ECLI:NL:RBZWB:2013:7111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_2341
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting na overlijden erflater

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbenden, domicilie kiezende te Maastricht, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het betreft navorderingsaanslagen die zijn opgelegd aan de erflater over de jaren 2000 tot en met 2004. De inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat de erflater participaties in of inkomsten uit het buitenland had, zoals vereist onder artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen buiten de termijn van vijf jaar zijn opgelegd en daarom ten onrechte zijn. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen, en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ter hoogte van € 2.121, alsook in de vergoeding van het griffierecht van € 42.

De zaak kwam aan het licht na een inval door de FIOD-ECD in 2007 bij de vermogensbeheerder van de erflater. De inspecteur had op basis van gegevens van derden gesteld dat de erflater in een buitenlands beleggingsfonds had geïnvesteerd. Belanghebbenden betwistten dit en stelden dat de participaties in Nederland waren aangehouden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen niet rechtsgeldig zijn opgelegd, omdat de inspecteur niet heeft aangetoond dat er sprake was van vermogen of inkomsten in het buitenland.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de zaken met de procedurenummers AWB 12/2341, 12/2342, 12/2343, 12/2345 en 12/2346 als samenhangende zaken behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 12/2341, 12/2342, 12/2343, 12/2345 en 12/2346
uitspraak van 27 september 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbenden], domicilie kiezende te Maastricht,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschift vervatte uitspraken van de inspecteur van 15 mei 2012 op de bezwaren van belanghebbenden tegen de aan [erflater] over het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: VB) en de over de jaren 2001 tot en met 2004 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de gelijktijdig daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbenden, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 2.121;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.
[erflater] (hierna: erflater) is overleden op [datum] 2010. Ten tijde van zijn overlijden was erflater gehuwd met [echtgenote].
2.2.
Erflater bezat in de jaren 2001 tot en met 2004 participaties in het [Polis] (hierna: [Polis]) onder de klantnummers [klantnummer 1] en [klantnummer 2]. In 2003 heeft erflater met toepassing van de inkeerregeling zijn participaties onder nummer [klantnummer 1] aangegeven. De participaties onder klantnummer [klantnummer 2] heeft erflater niet aangegeven.
2.3.
In september 2007 heeft de FIOD-ECD een inval gedaan bij vermogensbeheerder [vermogensbeheerder]B.V. (hierna ook: [vermogensbeheerder]). Op 27 juli 2010 heeft de Officier van Justitie de gegevens van de beleggers van [vermogensbeheerder] vrijgegeven aan de belastingdienst. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur aan erflater op 21 januari 2011 een vragenbrief gestuurd met betrekking tot de participaties in het [Polis]-fonds onder de klantnummers [klantnummer 1] en [klantnummer 2].
2.4.
Belanghebbenden hebben bij brief van 8 februari 2011 aan [A] om informatie verzocht over de deelname van erflater aan het [Polis]-fonds. Bij brief van 15 februari 2011 heeft [A] aan belanghebbenden onder meer het volgende geschreven:
“Wat is de [Polis]?
De [Polis] was een beleggingsverzekering waarbij de door de klant ingelegde premie door [A] S.A., een levensverzekeringsmaatschappij die was gevestigd te Luxemburg (hierna te noemen ‘[A]’), werd belegd in een door [vermogensbeheerder]B.V. beheerd beleggingsfonds. Dit beleggingsfonds bevatte beleggingen voor de gezamenlijke klanten, waarbij ieders aandeel in het fonds werd geadministreerd op basis van het aantal participaties. Per moment van storting en/of opname was de koers van het fonds bepalend voor de mutatie in het aantal participaties.
De samenwerking tussen [vermogensbeheerder]en [A], destijds onderdeel van de [A]-groep in Nederland, kwam begin 2001 tot stand. Het [Polis]-product werd echter al eerder door [vermogensbeheerder]aangeboden, zodat de [Polis]-polis kan worden gezien als een opvolger daarvan. Eind 2003 werd besloten tot beëindiging van de samenwerking tussen [vermogensbeheerder]en [A], waarna begin 2004 door [A] alle belegde waarden zijn uitgekeerd aan de klanten.”
De brief bevat verder onder meer een overzicht van de participaties van erflater bij [Polis] onder de klantnummers [klantnummer 1] en [klantnummer 2].
2.5.
Op een door belanghebbenden overgelegd “
uittreksel participatieregister [Polis]” van [vermogensbeheerder]B.V. gevestigd te [plaats X], gedateerd 5 juli 2003 en gericht aan [erflater] staat onder meer: “
klantnummer [klantnummer 1], 9310.690 participaties”. Op het uittreksel is tevens het volgende opgenomen:
“[Polis] is een product van [vermogensbeheerder]B.V. in samenwerking met [A]”.
2.6.
Met dagtekening 30 september 2011 heeft de inspecteur, met toepassing van de verlengde navorderingstermijn, aan erflater de navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente opgelegd.
2.7.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft op 31 januari 2012 een hoorgesprek plaatsgevonden. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 mei 2012 de bezwaren ongegrond verklaard.
2.8.
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of ten aanzien van de onderhavige participaties sprake is van vermogen dat of inkomsten die in het buitenland zijn aangehouden of opgekomen als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de AWR, zodat de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar van toepassing is. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld en of de inspecteur daartoe in dit geval wel gehouden was.
2.9.
De inspecteur stelt dat erflater in de jaren 2000 tot en met 2004 belegde in een buitenlands beleggingsfonds. Hij wijst daartoe op de onder 2.4 genoemde brief van [A]. Daarnaast heeft de inspecteur geanonimiseerde stukken van derden overgelegd waaruit volgens de inspecteur zou blijken dat het [Polis]-fonds gevestigd is in het buitenland en dat de administratie van dat fonds aanvankelijk in Zwitserland plaatsvond en later door [A] in Luxemburg. Daarnaast bleek volgens de inspecteur uit die gegevens: “
De bankrelatie van de rechtspersoon (waar het geld van de beleggers naar werd overgemaakt en waar als belegging obligatie pakketten van werden gekocht) was in eerste instantie [B] te Zurich Zwitserland. Later ook deels bij de [C] N.V. in Nederland.
2.10.
Belanghebbenden hebben gesteld dat erflater niet in het buitenland, maar in Nederland heeft belegd. Belanghebbenden erkennen dat erflater participaties had in [Polis], maar zij stellen onder verwijzing naar het onder 2.5 genoemde uittreksel van het participantenregister van [Polis], dat erflater daarmee in Nederland belegde.
2.11.
Nu de inspecteur van erflater wenst na te vorderen ter zake van de [Polis] participaties met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR, heeft de inspecteur ook de last te bewijzen dat het daarbij gaat om vermogen dan wel inkomsten die in het buitenland zijn aangehouden dan wel zijn opgekomen. Belanghebbenden hebben met het uittreksel uit het participantenregister van [vermogensbeheerder] de stelling van de inspecteur dat erflater in het buitenland heeft belegd, gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de hetgeen door hem is overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat erflater met zijn participaties in [Polis] vermogen in het buitenland heeft belegd of inkomsten uit het buitenland heeft genoten. Op geen enkele wijze is duidelijk geworden wat deze participaties feitelijk en juridisch inhouden. Het enige dat aannemelijk is, is dat erflater bedragen ter belegging heeft overgemaakt aan [vermogensbeheerder] B.V. te [plaats X]. Deze vennootschap is echter gevestigd in Nederland. Desgevraagd heeft de inspecteur verklaard te volstaan met het tot nu toe aangeleverde bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van erflaters participaties in [Polis] sprake is van vermogen of inkomsten dat in het buitenland is aangehouden of is opgekomen in de zin van artikel 16, vierde lid, van de AWR. Gelet hierop is niet in geschil dat de navorderingsaanslagen buiten de termijn van vijf jaar en daarom ten onrechte zijn opgelegd. De heffingsrente is dan ook ten onrechte in rekening gebracht.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en komt de rechtbank niet toe aan de tweede in geschil zijnde vraag.
2.13.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.121 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1,5). De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers AWB 12/2341, 12/2342, 12/2343, 12/2345 en 12/2346 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit.
Deze uitspraak is gedaan op 27 september 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.