ECLI:NL:RBZWB:2013:8027

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
2270637 / VV EXPL 13-48
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling na ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde een voorlopige voorziening tot doorbetaling van zijn loon, achterstallige overuren en wedertewerkstelling na herstel van ziekte. De vordering was het gevolg van een geschil dat ontstond na de overname van [bedrijfsnaam 1] door [gedaagde]. [Eiser] was sinds 1 maart 2010 in dienst bij [bedrijfsnaam 1] en had zijn arbeidsovereenkomst op 10 oktober 2012 omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd met een arbeidsduur van 30 uur per week. Na de overname werd [eiser] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden met een lagere arbeidsduur van 25 uur per week, wat hij weigerde. Na zijn ziekmelding op 22 juli 2013, schortte [gedaagde] zijn salaris op, wat leidde tot de vordering van [eiser]. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2013 heeft de kantonrechter de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het spoedeisend belang van [eiser] evident was. De kantonrechter heeft de vordering tot loondoorbetaling gedeeltelijk toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,27 bruto per maand over de periode vanaf 24 juli 2013 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, evenals een wettelijke verhoging over het loon van juli 2013. De overige geschilpunten zijn door de kantonrechter doorverwezen naar een bodemprocedure, omdat deze een grondigere behandeling vereisen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiser] toegewezen, aangezien [gedaagde] door de onrechtmatige opschorting van het loon [eiser] heeft gedwongen tot het vragen van een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 2270637 / VV EXPL 13-48

vonnis van de kantonrechter d.d. 4 september 2013

in de zaak van

[eiser]

wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. E.A. Mulders,
t e g e n :

[gedaagde],

handelend onder de naam
[bedrijfsnaam 1],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. K.P.T.G. Flos.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 23 augustus 2013,
- mondelinge behandeling van 29 augustus 2013.

de beoordeling van de zaak

1.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op 1 maart 2010 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1]. Op 10 oktober 2010 zijn [eiser] en [bedrijfsnaam 1] een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aangegaan. [eiser] is op grond van deze overeenkomst in dienst getreden als medewerker in algemene dienst. Hierbij is een arbeidsduur van 25 uur per week overeengekomen. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor Linnenverhuur- en Wasserijbedrijven en voor Textielreinigingsbedrijven van toepassing verklaard. Op 10 oktober 2011 is de arbeidsovereenkomst met één jaar verlengd.
2.
Op 10 oktober 2012 zijn [eiser] en [bedrijfsnaam 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan, waarbij een arbeidsduur van 30 uur per week is overeengekomen. [eiser] is op grond van deze overeenkomst in dienst gebleven als medewerker in algemene dienst. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor Linnenverhuur- en Wasserijbedrijven en voor Textielreinigingsbedrijven (verder te noemen: CAO) eveneens van toepassing verklaard.
3.
Per 1 juni 2013 is [bedrijfsnaam 1] door [gedaagde] overgenomen. Rondom de overname is door [gedaagde] aan [eiser] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden. In deze arbeids-overeenkomst was onder meer een werkweek van 25 uur per week, in plaats van de geldende 30 uur per week opgenomen. [eiser] is niet op dit aanbod ingegaan. Vervolgens werd [eiser] gevraagd een vaststellingsovereenkomst te tekenen om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen. [eiser] heeft geweigerd de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Op 22 juli 2013 heeft [eiser] zich ziek gemeld vanwege rugklachten.
4.
Bij aangetekende brief van 24 juli 2013 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer het navolgende medegedeeld: “Hierbij deel ik u mede dat, gezien uw weigering om de arbeidsovereenkomst te tekenen, ik mij genoodzaakt zie uw salaris op te schorten tot u in deze wel mee wilt werken.” [eiser] heeft hierop bij brief van 25 juli 2013 gereageerd. Hij heeft daarbij verzocht om zijn loon tijdig over te maken en zijn bereidwilligheid geuit om een nieuwe arbeidsovereenkomst te tekenen, mits deze gelijkwaardig is aan het oude contract. Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] namens hem onder meer gesommeerd de loonbetaling voort te zetten.
5.
Vlak voor de mondelinge behandeling is door [gedaagde] een bedrag van € 847,-- netto aan [eiser] voldaan ten behoeve van het loon over de maand juli 2013 op basis van 25 uur per maand.
6.
[eiser] vordert thans, na wijziging van eis tijdens de mondelinge behandeling, bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde]:
- tot betaling van het salaris ad € 1.372,68 bruto per maand exclusief 8,33% vakantiegeld, over de periode vanaf 24 juli 2013 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, alsmede een bedrag van € 30,-- bruto aan chauffeurstoeslag per maand, dit alles bij te late betaling te vermeerderen met de wettelijke verhogingen en de wettelijke rente vanaf iedere eerste dag van de maand volgend op de maand waarover het salaris verschuldigd is, onder verstrekking van een deugdelijke salarisspecificatie;
- tot betaling van een voorschot op het achterstallig loon over de periode vanaf 1 maart 2010 tot en met 24 juli 2013, tot op heden berekend op minimaal € 8.356,29 bruto over de gewone uren, te vermeerderen met een voorschot op het bedrag van minimaal € 5.077,09 bruto ter zake van achterstallige overuren, te vermeerderen met een voorschot op het bedrag van minimaal € 1.629,15 bruto ter zake van achterstallige chauffeurstoeslag, te vermeerderen met een voorschot op een bedrag van minimaal € 840,16 bruto ter zake achterstallige vakantietoeslag, te vermeerderen met een voorschot op het bedrag van minimaal € 4.750,71 bruto ter zake van achterstallige eindejaarsuitkering, alles te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschillende termijnbedragen vanaf iedere eerste dag van de maand volgend op de maand waarover het salaris verschuldigd;
- om [eiser] toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden zodra hij van zijn ziekte is hersteld;
- tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 934,--;
- in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
7.
[eiser] stelt daartoe dat hij sinds 1 maart 2010 feitelijk werkzaam was in de functie van chauffeur bestelwagen en dat daarom moet worden uitgegaan van functiegroep IV van de CAO voor de vaststelling van zijn arbeidsvoorwaarden. [eiser] stelt dat hij op grond daarvan per 1 juli 2013 recht heeft op een uurloon van € 10,62 bruto, exclusief 8,33% vakantietoeslag, hetgeen betekent dat hij op basis van de arbeidsovereenkomst voor 30 uur per week, recht heeft op een bedrag van € 1.372,68 bruto per maand, exclusief 8,33% vakantiebijslag en andere toeslagen. Verder stelt [eiser] dat hij vanaf het begin van zijn dienstverband minder loon uitbetaald heeft gekregen dan waar hij krachtens de CAO recht op heeft, dat hij in de periode van augustus 2012 tot en met juni 2013 324 overuren heeft gemaakt die niet zijn uitbetaald en niet in de loonadministratie zijn terug te vinden, dat hij nimmer een maandelijkse chauffeurstoeslag heeft ontvangen waar hij op grond van de CAO recht op heeft en dat hij vanaf het begin van zijn dienstverband ten onrechte te weinig vakantiegeld uitbetaald heeft gekregen.
8.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat [eiser] in het verleden 25 uur voor [bedrijfsnaam 1] werkte en dat hij van die 25 uur ongeveer 9 uur ten behoeve van [bedrijfsnaam 2] werkte. De gebroeders [naam] waren in die periode eigenaren van zowel [bedrijfsnaam 1] alsook van [bedrijfsnaam 2]. Verder stelt [gedaagde] dat haar is gebleken dat [eiser] ook na 1 juni 2013 nog werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam 2], waartegen zij bezwaar heeft gemaakt, aangezien daarover geen enkele afspraak was gemaakt. Ten slotte heeft zij tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de zaak te verwijzen naar een bodemprocedure om twee redenen:
a. [gedaagde] erkent thans dat zij gehouden is aan [eiser] het salaris te betalen dat hij voor de overname ontving, maar de overige geschilpunten verdienen een gedegen onderzoek in een bodemprocedure.
b. Voor die geschilpunten heeft [gedaagde] voorts recht en belang bij een gelegenheid om de gebroeders [naam], eigenaren van de rechtsvoorganger van [bedrijfsnaam 1], in vrijwaring te kunnen oproepen.
9.
De kantonrechter zal bij wijze van voorlopige voorziening toewijzen de vordering tot loondoorbetaling ten bedrage van € 1.000,27 bruto per maand over de periode vanaf augustus 2013 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon over de maand juli 2013 ten bedrage van € 500,14. De kantonrechter overweegt daartoe dat het spoedeisend belang ten aanzien van dit gedeelte van de vordering evident is en ook niet is betwist en dat het zeer waarschijnlijk is dat een vergelijkbare vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft immers de loonbetaling op onrechtmatige wijze opgeschort, als gevolg waarvan [eiser] in financiële problemen terecht is gekomen. De kantonrechter is bij de toewijzing van de loonvordering uitgegaan van een bedrag van € 1.000,27, hetgeen in de voorgaande maanden ook door [eiser] is ontvangen en waartegen hij destijds niet heeft geprotesteerd. De kantonrechter laat zich in het onderhavige korte geding niet uit over de stelling van [eiser] dat er sprake is van een dienstverband van 30 uur per week en dat hij daarom conform de toepasselijke CAO recht heeft op een loon van € 1.372,68 bruto per maand. Dat vergt nader feitenonderzoek en daar leent de onderhavige procedure zich niet voor. Voorts komt het vooralsnog redelijk en billijk voor dat [gedaagde] de gelegenheid zal hebben om in een bodemprocedure de vorige eigenaren in vrijwaring op te roepen.
10.
Nadat de kantonrechter ter zitting had medegedeeld dat hij niet meer dan een voorlopige voorziening met voormelde beperkte omvang zal geven, omdat de overige geschilpunten een grondigere behandeling vergen, is namens [eiser] ter zitting ingestemd met een verwijzing naar een bodemprocedure, zoals namens [gedaagde] was voorgesteld. Daarom zal de zaak op het verzoek van beide partijen op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden voortgezet in een bodemprocedure.
11.
Ingevolge deze bepaling wordt het geding gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald. Ter zitting is namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de vertraging die met een bodemprocedure met een vrijwaring gepaard zal gaan. Daarop is namens [gedaagde] ter zitting toegezegd dat zij van haar kant het nodige zal doen om de bodemprocedure zo veel mogelijk te bespoedigen. Namens [gedaagde] is voorgesteld dat zij een week na vonnis een conclusie tot oproeping in vrijwaring zal indienen en deze conclusie tijdig voordien aan de gemachtigde van [eiser] zal zenden, zodat deze in de gelegenheid is om desgewenst op dezelfde rol een akte tot referte in te dienen. Na een voortvarende oproeping in vrijwaring kan dan op korte termijn een comparitie na antwoord plaats vinden gelijktijdig in de hoofdzaak en in de vrijwaring.
12.
De kantonrechter zal deze voorstellen volgen, nu deze de bodemprocedure inderdaad aanzienlijk kunnen bespoedigen. [eiser] zal voorts in de gelegenheid worden gesteld om desgewenst zijn vorderingen bij akte opnieuw te formuleren. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan zijn vordering onder punt 2 van de pleitnotities, nu deze het karakter heeft van een voorlopige voorziening. Bovendien zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op de op voorhand aan hem toe te sturen conclusie tot oproeping in vrijwaring. Na incidenteel vonnis zal [gedaagde] in de hoofdzaak nog gelegenheid hebben voor een conclusie van antwoord – hij heeft ter zitting alleen mondeling verweer gevoerd – waarna zo spoedig mogelijk een comparitie na antwoord zal plaats vinden in de hoofdzaak en in vrijwaring.
13.
[gedaagde] wordt in kort geding beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij, aangezien zij door een onrechtmatige opschorting van de loonbetaling [eiser] heeft gedwongen tot het vragen van een voorlopige voorziening. Van onvoldoende gewicht daarbij is dat de gemachtigde van [eiser] de zaak veel breder heeft gemaakt dan het spoedeisende belang van [eiser] vergt. [gedaagde] zal daarom worden verwezen in de proceskosten van het korte geding.

de beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde], om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.000,27 bruto per maand wegens loon, over de periode vanaf 24 juli 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over elk maandloon vanaf de eerste dag van de volgende maand tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging over het loon over de maand juli 2013 ten bedrag van € 500,14 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 2 september 2013 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het kort geding, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 567,82, waaronder € 400,- (2 pt.) begrepen voor het salaris van de gemachtigde van [eiser];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
weigert verdere voorlopige voorzieningen;
instruerende op basis van art. 96 Rv.
verwijst de zaak op verzoek van beide partijen op grond van artikel 96 Rv voor een bodemprocedure naar de rol ter zitting van woensdag 11 september 2013 te 10.00 uur, opdat:
a. [gedaagde] een conclusie tot oproeping in vrijwaring zal indienen;
b. [eiser] daar desgewenst aanstonds bij akte op zal reageren;
c. [eiser] desgewenst zijn vorderingen bij akte opnieuw zal formuleren met het oog op een bodemprocedure;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
idm