ECLI:NL:RBZWB:2013:6727

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
AWB- 13_4245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevings- en exploitatievergunning voor studentensociëteit en bar/restaurant

In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] inzake het verlenen van een omgevingsvergunning en een exploitatievergunning voor het (ver)bouwen van een studentensociëteit en bar/restaurant aan de [adres 1] 48 te [plaats 1]. De verzoekers, die in de directe nabijheid van het perceel wonen, hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 20 september 2013 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend voor activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De verzoekers hebben hun bezwaren gericht tegen zowel de omgevingsvergunning als de exploitatievergunning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de omgevingsvergunning, omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden al zijn afgerond. Wel heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de exploitatievergunning niet voldoende waarborgen biedt voor het beperken van overlast voor omwonenden.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening ten aanzien van de omgevingsvergunning afgewezen, maar de verzoeken ten aanzien van de exploitatievergunning toegewezen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de overlastbeperkende maatregelen die in het bestuursreglement zijn opgenomen, als voorschriften aan de exploitatievergunning worden verbonden. Dit geldt totdat er uitspraak is gedaan in de hoofdzaken. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/4245 WABOA VV, 13/4243 HOREC VV, 13/4248 WABOA VV en 13/4279 HOREC VV

uitspraak van 20 september 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser 1] en[eiser 2], verzoekers 1

[eiser 3] (en anderen), verzoekers 2
Gemachtigde verzoekers 2: [gemachtigde 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1], verweerder.
Als derde partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te[plaats 2],
[derde belanghebbende 1], te [plaats 1]

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2013 van het college (bestreden besluit I) inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan [belanghebbende] (hierna: [derde belanghebbende 2]) voor het (ver)bouwen van een bouwwerk, het slopen in een door het Rijk beschermd stadsgezicht en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan van het pand[adres 1] 48 te [plaats 1] ten behoeve van het vestigen van een studentensociëteit en bar/restaurant.
Tevens hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het besluit van eveneens 4 juli 2013 (bestreden besluit II), inzake het verlenen van een exploitatievergunning aan [derde belanghebbende 1] (hierna: Stichting) voor het exploiteren van een studentenbar en restaurant in het pand aan de[adres 1] 48 te [plaats 1].
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter ten aanzien van beide bestreden besluiten verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in [plaats 1] op 6 september 2013. Van de zijde van verzoekers zijn onder meer verschenen [eiser 1], [eiser 4],[eiser 4] en [gemachtigde 1]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door[gemachtigde 2], [gemachtigde 2] en [gemachtigde 2]. [derde belanghebbende 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J. [derde belanghebbende 2] en[gemachtigde 3]. Namens de Stichting zijn verschenen [gemachtigde 4] en [gemachtigde 5].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 september 2012 heeft het college van [derde belanghebbende 2] een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk, het slopen in een door het Rijk beschermd stadsgezicht en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan van het pand[adres 1] 48 te [plaats 1] ten behoeve van het vestigen van een studentensociëteit en bar/restaurant. Het betreft het slopen van enkele binnenwanden en het inpandig verbouwen van de begane grond en de kelder van het pand, waar voorheen het postkantoor was gevestigd, ten behoeve van het vestigen van een besloten studentensociëteit en bar/restaurant. In het bijzonder zal de begane grond gebruikt worden als restaurant, studie- en vergaderruimtes ten behoeve van studenten, werknemers en docenten van de [school]. Het restaurant zal na 19.00 uur worden gebruikt als studielounge. In de kelder zal een bar, met muziek- en livemuziekvoorziening, gevestigd worden. Bij uitzondering zal zowel voor begane grond als de kelder ontheffing gevraagd worden om ook andere bezoekers toe te laten.
Bij besluit van 17 september 2012 (primair besluit I) is de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Het college heeft voorts op 11 januari 2013 een aanvraag ontvangen van [derde belanghebbende 1] (hierna: Stichting) voor een exploitatievergunning.
Bij besluit van 26 februari 2013 (primair besluit II) heeft het college aan de Stichting de gevraagde exploitatievergunning voor het exploiteren van een studentenbar en restaurant in het pand aan de[adres 1] 48 te [plaats 1] verleend.
Bij de bestreden besluiten I en II zijn de bezwaren van verzoekers tegen de primaire besluiten I en II ten aanzien van verzoekers[eiser 5] en [eiser 6] niet ontvankelijk en ten aanzien van de overige verzoekers ongegrond verklaard.
2.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter maakt geen gebruik van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid om direct uitspraak te doen in de hoofdzaken.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers 1 en het overgrote deel van de verzoekers 2 in de[adres 1] wonen in de directe nabijheid van het in het geding zijnde perceel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is buiten twijfel dat beide verzoeken zijn ingediend door rechtstreeks belanghebbenden. De voorzieningenrechter acht het voor de beoordeling van het verzoek niet noodzakelijk om dit voor elk van de verzoekers 2 te onderzoeken. Dit zal beoordeeld worden bij de uitspraak op het beroep van verzoekers 2.
4.
ten aanzien van de omgevingsvergunning
4.1
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten sloop, bouw en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekers 1 hebben tegen al deze activiteiten gronden gericht. Verzoekers 2 hebben hun gronden enkel gericht tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik.
De voorzieningenrechter is ter zitting duidelijk geworden dat de sloop- en bouwwerkzaamheden (nagenoeg) geheel zijn afgerond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt een spoedeisend belang om ten aanzien van deze activiteiten een voorziening te treffen. De door verzoekers 1 aangevoerde inhoudelijke gronden zullen in de hoofdzaak aan bod komen. Ten aanzien van de omgevingsvergunning zal de voorzieningenrechter zich thans beperken tot een voorlopig oordeel over het met het bestemmingsplan strijdige gebruik.
4.2
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan Hofplein-Lange Delft rust op het perceel[adres 1] 48 de bestemming “openbare en bijzondere doeleinden”. Op grond van artikel 1, 1-23 van de planvoorschriften houdt deze bestemming in: het openbaar bestuur, de dienstverlening van overheidswege, het sociale- en culturele leven, de godsdienstuitoefening, het onderwijs, de sportbeoefening en de volksgezondheid. Op grond van artikel 5, 5-7 van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming openbare- en bijzondere doeleinden uitsluitend bestemd ten dienste van deze doeleinden en mag op deze gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming. Het op de begane grond geplande restaurant en de bar/feestzaal in de kelder zijn horeca-activiteiten die strijdig zijn met de bestemming openbare en bijzondere doeleinden. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil.
4.3
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) - voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo - voor zover hier van belang - bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;
4.4
Zoals uit rechtsoverweging 4.2 blijkt is het gebruik van het perceel ten behoeve van horeca in strijd is met de geldende bestemming. Partijen verschillen van mening of het college op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo juncto artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor de bevoegdheid heeft om gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan.
Volgens verzoekers ontbreekt deze bevoegdheid omdat de oppervlakte van het (gehele) pand groter is dan 1500 m2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor zo uitgelegd te worden dat enkel de oppervlakte waarop de gebruikswijziging ziet niet meer dan 1500 m2 mag bedragen. Uit de aanvraag en de daartoe behorende bouwtekeningen blijkt dat de oppervlakte waarop gebruikswijziging naar horeca ziet de 1500 m2 niet overschrijdt.
4.5
Het college is derhalve bevoegd om het gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan. Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsvrijheid, reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik te verlenen. Het college dient hierbij de betrokken belangen, waaronder die van de vergunninghouder en de omwonenden, tegen elkaar af te wegen. Daarbij dient verweerder zijn Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan (de Beleidsregels) in acht te nemen.
4.6
In artikel 10 van de Beleidsregels is onder meer bepaald dat, indien het gaat om andere dan kleinschalige bedrijfsmatige ontwikkelingen aan huis, per afzonderlijke aanvraag wordt beoordeeld of medewerking mogelijk is. In ieder geval moet worden voldaan aan de parkeernormen, alsmede aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken als gevolg van het gewijzigde gebruik.
4.6.1
Verzoekers 1 hebben aangevoerd dat de parkeernorm, zoals neergelegd in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke bouwverordening ruimschoots zal worden overschreden. Ter zitting is hierbij nog aangevoerd dat er voor het vele publiek maar een beperkte parkeerruimte is, alsmede dat er op hun perceel de[adres 1] 60 niet in de tuin mocht worden geparkeerd.
Van de zijde van het college is ter zitting verklaard dat er een parkeeronderzoek is uitgevoerd en dat uit dat onderzoek blijkt dat aan de parkeernorm van artikel 2.5.30 van de bouwverordening wordt voldaan. Volgens het college is er voldoende parkeergelegenheid op het eigen binnenterrein.
De voorzieningenrechter overweegt dat het parkeeronderzoek niet tot de processtukken behoort. Het is voor de voorzieningenrechter dan ook niet mogelijk om te toetsen of wel of niet aan de parkeernorm wordt voldaan. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het parkeeronderzoek alsnog in de hoofdzaken met betrekking tot de omgevingsvergunning zal worden ingebracht. Nu uit de aanwezige stukken blijkt dat de mogelijkheid van parkeren op eigen terrein aanwezig is, alsmede dat de gronden van verzoekers 1 niet op voorhand kunnen leiden tot de conclusie dat niet aan de parkeernorm wordt voldaan, gaat het de voorzieningenrechter te ver om de bestreden besluiten op dit punt op voorhand onrechtmatig te achten.
4.6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat niet gebleken is dat het bouwplan ertoe leidt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast. Ter adstructie wijst de voorzieningenrechter erop dat omliggende panden met een woonbestemming (ruimtelijk) ongewijzigd kunnen worden gebruikt als woning.
4.7
Vervolgens ligt de vraag voor of het college, de belangen van partijen afwegende, in redelijkheid medewerking heeft kunnen verlenen aan het bouwplan.
4.7.1
Het college heeft overwogen dat het pand[adres 1] 48 onderdeel gaat uitmaken van de (besloten) universiteit die in een aantal nabijgelegen gebouwen in de binnenstad is gehuisvest. Het pand zal een centrale ontmoetingsplaats zijn voor studenten, docenten en staf van de [school]. De bar/feestzaal in de kelder heeft een besloten karakter. De bar zal uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van de studentenvereniging en de [school]. Volgens het college is hierdoor geen sprake van horeca als hoofdactiviteit en ook niet van een normaal draaiende “harde” horeca-inrichting als beschreven in het Horecabeleidsplan. De bar betreft een ondersteunende horeca-activiteit, een deel van het groter geheel dat de [school] is. Het college neemt daarbij ook de beperkte openingstijden in aanmerking. De openingstijden van de bar/feestzaal zijn beperkt tot 22.00 uur. Alleen op dinsdag- en donderdagavond is het sluitingsuur van de bar bepaald op 2.00 uur. Voorts zijn ter beperking van overlast voor omwonenden door het college voorschriften en beperkingen in de exploitatievergunning opgenomen. Daarnaast zijn de interne huis- en gedragsregels uit het bestuursreglement van de Stichting aan de Drank- en Horecawetvergunning verbonden. Ook zijn in de aanvraag om de exploitatievergunning overlast beperkende maatregelen beschreven, waaronder het inzetten van een surveillanceteam, het toepassen van een sluissysteem en het instellen van een buurttelefoon. Het college is van mening dat met dit pakket aan voorschriften en maatregelen voldoende is gewaarborgd dat de omwonenden geen onaanvaardbare overlast als gevolg van de bar/feestzaal te duchten zullen hebben.
4.7.2
Verzoekers hebben aangevoerd dat het college ten onrechte stelt dat er geen sprake is van harde horeca. Uit het Horecabeleidsplan volgt dat “drankverstrekkers” als harde horeca moeten worden aangemerkt. Een bar/feestzaal valt daar onder. Volgens verzoekers tracht het college de harde horeca goed te praten door te stellen dat de bar/feestzaal in de kelder een besloten karakter heeft en dat er geen sprake is van een normaal draaiende harde horeca-inrichting als beschreven in het Horecabeleidsplan. In het Horecabeleidsplan wordt geen onderscheid gemaakt tussen een besloten of open karakter. Uit het Horecabeleidsplan volgt dat harde horeca zich rond de[adres 2] moet concentreren. De[adres 1] behoort ingevolge het Horecabeleidsplan tot het gebied “Overige centrum [plaats 1]”. Verzoekers delen niet het standpunt van het college dat het pand[adres 1] 48 onderdeel gaat uitmaken van de [school]. Het pand wordt gehuurd en geëxploiteerd door een studentenstichting. Daarnaast wordt voorbijgegaan aan de stelling dat de bar/feestzaal geen onderdeel is van [school] of haar onderwijsconcept. Het argument dat de bar slechts op twee dagen tot 2.00 uur open zal zijn, volgen verzoekers niet omdat het juist midden in de werk/schoolweek valt en daardoor nog bezwaarlijker is dan een regulier café dat doorgaans vooral in het weekend open is. Verzoekers wijzen in het bijzonder naar de rechtsoverwegingen 14 en 15 in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2012 (zaaknummer 12/908). Volgens de voorzieningenrechter waren de voorgenomen overlast beperkende maatregelen niet voldoende om overlast uit te sluiten. Het college voegt er niets aan toe, alleen een paar plannen als een sluissysteem en instellen buurttelefoon. Verzoekers vrezen waardedaling van hun panden door de aanwezigheid van de bar.
4.7.3
De voorzieningenrechter overweegt dat het Horecabeleidsplan drie verschillende horecatypen kent en dat het type “harde horeca” is omschreven als “
horecabedrijven die zich uitsluitend of in hoofdzaak richten op het verstrekken van al dan niet alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en het ten gehore brengen van levende en/of mechanische muziek, met uitzondering van nachtvergunningbedrijven. Deze bedrijven sluiten doorgaans om 02.00 uur of eerder”. De indeling in horecatypen is gebaseerd op de effecten die de horeca heeft op haar directe omgeving. Zowel gelet op de omschrijving als op de te verwachten effecten op de omgeving moet de bar/feestzaal als ‘harde horeca’ worden aangemerkt. Daar doet niet aan af dat het hier gaat om een besloten inrichting, omdat daardoor de effecten op de omgeving niet wezenlijk zullen veranderen.
Het college is er derhalve ten onrechte van uitgegaan dat de bar/feestzaal geen harde horeca zou betreffen. Het bestreden besluit I kent dan ook een motiveringsgebrek.
4.8
De vraag ligt derhalve voor of de voorzieningenrechter in het motiveringsgebrek aanleiding moet zien een voorlopige voorziening te treffen. Gelet op de in art. 8:41a van de Awb opgenomen opdracht aan de bestuursrechter om geschillen zoveel mogelijk definitief te beslechten, acht de voorzieningenrechter het mogelijk dat het motiveringsgebrek in de bodemzaak zal worden hersteld, zodat de bestuursrechter bijvoorbeeld de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zou kunnen laten. Bij de voorzieningenrechter is ter zitting namens het college aangegeven dat – zelfs als moet worden aangenomen dat hier sprake is van harde horeca – de bar/feestzaal aanvaardbaar is, omdat het college niet verwacht dat onaanvaardbare overlast zal ontstaan. Het college acht daarbij van belang dat er sprake is van een besloten karakter, de bar/feestzaal alleen op dinsdag- en donderdagavond een sluitingstijd kent van 2.00, er overlast beperkende maatregelen zijn beschreven, waaronder het inzetten van een surveillanceteam, het toepassen van een sluissysteem en het instellen van een buurttelefoon. Daarbij wordt ook van belang geacht dat er nooit klachten bij de gemeente of de politie zijn ontvangen over de vorige studentensociëteit aan de [adres 3] 14.
De voorzieningenrechter overweegt dat het college bij de beslissing omtrent de van het bestemmingsplan afwijkende omgevingsvergunning alle relevante belangen dient af te wegen, waarbij het naast het Horecabeleidsplan ook de belangen van de vergunninghouder, de omwonenden en de belangen van de studenten en de [school] gewogen moeten worden. Dat de beoogde bar/feestzaal in strijd komt met in het Horecabeleidsplan neergelegde algemene ruimtelijk beleid, neemt niet weg dat het college in de concrete belangenafweging voor deze locatie reden kan zien om de bar/feestzaal hier toch toe te staan. Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aangekondigde overlastbeperkende maatregelen en de (beperkte) openingstijden de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de overlast niet onaanvaardbaar behoeft te zijn. Welke maatregelen daarbij precies nodig zijn, is onderwerp van regulering in het kader van de exploitatie- en Drank- en Horecawetvergunning. De verzoeken ten aanzien van de omgevingsvergunning worden dan ook afgewezen.
5.
ten aanzien van de exploitatievergunning
5.1
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats 1] 1997 (APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet is in artikel 2.3.1.9 van de APV bepaald dat niet de burgemeester maar het college optreedt als bevoegd bestuursorgaan.
Het college kan de vergunning op grond van artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV weigeren indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, vierde lid, van de APV kan het college de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf of in strijd is met het door de gemeenteraad vastgestelde horecabeleid.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, zesde lid, van de APV houdt het college bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigerings- intrekkings- en wijzigingsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
In artikel 1.4, eerste lid, van de APV is bepaald dat aan een krachtens deze verordening verleende vergunning, ontheffing of verlof voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of verlof is vereist.
5.2
Verzoekers 1 maken de vergelijking met de procedures die zij hebben doorlopen. Ten aanzien van de[adres 1] 48 wordt zonder specifieke voorwaarden medewerking verleend om een sociëteit voor 600 studenten te exploiteren. Schaalgrootte, akoestiek en parkeerproblematiek zijn hier kennelijk niet meer van belang, terwijl dat bij de procedures die verzoekers 1 hebben doorlopen wel het geval was. Het college handelt in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Verzoekers 2 hebben aangevoerd dat sprake is van onevenredige aantasting van het woongenot door (geluids-)overlast, met name in de avondlijke en nachtelijke uren. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd om een overzicht van maatregelen te bundelen en dit overzicht in de exploitatievergunning op te nemen. Hoewel het college het advies van de commissie overneemt is er niets met dit advies gebeurd. Er zijn geen voorschriften opgenomen in de exploitatievergunning om overlast te voorkomen.
5.3
Het college is kort gezegd van mening dat met het pakket aan maatregelen en voorschriften voldoende is gewaarborgd dat omwonenden geen onaanvaardbare overlast zullen hebben te duchten van de bar/feestzaal. De relevante belangen zijn volgens het college voldoende in kaart gebracht en tegen elkaar afgewogen. Op goede gronden is besloten tot verlening van de gevraagde exploitatievergunning, aldus het college.
5.4
De voorzieningenrechter begrijpt de regeling in artikel 2.3.1.2, vierde lid van de APV zo dat het horecabeleid een zwaarwegend aspect is in de afweging die het college moet maken bij de beslissing omtrent de exploitatievergunning. Nu, zoals hiervoor in overweging 4.7.3 is aangegeven, ervan moet worden uitgegaan dat de aanvraag in strijd is met het Horecabeleidsplan, kan het college slechts in bijzondere gevallen tot vergunningverlening beslissen. In zo’n bijzonder geval zal het college, mede gelet op artikel 2.3.1.2, zesde lid van de APV, acht moeten slaan op de gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, waarbij rekening moet worden gehouden met het karakter van de wijk, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat.
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat het besloten karakter van de inrichting in het kader van het horecabeleid deze inrichting tot een bijzonder geval maakt, dat afwijking van het horecabeleid kan rechtvaardigen. Het college dient dan wel bij vergunningverlening nadrukkelijk aandacht te besteden aan het beperken van de overlast voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormen de overlastbeperkende maatregelen in de brief van de Stichting en in haar bestuursreglement voldoende waarborgen voor het beperken van de overlast van het woon- en leefklimaat. Belangrijk is dan wel dat die maatregelen ook afdwingbaar zijn en dat bij niet-naleving ervan handhavend kan worden opgetreden. Nu in de exploitatievergunning thans slechts enkele doelvoorschriften zijn opgenomen, schiet deze vergunning daarin tekort. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de Stichting niet aan de overlastbeperkende maatregelen zal willen voldoen. Onder die omstandigheid zou de gevraagde voorlopige voorziening van schorsing van de exploitatievergunning een te vergaande maatregel zijn, mede gelet op het belang van de Stichting om spoedig met de beoogde exploitatie van de studentensociëteit en de bar/feestzaal te kunnen beginnen De voorzieningenrechter zal dan ook de voorlopige voorziening treffen dat ten behoeve van verzoekers afdwingbare overlastbeperkende maatregelen worden genomen door te bepalen dat die maatregelen, zoals opgesomd in het bestuursreglement en in de brief van 11 januari 2012 als voorschriften aan de exploitatievergunning worden verbonden. Deze voorziening geldt totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaken.
6.
Nu de verzoeken die de exploitatievergunning betreffen worden toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekers 1 en 2 het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af voor zover deze zien op de omgevingsvergunning;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening ten aanzien van de exploitatievergunning toe;
  • bepaalt dat de overlast beperkende maatregelen die in het bestuursreglement en in de brief van 11 januari 2012 zijn opgenomen als voorschriften aan de exploitatievergunning worden verbonden. Deze voorziening geldt totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaken.
  • draagt verweerder op het door verzoekers 1 en 2 betaalde griffierecht van ieder € 160,- aan hen te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers 2 tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.