ECLI:NL:RBZWB:2013:7776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
02-667078-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Rossum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal met verbreking

In deze zaak, behandeld door de politierechter mr. Van Rossum op 12 augustus 2013, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van verbreking. De zaak kwam voort uit een anonieme melding over een hennepkwekerij op 21 september 2011, waarna de politie een GBA-controle uitvoerde. De verdachte verklaarde dat hij een kwekerij had opgezet, maar dat deze niet succesvol was geweest. De politierechter stelde vast dat er geen redelijk vermoeden van schuld was op het moment van binnentreden, waardoor het bewijs dat verkregen was tijdens deze actie als onrechtmatig werd beschouwd. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte pleitten voor vrijspraak, omdat het binnentreden zonder voldoende bewijs onrechtmatig was. De politierechter oordeelde dat, ondanks de toestemming van de bewoner, het bewijs niet gebruikt kon worden omdat er voorafgaand aan het binnentreden geen redelijk vermoeden van schuld was. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de meeste aanklachten, maar de politierechter achtte het wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten. De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 50 uur, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat het een oude zaak betrof. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-667078-11
proces-verbaal van de openbare zitting van de politierechter op 12 augustus 2013
politierechter: mr. Van Rossum
griffier: Van de Riet
officier van justitie: mr. Zuijdweg
De zaak tegen verdachte wordt uitgeroepen.
De politierechter stelt de identiteit van verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte is aanwezig en antwoordt op vragen van de politierechter te zijn:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te Tilburg, [adres 1].
Als raadsman van verdachte is aanwezig mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk.
Tevens is aanwezig medeverdachte [medeverdachte]. De politierechter deelt mee dat de zaken van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk, maar niet gevoegd zullen worden behandeld.
De politierechter vermaant verdachte goed op te letten en deelt mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor en deelt mee dat ook de ontnemingsvordering aan de orde is.
De politierechter deelt de korte inhoud mee van:
1. het proces-verbaal nummer PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen stukken;
2. het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van verdachte van 25 juni 2013;
3. de overige stukken.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen van de procesdeelnemers steeds zakelijk weergegeven.
Verdachte verklaart:
Ik had eerst wat opgezocht op internet over kwekerijen. Ik heb vervolgens alles alleen gedaan, de stroom ook. We hebben een brand gehad in de kwekerij. Dat was iets voor de politie kwam. Er is nooit een kweek geweest waar we opbrengsten van hebben gehad. Er groeide iets, maar dat is niks geworden. Ik verzorgde de planten. De kwekerij heeft er anderhalf jaar gestaan. Ik heb het drie keer geprobeerd. Een keer hebben we er brand door gehad. Toen ben ik geschrokken en heb ik een tijd niet gekweekt. Daarna heb ik het nog een keer geprobeerd en toen lukte het weer niet. Het was in een kleine ruimte waar blijkbaar niks kan groeien. De ruimte was te laag. De kamer moet een bepaalde hoogte hebben en de lampen moeten op een bepaalde afstand van de planten staan. Ik heb het drie keer geprobeerd. Als je al geïnvesteerd hebt in de lampen hoef je alleen maar planten te halen om te beginnen. Deze kosten 2,50 euro per stekje. Er konden niet veel planten staan. De brand was behoorlijk gevaarlijk, maar uiteindelijk viel het toch mee. Er is niets gebeurd, maar het was wel gevaarlijk. Daarom heb ik een tijd niets gedaan. Er woonden ook kinderen. Daar moeten we ook mee leven. Een kat in het nauw maakt rare sprongen. . Ik heb een heel groot probleem met die vordering. Mevrouw [naam 1] en ik zijn uit elkaar. We hebben een restschuld op het huis, schulden bij CZ en schulden bij de belasting. Dat is in totaal wel 15.000 à16.000 euro. Het aflossen gaat lastig, want ik ben mijn baan kwijt. Ik heb mijn ontslag gekregen. Nu werk ik bij een fietsenwinkel in Goirle. Ik verdien 1.750 euro netto. Daarvan moet ik de alimentatie nog betalen. Ik heb psychische klachten. Het uit elkaar gaan heeft een grote impact op mij. Ik heb daarbij geen hulp.
De officier van justitie houdt haar requisitoir en voert aan:
Is er sprake van een redelijk vermoeden van schuld bij het binnentreden? Op 21 september 2011 komt er een anonieme melding binnen over een hennepkwekerij. Men gaf in de melding aan dat deze kwekerij waarschijnlijk op zolder stond. De politie heeft vervolgens een GBA-controle gedaan. Ten aanzien van de heer [verdachte] werd daarbij in het HKS-systeem een sepot gevonden met betrekking tot de Opiumwet. Op basis hiervan is met toestemming van de rechthebbende de woning binnengegaan. Uit een aanvullend proces-verbaal blijkt dat er ook is gevraagd om mevrouw [naam 1] in het HKS-systeem te controleren. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart dat mevrouw [naam 1] niet in het HKS-systeem vermeld staat en er verder geen bevindingen zijn gedaan. Er is geen hennepgeur waargenomen of iets dergelijks. Gelet op de geldende jurisprudentie is een MMA-melding en een controle in het HKS-systeem, zonder daarnaast een ondersteunende waarneming, onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld. Het binnentreden was dus onrechtmatig en het door het binnentreden verkregen bewijs is daarmee ook onrechtmatig verkregen. Ik verzoek dan ook tot bewijsuitsluiting van het door het binnentreden verkregen bewijs, bestaande uit de verklaring van verdachte, de bevindingen van de politie en de verklaring van getuige [getuige]. In aansluiting op het voorgaande wil ik wijzen op de beschikking van de rechtbank Breda, waarin het klaagschrift van verdachte gegrond is verklaard. Destijds gaf de politierechter aan dat het hoogst onwaarschijnlijk zou zijn dat er een veroordeling zou volgen na dit binnentreden. Er blijft dan onvoldoende bewijs over. Mevrouw [naam 1] heeft toestemming verleend voor het binnentreden. Echter verzoekt het Openbaar Ministerie om vrijspraak, gezien het afgeronde dossier. Hoewel de bevindingen duidelijk zijn, heb ik er goed over nagedacht. Er moet een splitsing worden gemaakt tussen het moment voorafgaand aan het binnentreden en het binnentreden zelf. Het binnentreden was met toestemming, maar daaraan voorafgaand was er geen redelijk vermoeden van schuld. Normaal gezien worden er dan aanvullende onderzoeksmethoden benut. Deze splitsing heb ik gemaakt. Daardoor rest er mij niets anders dan voor verdachte een vrijspraak te verzoeken voor beide feiten. Daarnaast verzoek ik de ontnemingsvordering af te wijzen.
De officier van justitie legt de vordering aan de politierechter over.
De raadsman houdt zijn pleidooi en voert aan:
Hetgeen de officier van justitie aanvoert ten aanzien van een vrijspraak is ook mijn pleidooi. De kern daarvan is dat ik haar standpunt deel ten aanzien van de splitsing. De vraag is of er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Dat moet er zijn voorafgaand aan het binnentreden. Mevrouw [naam 1] gaf wel toestemming, maar het bewijs is op onrechtmatige wijze verkregen. Bij het binnentreden was er namelijk geen redelijk vermoeden van schuld. In het dossier bevindt zich nog een aanvullend proces-verbaal van bevindingen om misschien toch nog een redelijk vermoeden van schuld te creëren, maar dat is niet gelukt. Ik acht een volledige vrijspraak redelijk.
Verdachte krijgt het laatste woord, maar maakt hiervan geen gebruik.
De politierechter sluit het onderzoek en doet meteen mondeling uitspraak.
aantekening van het mondeling vonnis d.d. 12 augustus 2013

1.De tenlastelegging

Overeenkomstig de dagvaarding.

2.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De politierechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 primair:
3.1.1
het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen als pagina 27 in het eindproces-verbaal nr. PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op dinsdag 11 oktober 2011 te 11.29 uur hoorden wij op de locatie [adres 2], binnen de gemeente Gilze en Rijen als verdachte [verdachte]. De verdachte verklaarde:
Ik heb gekozen voor een kwekerij, omdat het makkelijk geld verdienen is. Het waren hennepplanten, waarvan het ras mij onbekend is, maar het gaat om een bekend ras. Deze kwekerij is van mij. Ik ben er zelf verantwoordelijk voor en heb hem ook zelf opgebouwd.
3.1.2
het ambtsedig proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte], opgenomen als pagina 38 e.v. in het eindproces-verbaal nr. PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op dinsdag 11 oktober 2011 te 9.15 uur hoorde ik op de locatie [adres 3], als verdachte [medeverdachte]. De verdachte verklaart:
Op enig moment zijn wij op het idee gekomen om een hennepkwekerij te beginnen. Ik en [naam 2] hebben het daar samen over gehad. Want mijn man kan natuurlijk geen kwekerij beginnen zonder dat ik daar iets van af weet. Ik wist dat de kwekerij er zat, maar verder heb ik hier niets aan geregeld.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen binnentreden woning, opgenomen als pagina 41 in het eindproces-verbaal nr. PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op dinsdag 11 oktober 2011 te 9.05 uur ben ik, verbalisant, krachtens een machtiging van inspecteur van politie Regiopolitie Midden en West Brabant [inspecteur], tevens hulpofficier van justitie, welke machtiging op dinsdag 11 oktober 2011 werd afgegeven op grond van artikel 3 in verband met artikel 11 van de Opiumwet om ter opsporing van een strafbaar feit genoemd in de Opiumwet (gelet op artikel 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden), binnengetreden in een woning gelegen aan de [adres 3], met toestemming van een persoon die opgaf de bewoner te zijn en te zijn genoemd [naam 1].
In de woning werd op zolder een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 90 planten. Tevens stonden er 94 potten met hennepresten
3.1.4
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 44 in het eindproces-verbaal nr. PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op maandag 17 oktober 2011 werd door mij, [verbalisant 5], agent van politie Midden en West Brabant, een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan mij ter beschikking werden gesteld. De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit twee afzonderlijke delen van een hennepplant. De genoemde plantdelen, waarvan de hars niet was onttrokken, werden door mij herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, bete bekend als hennep. Dit monster werd ieder getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.02’ waarbij gebruik werd gemaakt van MMC Cannabis test. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor marihuana of THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II – onderdeel b van de Opiumwet.
3.1.5
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2013. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:
De kwekerij heeft er anderhalf jaar gestaan.
Ten aanzien van feit 2:
3.1.6
het ambtsedig proces-verbaal van aangifte, opgenomen als pagina 65 e.v. in het eindproces-verbaal nr. PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Namens Enexis B.V., gevestigd Burg. Burgerslaan 40 te Rosmalen, ben ik, [medewerker Fraudebestrijding], in dienstbetrekking als Medewerker Fraudebestrijding, uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen bij de politie. Op verzoek van politieambtenaar [politieambtenaar] van korps Midden- en West-Brabant is op 11 oktober 2011 door fraude-inspecteur [fraude-inspecteur] van Enexis B.V. een onderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek is het volgende geconstateerd:
De fraude-inspecteur constateerde op 11 oktober 2011 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
- deksel van aansluitkast open/open geweest/niet meer aanwezig,
gevaar: brand in de eigen installatie/woning en de directe omgeving, elektrocutie;
- illegale aftakking voor de meter na de hoofdbeveiliging in een aansluitkast,
gevaar: elektrocutie, brand in de eigen installatie/woning en de directe omgeving.
3.1.7
het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen als pagina 27 in het eindproces-verbaal nr. PL203F 2011193436 van de politie regio Midden en West Brabant, district Oosterhout, opgemaakt in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op dinsdag 11 oktober 2011 te 11.29 uur hoorden wij op de locatie [adres 2], binnen de gemeente Gilze en Rijen als verdachte [verdachte]. De verdachte verklaarde:
Ik heb vanuit de meterkast een kabel naar boven getrokken. Ik heb de kabel buiten de meter om gelegd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
3.2
De bewijsoverwegingen
De politierechter komt tot een andere conclusie dan de officier van justitie en de raadsman ten aanzien van de vraag of er rechtmatig is binnengetreden en of het bewijs dat vervolgens is verkregen ook daadwerkelijk mag worden gebruikt. Het onderzoek is aangevangen met een MMA-melding. Een dergelijke melding is veelal niet voldoende om binnen te mogen treden. De Hoge Raad zegt dat het niet per definitie niet voldoende is, maar in de regel zijn wel extra feiten of omstandigheden nodig. Die extra feiten of omstandigheden zijn er in deze zaak niet. Er is een GBA-check verricht. Daaruit blijkt alleen dat zowel verdachte [verdachte] als medeverdachte [medeverdachte] op het betreffende adres wonen. Het creëert geen redelijk vermoeden van schuld. Dat de verbalisanten in het HKS-systeem het sepot ten aanzien van [verdachte] zien, maakt ook niet dat de melding wordt “opgeplust”. Er kan dus niet worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld op het moment dat de verbalisanten ter plaatse komen. De vraag is vervolgens of dit gebrek wordt gerepareerd door de toestemming van de bewoner? Dat is inderdaad het geval, zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 18 december 2012, zaaknummer 11/03403,
NJB2013, 157. In dit arrest geeft de Hoge Raad aan dat ook daar een redelijk vermoeden van schuld ontbrak ten tijde van het binnentreden van de woning. Ook in die zaak werden er goederen inbeslaggenomen. Het hof oordeelde dat de opsporingsambtenaren de verdachte niet om toestemming hadden mogen vragen om de woning binnen te treden en te doorzoeken zodat de doorzoeking en inbeslagneming onrechtmatig was. De Hoge Raad gaf aan dat dit oordeel onjuist is. Vanwege de toestemming die door medeverdachte [medeverdachte] werd gegeven was het binnentreden wel degelijk rechtmatig, ondanks het feit dat er op dat moment onvoldoende sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. De politierechter komt daarom in deze zaak wel tot een weging van het bewijs en acht wel degelijk bewezen dat verdachte [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte] een kwekerij heeft gehad van 184 planten. Dat is nog mild, want verdachte [verdachte] gaf aan 3 à 4 keer planten te hebben geteeld.
Gelet op het voorgaande acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
3.3
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
hijin
of omstreeksde periode van 1 juli 2011 tot en met 11 oktober 2011 te Dongen tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan gelegen aan de [adres 3])
(een
)hoeveelheid
/hoeveelhedenvan (in totaal) ongeveer 184 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Ten aanzien van feit 2:
hijin
of omstreeksde periode van 1 juli 2011 tot en met 11 oktober 2011
, althans in elk geval op of omstreeks 11 oktober 2011te Dongen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een meterkast
(telkens)heeft weggenomen een
of meerdere hoeveelheden/hoeveelheid elektriciteit,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Enexis,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en
/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak en/ofverbreking;
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

Verdachte heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van het illegaal kweken van hennep.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij, waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt Het is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een woning was opgezet. Een woning waar nota bene ook de kinderen van verdachte verbleven. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
De politierechter is van oordeel dat in het voordeel van verdachte rekening dient te worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast gaat het hier om een oude zaak, uit 2011, waarbij niet duidelijk is waarom deze zaak niet eerder is behandeld. Tevens houdt de politierechter rekening met de blanco justitiële documentatie van verdachte en met zijn slechte financiële omstandigheden. Alles afwegend komt de politierechter tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een taakstraf van 50 uur.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 13 en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

7.De beslissing

De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
- deelt mee dat tegen dit vonnis binnen veertien dagen hoger beroep kan worden ingesteld en dat verdachte van dit recht afstand kan doen.
Dit proces-verbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.