ECLI:NL:RBZWB:2013:7880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_1390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hund
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van verzuimboete wegens niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting door een BV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV en de inspecteur van de Belastingdienst. De BV had een verzuimboete van € 2.460 opgelegd gekregen wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting. De rechtbank oordeelde dat de rechtsvorm van de BV op zichzelf onvoldoende rechtvaardiging biedt voor een verschil in behandeling ten opzichte van een eenmanszaak. De rechtbank overwoog dat de aard van de onderneming van de BV, die geen personeel in dienst had, in wezen niet verschilde van die van een eenmansbedrijf. Hierdoor achtte de rechtbank de opgelegde boete disproportioneel hoog.

De rechtbank matigde de boete tot € 500, waarbij zij rekening hield met de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat de BV in eerdere jaren ook al te laat aangifte had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de BV gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en gelastte dat het door de BV betaalde griffierecht van € 318 aan haar werd vergoed. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur bij het opleggen van boetes rekening moet houden met het proportionaliteitsbeginsel en de specifieke omstandigheden van de belastingplichtige. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.J. van Balkom.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1390
Uitspraak van 24 oktober 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende]B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 januari 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar bij beschikking opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2013 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van directeur en enig aandeelhouder [DGA], en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de boete tot € 500;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is op 1 maart 2011 uitgenodigd om vóór 1 juni 2011 aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010 te doen. Deze termijn is op verzoek van belanghebbende verlengd tot 1 mei 2012. Op 31 mei 2012 is aan belanghebbende een herinnering verzonden waarin belanghebbende een termijn is geboden tot uiterlijk 14 juni 2012. Met dagtekening 4 juli 2012 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden waarin belanghebbende een termijn is geboden tot uiterlijk 18 juli 2012.
2.2.
Met dagtekening 6 oktober 2012 is aan belanghebbende een definitieve aanslag opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 31.800. Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
2.3.
Na daartegen gemaakt bezwaar is het belastbare bedrag, overeenkomstig de alsnog op 14 december 2012 ingediende aangifte, nader vastgesteld op negatief € 34.314. Het bedrag van de verzuimboete is door de inspecteur gehandhaafd.
2.4.
In geschil is of de inspecteur terecht en voor het juiste bedrag een verzuimboete van € 2.460 heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
2.5.
Ingevolge artikel 67a van de AWR, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2010, kan de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan (hierna: het aangifteverzuim) een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. In paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB) is bepaald dat de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van de maximale boete van € 4.920 van artikel 67a AWR, derhalve € 2.460, oplegt. Ingevolge het vierde lid van paragraaf 21 van het BBBB is sprake van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd als de belastingplichtige niet binnen de termijn aangifte heeft gedaan en geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning daartoe.
2.6.
Niet in geschil is dat belanghebbende de aangifte heeft ingediend nadat de in de aanmaning genoemde termijn was verstreken. Belanghebbende heeft in dit verband ter zitting verklaard de aanmaning, zij het op een wat ongelukkig tijdstip, wel te hebben ontvangen.
2.7.
Gelet op het vorenstaande is aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete voldaan. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht een verzuimboete van € 2.460 heeft opgelegd.
2.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de boete niet passend te vinden, omdat er sprake is van een negatief resultaat, er geen sprake van recidive is en ondernemers in een moeilijke tijd verkeren.
2.9.
Bij de toetsing van de boete aan het proportionaliteitsbeginsel neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de inspecteur gebonden is aan de beleidsregels in het BBBB, en dat de rechtbank in de eerste plaats dient te toetsen of de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen die beleidsregels juist te hebben toegepast. Ook de inspecteur dient immers te beoordelen, ook al schrijft een beleidsregel het opleggen van een boete voor, of oplegging daarvan in een concreet geval niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige rechtsbeginselen, waaronder het proportionaliteitsbeginsel en het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ (avas). Daarnaast en daarboven rust op de rechtbank de verplichting erop toe te zien dat geen boete wordt opgelegd die, gegeven de omstandigheden van het geval, niet in evenredigheid is met het door de boete te dienen doel. Handhaving van het evenredigheidsbeginsel kan onder omstandigheden ertoe leiden dat de inspecteur dient af te zien van toepassing van een beleidsregel.
2.10.
Uit de parlementaire geschiedenis (Belastingplan 2010, wetsvoorstel 32 128) blijkt dat de verhoging van de verzuimboete is ingegeven vanwege de grote aantallen belastingplichtigen die hun aangifteverplichtingen niet nakomen. Door middel van een aanzienlijke verhoging van de op te leggen boetes wordt beoogd de medewerking aan de aangifteverplichtingen te bevorderen en het nalaten daarvan te bestraffen. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat de belastingdienst in verband hiermee probeert paal en perk te stellen aan het niet, dan wel niet tijdig doen, van aangifte. Waar vervolgens echter ten aanzien van natuurlijke personen wordt gesproken van een “divers” beeld dat dan voor wat betreft het boetebeleid een diverse aanpak zou rechtvaardigen, wordt ten aanzien van rechtspersonen gesproken van een professionele groep ten aanzien waarvan standaard een hogere boete op zijn plaats zou zijn. Waarom dat laatste het geval zou moeten zijn, ontgaat de rechtbank. Ook ten aanzien van rechtspersonen lijkt zich geen omstandigheid, anders dan wellicht doelmatigheid, voor te doen die rechtvaardigt om standaard een hogere boete op te leggen dan bij natuurlijke personen. In een aantal gevallen zal zich tussen de aard van de activiteiten van een belastingplichtige geen ander verschil voordoen dan de rechtsvorm waarin deze activiteiten vorm hebben gekregen.
2.11.
In de onderhavige situatie wordt de onderneming van belanghebbende weliswaar gedreven in de vorm van een BV, maar vertoont de aard van de onderneming - belanghebbende heeft geen personeel in dienst - in wezen geen verschil ten opzichte van een als eenmansbedrijf gedreven onderneming. De rechtbank acht de rechtsvorm alleen dan ook onvoldoende rechtvaardiging voor een verschil in behandeling met betrekking tot de boeteoplegging in gevallen als het onderhavige. Gelet hierop zal de rechtbank de boete matigen tot een niveau dat meer passend is bij de litigieuze gedraging, het niet (tijdig) doen van aangifte. Mede in aanmerking genomen het gegeven dat belanghebbende ook in de jaren 2008 en 2009 de aangifte te laat heeft ingediend, bepaalt de rechtbank de verzuimboete nader op € 500.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2013 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.