In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. D.E. de Hoop, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 3 april 2013, waarin het UWV weigerde een voorschot op een Ziektewet (ZW)-uitkering te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als ambtenaar werkzaam was bij de Gemeente Halderberge, op 16 februari 2012 uitviel en op 21 januari 2013 zijn aanstelling beëindigd zag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het ontslag, maar het UWV stelde dat er onzekerheid bestond over het recht op bezoldiging, wat leidde tot de weigering van het voorschot.
Tijdens de zitting op 12 september 2013 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, die stelde dat er geen onduidelijkheid bestond over zijn recht op bezoldiging, aangezien zijn aanstelling per 21 januari 2013 was beëindigd. Eiser betoogde dat het bezwaar tegen het ontslag geen opschortende werking had en dat het UWV ten onrechte had geweigerd het voorschot te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat het UWV de wet verkeerd had geïnterpreteerd, met name artikel 47a van de ZW, dat voorschotten op uitkeringen regelt.
De rechtbank concludeerde dat er geen onzekerheid bestond over het recht op bezoldiging ten tijde van het primaire besluit en dat het UWV het bestreden besluit niet in stand kon houden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de mogelijkheid van schadevergoeding aan eiser moest worden beoordeeld. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 944,-- werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.