstoord en dat samenwerking tussen hen nauwelijks mogelijk was. Een toezegging van de stichting om de gezinsvoogd te vervangen is niet nagekomen en over de overwegingen daarbij is niet helder met de ouders gecommuniceerd, hetgeen door de klachtencommissie onzorgvuldig is geacht ten opzichte van de ouders. Ook nadat de klacht van de ouders ter zake het niet wisselen van de gezinsvoogd gegrond was verklaard, heeft de stichting de zaak op zijn beloop gelaten, waardoor de heer [naam aangever] nog geruime tijd aan het gezin verbonden is geweest. De rechtbank acht deze handelwijze onbegrijpelijk. Tegen deze achtergrond, die bij de raad bekend was, vormde de betreffende misdraging van de vader op zichzelf onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van de raadsmedewerkers bij een persoonlijk gesprek met de vader in het geding zou zijn.
Behoudens de aangifte van de heer [naam aangever] heeft de raad geen enkel concreet voorval aangedragen of feiten of omstandigheden gemeld, waaruit een onveilige situatie van een raadsmedewerker in een persoonlijk gesprek met de vader kan worden afgeleid.
Bovendien is niet gebleken dat de raad, in het kader van de veiligheid van medewerkers, alternatieve locaties, zoals het veiligheidshuis, of het bij het gesprek betrekken van specifieke personen, zoals de advocaat van ouders, heeft overwogen om te komen tot een persoonlijk onderhoud met de vader. Dit klemt temeer nu mr. Schouten heeft verklaard dat hij zijn aanwezigheid expliciet heeft aangeboden en ook zijn kantoorruimte daartoe ter beschikking heeft gesteld.
De raad heeft de keuze gemaakt de ouders te beschouwen als eenheid en op grond daarvan is ook iedere vorm van persoonlijk contact met de moeder uitgesloten, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor enig veiligheidsrisico ten aanzien van de moeder. Gesteld wordt zelfs dat er met haar goed samen te werken valt. De moeder heeft meer contact met de minderjarigen dan de vader en deze contacten verlopen ook goed.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat in het kader van een raadsonderzoek als hier aan de orde persoonlijk met de betrokken ouders wordt gesproken. De rechtbank is van oordeel dat de raad het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.