Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 januari 2013 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de op 24 april 2013 gehouden comparitie met de daaraan gehechte stukken, waaronder de ‘aantekeningen ter comparitie’ van [eiser] waarin een reactie is gegeven op de eis in reconventie.
2.Het geschil
in conventieprimair – samengevat – een verklaring voor recht dat de koop- en aannemingsovereenkomst zijn ontbonden, althans ontbinding van die overeenkomsten. Verder vordert hij veroordeling van Lichtenbeek tot betaling van de koopsom van € 340.000,00, een contractuele boete van € 51.000,00 en betaalde contractuele rente van € 20,000,00, vermeerderd met rente, en veroordeling van Giesbers tot betaling van de in het kader van de aannemingsovereenkomst betaalde som van € 331.943,00, vermeerderd met rente. Voorts vordert hij beide gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden additionele schade op te maken bij staat. Subsidiair, bij gebreke van ontbinding, vordert [eiser] betaling van de hiervoor genoemde bedragen met rente, met uitzondering van de contractuele boete, en de hiervoor genoemde schadevergoeding op grond van dwaling en onrechtmatige daad.
3.De beoordeling
“Mij is verteld dat in het kader van de ontsluiting van het appartementencomplex Delmerweiden via de Baroniebaan thans door u besloten zou zijn om de ingang van de parkeergarage niet te doen plaatsvinden aan de oostkant, zoals thans op de situatietekening staat, maar aan de westkant [kennelijk is bedoeld zuidkant resp. noordkant, toevoeging rechtbank]. Dat is dan direct onder het door mij gekochte appartement. Ik heb dit appartement aan de westzijde gekocht vanuit de nadrukkelijke overweging, dat de ingang van de parkeergarage aan de andere kant is.
Ook als voor ontsluiting aan de Baroniebaan gekozen wordt, kan nog steeds de ingang van de parkeergarage aan de geplande oostelijke kant gesitueerd worden. Het ontgaat mij waarom dit niet zou kunnen. Ik teken daarbij aan dat de appartementseigenaren aan de westkant, zoals ik, van de bestaande situatietekening zijn uitgegaan en mochten uitgaan.
Vriendelijk verzoek ik u mij te berichten dat hetgeen ik vernomen heb onjuist is. Zou die berichtgeving wel juist zijn dan behoud ik mij nadrukkelijk het recht voor om aanspraak te maken op schadevergoeding dan wel ontbinding van de overeenkomst in te roepen. (…)”
“(…) Ik heb in december 2006 een gesprek gehad met mevrouw [naam X] van makelaarskantoor LBB. Ik heb haar toen verteld, dat ik alleen een appartement wilde kopen wanneer dat appartement niet boven de garage of de ontsluitingsroute naar de garage zou komen. Zij heeft mij toen in dat gesprek verteld, dat de inrit van de parkeergarage onder het appartementencomplex aan de zuidzijde zou komen. De koopovereenkomst betreffende het appartement Texelstroom 54 te Tilburg heb ik gesloten nadat ik dit gesprek heb gehad met mevrouw [naam X]. Ik heb niet in de koopovereenkomst of in een bijlage met zo veel woorden laten opnemen dat ik geen appartement wilde hebben dat gesitueerd was boven de ingang van de parkeergarage. Dat was helemaal niet nodig omdat op de situatieschets en de tekeningen welke ik had ontvangen voordat de koopovereenkomst was gesloten, duidelijk was aangegeven dat de ontsluitingsweg tot de parkeergarage aan de zuidelijke kant van het appartementencomplex zou komen. Ik had gekocht aan de noordelijke zijde van het appartementencomplex zodat ik dacht daar geen problemen mee te hebben. (…)
Omdat ik wist dat [naam Y] een optie had op een appartement aan de noordzijde ondeer mij een verdieping lager, heb ik hem verteld dat de ontsluiting van de parkeergarage aan de noordzijde van het appartementencomplex was gekomen in plaats van aan de zuidzijde. [naam Y] en ik hebben toen een afspraak gemaakt met de makelaar mevrouw [naam X] begin oktober 2011. In dat gesprek heeft mevrouw [naam X] expliciet bevestigd dat ik alleen een appartement heb gekocht wanneer onder dat appartement geen garage en geen ontsluiting tot de garage was gesitueerd. (…)”
“(…) De heer [eiser] heeft aanvankelijk een optie gehad op het appartement dat hij later heeft gekocht. Bij die optie is afgesproken dat hij een appartement zou krijgen bij voorkeur zo hoog mogelijk, liefst niet boven de garage. Bij de bouw zijn we uitgekomen op bouwnummer 16. Dat was de hoogst mogelijke beschikbare mogelijkheid op de hoek aan de noord-westzijde. De entree en de garage waren toen aan de zuidzijde gesitueerd. Voor het verstrekken van de optie is aan de heer [eiser] de verkoopbrochure ter hand gesteld met daarin opgenomen een schetstekening met een impressie van de situatie van het totale complex en de verkooptekeningen van alle appartementen en woonlagen. Daarop was ook aangegeven de situering van de parkeergarage en de inrit daartoe. Ik heb het koopcontract wat met de heer [eiser] is gesloten, ingevuld. Daarin is niets opgenomen over de situering van de parkeergarage en de toegang tot de parkeergarage. Met iedereen die destijds gekocht heeft is gesproken over de situering van de parkeergarage en de inrit daartoe. Dit was tijdens de individuele verkoopgesprekken. (…) In oktober of november 2011 heb ik een bespreking gehad met de heer [eiser] en [naam Y]. (…) De heer [eiser] heeft in dit gesprek mij gevraagd te bevestigen dat hij destijds gekozen had voor een appartement dat niet boven de garage of de toegang tot de garage gelegen was. Ik heb hem toen geantwoord dat hij daar destijds voor gekozen heeft door het bouwnummer 16 te kiezen. (…) Op een vraag van mr. Sanders antwoord ik dat bij de verkoop van het appartement door de heer [eiser] volgens mij niet is gezegd dat hij niet wilde kopen als hij wel boven de garage zou zitten. Ik weet me niet meer precies te herinneren hoe het exact gezegd is. (…) De heer [eiser] en [naam Y] hebben mij in het gesprek van oktober/november 2011 niet de vraag gesteld dat besproken was in 2006 dat de heer [eiser] het appartement niet wilde kopen wanneer het boven de parkeergarage lag.”
“(…) Ik oktober 2011 heb ik een gesprek gehad met de heer [eiser] en mevrouw [naam X] nadat ik gehoord had van de heer [eiser], dat de inrit van de garage verplaatst werd van de zuidzijde naar de noordzijde van het appartementencomplex. Deze wijziging vond plaats omdat het de projectontwikkelaar gelukt was een uitweg te krijgen op de Baroniebaan wat eerder niet gelukt was. Dat dit wel lukte had volgens mij te maken met veel protesten van de bewoners van de Blaak. Ik heb dit van de makelaar vernomen. Het meest relevante in dat gesprek was dat de heer [eiser] mevrouw [naam X] heeft voorgehouden dat hij in 2006 een appartement wilde kopen zonder dat daaronder de inrit van de garage was en bewust toen voor de noordzijde heeft gekozen omdat daar niet de ingang van de garage zou komen. Mevrouw [naam X] heeft dit zeker toen niet ontkend en uit mijn beleving heeft zij toen bevestigd hetgeen de heer [eiser] haar toen heeft voorgehouden. (…)”