In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot maatschappelijke opvang. Verzoekers, een verzoekster en een verzoeker, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat hen geen adequate opvang bood. Het bestreden besluit was gericht aan verzoekster en bevatte geen expliciete beslissing op de hulpaanvraag van verzoeker, wat de voorzieningenrechter als onvolledig heeft beoordeeld.
Tijdens de zitting is gebleken dat verzoekers mogelijk per 3 september 2013 over huisvesting kunnen beschikken, maar dat dit afhankelijk is van de beoordeling door het Bureau Jeugdzorg. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening beoordeeld, met inachtneming van de omstandigheden van verzoekers, waaronder de illegale verblijfsstatus van verzoekster, die het vinden van woonruimte bemoeilijkt.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beleid van het college, dat een opvangperiode van zes weken als voldoende beschouwt, in dit geval niet onredelijk is, maar dat de specifieke omstandigheden van verzoekster aanleiding geven om een uitzondering te maken. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst voor zover het de einddatum van de opvang op 28 augustus 2013 betreft en bepaald dat het college opvang moet bieden tot vier weken na deze datum. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers, die zijn vastgesteld op € 944,-.
De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.