ECLI:NL:RBZWB:2013:7895

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_2062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor belastingschulden van een BV na faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die als bestuurder van een BV was ingeschreven, en de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor belastingschulden van de BV, die niet waren betaald. De belanghebbende had pro forma beroep ingesteld tegen de beschikking van de ontvanger, waarin het bedrag van de aansprakelijkheid was vastgesteld op € 566.908. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 551.749. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere werd gekeken naar de rol van de belanghebbende als bestuurder en de vraag of hij terecht aansprakelijk was gesteld.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, ondanks zijn stelling dat hij slechts een gewone werknemer was, feitelijk bestuurshandelingen had verricht en als bestuurder kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de aansprakelijkstelling op basis van artikel 36 van de Invorderingswet terecht was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de BV tijdig en op de juiste wijze betalingsonmacht had gemeld. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger niet in zijn bewijslast was geslaagd voor de naheffingsaanslagen die na de faillissementsdatum waren opgelegd, en dat de aansprakelijkstelling moest worden verminderd tot € 381.464. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de ontvanger in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/2062
uitspraak van 28 oktober 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 14 juni 2011 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 566.908.
1.2.
Bij uitspraak op het bezwaar van belanghebbende heeft de ontvanger het bedrag van de aansprakelijkheid verminderd tot € 551.749.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 mei 2012, ontvangen bij de rechtbank Arnhem op 3 mei 2012 en ingekomen bij de rechtbank Breda op 10 mei 2012, proforma beroep ingesteld en dit beroep bij brief van 6 juli 2012 gemotiveerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
1.4.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], namens de ontvanger, [verweerders] en namens de inspecteur, [verweerder].
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid gegeven nadere stukken te overleggen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.
1.8.
Beide partijen hebben stukken overgelegd die door de griffier in afschrift aan de andere partij zijn verstrekt.
1.9.
Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.
1.10.
De rechtbank heeft vervolgens een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft vanaf [datum] 2008 tot en met [datum] 2010 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven gestaan als bestuurder (algemeen directeur met volledig zelfstandige bevoegdheid) van [aannemersbedrijf] (hierna: [aannemersbedrijf]), een vennootschap die een bouwgerelateerde onderneming exploiteerde.
2.2.1.
De met belanghebbende 1 januari 2009 gesloten arbeidsovereenkomst vermeldt voor zover hier van belang:
“1(..)
1.1.
Werknemer treedt bij werkgever in dienst als directeur.
(…)
3.2.
Werknemer ontvangt een netto salaris van € 3.750 per salarisperiode, (…)
3.3
De werknemer zal een passende auto ter beschikking gesteld worden”
Per saldo ontving belanghebbende voor zijn werkzaamheden in 2009 een bruto salaris van ongeveer € 96.000.
2.2.2.
De werkzaamheden van belanghebbende bij [aannemersbedrijf] bestonden, voor zover hier van belang, uit het aannemen van werken, het voeren van gesprekken en onderhandelen met (potentiële) opdrachtgevers en het tekenen van de contracten die door hem waren binnengehaald.
2.3.
Tot augustus 2009 waren de aandelen van [aannemersbedrijf] in handen van [A BV], [B BV], [C BV] en [D BV]. [A BV] en [B BV] hebben in augustus 2009 hun aandelen verkocht aan [E BV].
2.4.1.
De inspecteur is in oktober 2009 bij [aannemersbedrijf] een boekenonderzoek gestart naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffing en de fiscale verwerking van de door de onderneming aan werknemers ter beschikking gestelde auto’s over de periode vanaf 2006 tot en met 2009. Het onderzoek heeft geleid tot correcties loonheffingen en omzetbelasting over het tijdvak 2006 tot en met 2009 vanwege het privégebruik van aan werknemers ter beschikking gestelde auto’s en tot correcties loonheffingen over dat tijdvak vanwege een verondersteld dienstverband van [A] en [B] waarvoor belanghebbende geen premies volksverzekeringen heeft afgedragen. Op 23 juli 2010 is daarvan een rapport aan [aannemersbedrijf] overgelegd. Naast voormelde correcties is in dat rapport ook een vergrijpboete van 25% aangekondigd voor zover het de nageheven loonheffingen betreft inzake het privégebruik auto’s.
2.4.2.
De inspecteur heeft aan [aannemersbedrijf] met dagtekening 17 respectievelijk 24 november 2010 naar aanleiding van voornoemd rapport naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting opgelegd zoals ondervermeld:
[aanslagnummer 1].A.01.9500
Lh ivm privé gebruik auto’s
boete 25%
Pvv [A - B]
heffingsrente
totaal
€ 94.840
€ 23.710
€ 48.168
€ 12.335
€ 179.053
[aanslagnummer 1].F.01.9501
Ob ivm privé gebruik auto’s
heffingsrente
totaal
€ 15.718
€ 1.392
€ 17.110
2.5.
De inspecteur heeft vanaf april 2010 aan [aannemersbedrijf] wegens het niet doen van aangifte of onjuiste voldoening dan wel afdracht daarvan voor zover hier van belang de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen met boetes opgelegd over de tijdvakken vanaf februari 2010 tot en met september 2010:
omzetbelasting
aanslagnummer
dagtekening
belasting
boete
totalen
[aanslagnummer 1].F.01.0021
31-5-2010
€ 11.976
€ 239
€ 12.215
[aanslagnummer 1].F.01.0060
25-8-2010
€ 8.000
€ 216
€ 8.216
[aanslagnummer 1].F.01.0070
24-9-2010
€ 8.500
€ 226
€ 8.726
[aanslagnummer 1].F.01.0080
26-10-2010
€ 9.000
€ 236
€ 9.236
[aanslagnummer 1].F.01.0090
24-11-2010
€ 9.500
€ 246
€ 9.746
loonheffingen
aanslagnummer
dagtekening
belasting
boete
totalen
nog verminderd tot
[aanslagnummer 2].A.01.0020
6-5-2010
€ 58.046
€ 1.160
€ 59.206
[aanslagnummer 2].A.01.0030
28-5-2010
€ 56.581
€ 1.131
€ 57.712
[aanslagnummer 2].A.01.0040
10-7-2010
€ 79.500
€ 1.590
€ 81.090
€ 59.830
[aanslagnummer 2].A.01.0050
29-7-2010
€ 127.500
€ 2.550
€ 130.050
€ 64.173
[aanslagnummer 2].A.01.0060
23-8-2010
€ 255.000
€ 4.920
€ 259.920
€ 61.114
[aanslagnummer 2].A.01.0070
1-10-2010
€ 59.417
€ 1.188
€ 60.605
[aanslagnummer 2].A.01.0080
27-10-2010
€ 44.941
geen specificatie
[aanslagnummer 2].A.01.0090
23-11-2010
€ 67.381
geen specificatie
2.6.
Alle voornoemde naheffingsaanslagen staan onherroepelijk vast.
2.7.
Op [datum] 2010 is het faillissement van [aannemersbedrijf] uitgesproken.
2.8.
De ontvanger is op 30 november 2010 een invorderingsonderzoek begonnen waarvan op 9 december 2010 een rapport is verschenen.
2.9.
De ontvanger heeft belanghebbende bij de bestreden beschikking aansprakelijk gesteld voor de op voornoemde naheffingsaanslagen niet betaalde belastingschulden (inclusief boetes):
loonheffingen
[aanslagnummer 1].A.01.9500 (2006-2009)
€ 42.672
[aanslagnummer 2].A.01.0020 (februari 2010)
€ 56.650
[aanslagnummer 2].A.01.0030 (maart 2010)
€ 57.712
[aanslagnummer 2].A.01.0040 (april 2010)
€ 59.830
[aanslagnummer 2].A.01.0050 (mei 2010)
€ 64.173
[aanslagnummer 2].A.01.0060 (juni 2010)
€ 61.114
[aanslagnummer 2].A.01.0070 (juli 2010)
€ 60.605
[aanslagnummer 2].A.01.0080 (augustus 2010)
€ 44.941
[aanslagnummer 2].A.01.0090 (september 2010)
€ 67.381
omzetbelasting
[aanslagnummer 1].F.01.9501 (2006-2009)
€ 3.691
[aanslagnummer 1].F.01.0021 (februari 2010)
€ 12.215
[aanslagnummer 1].F.01.0060 (juni 2010)
€ 8.216
[aanslagnummer 1].F.01.0070 (juli 2010)
€ 8.726
[aanslagnummer 1].F.01.0080 (augustus 2010)
€ 9.236
[aanslagnummer 1].F.01.0090 (september 2010)
€ 9.746
Totaal
€ 566.908
2.10.
Bij de uitspraak op bezwaar is de aansprakelijkstelling verminderd met de boetes tot:
loonheffingen
[aanslagnummer 1].A.01.9500 (2006-2009)
€ 38.094
[aanslagnummer 2].A.01.0020 (februari 2010)
€ 55.490
[aanslagnummer 2].A.01.0030 (maart 2010)
€ 56.581
[aanslagnummer 2].A.01.0040 (april 2010)
€ 58.669
[aanslagnummer 2].A.01.0050 (mei 2010)
€ 62.915
[aanslagnummer 2].A.01.0060 (juni 2010)
€ 59.916
[aanslagnummer 2].A.01.0070 (juli 2010)
€ 59.417
[aanslagnummer 2].A.01.0080 (augustus 2010)
€ 44.000
[aanslagnummer 2].A.01.0090 (september 2010)
€ 66.000
omzetbelasting
[aanslagnummer 1].F.01.9501 (2006-2009)
€ 3.691
[aanslagnummer 1].F.01.0020 (februari 2010)
€ 11.976
[aanslagnummer 1].F.01.0060 (juni 2010)
€ 8.000
[aanslagnummer 1].F.01.0070 (juli 2010)
€ 8.500
[aanslagnummer 1].F.01.0080 (augustus 2010)
€ 9.000
[aanslagnummer 1].F.01.0090 (september 2010)
€ 9.500
Totaal
€ 551.749

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende terecht en voor het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend, de ontvanger is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
Artikel 36 van de Invorderingswet (hierna: IW) regelt de bestuurdersaansprakelijkheid. Bestuurders van aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen kunnen op grond van dit wetsartikel hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld door de ontvanger voor de belastingschulden van de rechtspersoon, indien de niet-betaling van de schuld aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van hen is te wijten. Volgens artikel 36, tweede lid, van de IW is de rechtspersoon verplicht om in voorkomend geval onverwijld aan de ontvanger te melden dat zij niet in staat is de belasting te betalen. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat als de rechtspersoon aan de in het tweede lid bedoelde verplichtingen heeft voldaan, een bestuurder aansprakelijk is als aannemelijk is dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ingevolge het vierde lid is, als de rechtspersoon niet of niet op de juiste wijze aan de verplichtingen van het tweede lid heeft voldaan, een bestuurder aansprakelijk omdat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem te wijten is.
4.1.2.
Artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De mededeling, bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de wet, wordt gedaan uiterlijk twee weken na de dag waarop de verschuldigde belasting behoorde te zijn (…) voldaan ingevolge artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (…).
2. In geval van betalingsonmacht ter zake van een naheffingsaanslag die is opgelegd vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke overeenkomstig de aangifte is dan wel had moeten worden (…) voldaan, kan, voor zover die omstandigheid niet is te wijten aan opzet of grove schuld van het lichaam, in afwijking van het eerste lid, de mededeling worden gedaan uiterlijk twee weken na de vervaldag van die aanslag.”.
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij eigenlijk maar een gewone werknemer was en slechts op verzoek van de aandeelhouders directeur is geworden omdat anders geen opdrachten meer konden worden binnengehaald. Met het financiële beleid heeft hij niets van doen gehad. Derhalve is hij geen bestuurder geweest in de zin van de IW, zo voert belanghebbende aan.
4.3.
Voor beantwoording van de vraag of iemand bestuurder is als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de IW is niet beslissend of betrokkene in het handelsregister is ingeschreven als bestuurder van de desbetreffende vennootschap (vergelijk Hoge Raad 27 juni 2008, nr. 07/10 704, LJN BD 5467). Het voorgaande neemt niet weg dat aan die inschrijving wel betekenis kan worden toegekend bij de beantwoording van die vraag. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. Uit de feiten volgt dat belanghebbende bij [aannemersbedrijf] in dienst is getreden als directeur en als zodanig is ingeschreven in het handelsregister. Uit de in 2.2.2 omschreven werkzaamheden van belanghebbende blijkt dat hij ook bestuurshandelingen heeft verricht. De rechtbank is daarom van oordeel dat van een enkel formeel bestuurderschap geen sprake was. Belanghebbende was dus aan te merken als bestuurder en kon dus op grond van artikel 36 van de IW aansprakelijk gesteld worden. Belanghebbendes stelling faalt derhalve. Dat belanghebbende, naar hij nog heeft gesteld en wat daar ook van zij, onbevoegd tot directeur zou zijn benoemd kan daar niet aan af doen.
4.4.1.
Voor dat geval is in geschil of [aannemersbedrijf] tijdig en op de juiste wijze haar betalingsonmacht gemeld heeft. Vaststaat dat de naheffingsaanslagen over de tijdvakken in 2010 zijn opgelegd vanwege het niet doen van aangifte dan wel het niet (volledig) voldoen of afdragen van de aangegeven belasting. Ingevolge de in 4.1.2 genoemde bepalingen kan voor deze naheffingsaanslagen geen melding van betalingsonmacht worden gedaan. Een melding kan in beginsel slechts worden gedaan binnen 14 dagen na afloop van de reguliere betalingstermijn, in casu steeds 14 dagen na de maand volgend op het bewuste tijdvak. Belanghebbende heeft gesteld dat het administratiekantoor van [aannemersbedrijf] ([administratiekantoor]) namens [aannemersbedrijf] op 10 augustus 2010 een melding van betalingsonmacht heeft gedaan en hiervoor een door dat kantoor ondertekend formulier overgelegd waarop melding gemaakt wordt van het niet kunnen betalen van de loonheffingen over de tijdvakken februari 2010 tot en met juni 2010. De ontvanger heeft de ontvangst van dit formulier betwist. De bewijslast voor het doen van de melding ligt bij belanghebbende. Deze heeft met de enkele stelling dat het formulier door een betrouwbaar administratiekantoor is opgemaakt en verzonden naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zulks ook is gebeurd. Nog afgezien van het feit dat deze melding al te laat zou zijn voor de tijdvakken tot en met mei faalt belanghebbendes beroepsgrond. Dan is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat het niet aan hem te wijten is dat geen (tijdige) melding is gedaan. Belanghebbende heeft daartoe geen nader bewijs geleverd dan de stellingen waarop in 4.3 reeds is beslist zodat zijn beroepsgrond ook hierom faalt. Aan weerlegging van het vermoeden dat de niet betaling aan belanghebbende is te wijten kan dan niet meer toegekomen worden.
4.4.2.
Vorenstaand oordeel geldt overigens niet voor de naheffingsaanslagen over de periode 2006 tot en met 2009 en over de tijdvakken augustus en september 2010. Deze naheffingsaanslagen zijn immers opgelegd na faillissementsdatum op welk moment de ontvanger geacht wordt bekend te zijn met de betalingsonmacht. In dat geval rust op de ontvanger de bewijslast aannemelijk te maken dat het aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van belanghebbende te wijten was dat de belastingschulden niet betaald zijn. De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger met hetgeen hij heeft gesteld niet in zijn bewijslast is geslaagd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet aannemelijk gemaakt is dat belanghebbende zich bewust heeft onttrokken aan het toezicht op de financiële situatie van de onderneming.
Het beroep is in zover gegrond.
4.5.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat de ontvanger ten onrechte niet [C], enig aandeelhouder van [E BV] en de in zijn optiek enige feitelijke beleidsbepaler bij [aannemersbedrijf], aansprakelijk heeft gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger, binnen de grenzen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, vrij is in zijn keuze wie hij aansprakelijk stelt en dat hij zich daarbij mag laten leiden door de op dat moment bekende verhaalsmogelijkheden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ontvanger deze grenzen heeft overschreden.
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat de naheffingsaanslagen over de perioden februari 2010 tot en met juli 2010 tot een te hoog bedrag zijn opgelegd zodat het beroep, voor zover het ziet op deze naheffingsaanslagen, ongegrond is. De beschikking aansprakelijkstelling dient gelet op het overwogene in 4.4.2 te worden verminderd met € 170.285 (€ 38.094 + € 44.000 + € 66.000 (loonheffingen) + € 9.000 + € 9.500 + € 3.691 (omzetbelasting)) tot € 381.464.
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van deze kosten in de bezwaarfase is geen plaats nu daarom niet (tijdig) is verzocht. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 381.464;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en mr. J.W.M. Tijnagel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.