ECLI:NL:RBZWB:2013:8100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
STR-13_700075
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling van ambtenaren door verdachte met een gewelddadig verleden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2013, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder bedreiging en mishandeling van ambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 februari 2013 de portier van een horecagelegenheid in Goes had bedreigd met de woorden: 'Ik onthou dit wel. Ik schiet je in je flikker', en op 1 maart 2013 een agent van politie had mishandeld. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had een gewelddadig verleden en was eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Tijdens de zitting op 28 oktober 2013 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen en de mishandeling bewezen waren, en dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van het voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet onverwijld was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/700075-13 en 02/688271-13 (hoofdzaak) en
10/700136-11 (vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, te Middelburg,
raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2013, waarbij de officier van justitie mr. G.V. van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2013, te Goes, [slachtoffer 1] (portier bij
[horecagelegenheid]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik onthou dit wel. Ik schiet je
in je flikker" en/of "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 01 maart 2013 te Middelburg, opzettelijk mishandelend een
ambtenaar, te weten agent van politie [benadeelde partij], gedurende en/of terzake
van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in/tegen het gezicht,
althans tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde
ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2013 te Vlissingen, [slachtoffer 2], hoofdagent van
politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2]
dreigend de woorden toegevoegd: "Wacht maar jij vieze flikker ! Ik ga jouw
deur ook intrappen. Ik weet waar je woont. Vieze flikkertje. Wacht maar, ik pak
je wel kut Marokkaan !" en/of "Ik pak je, wacht maar je gaat zien", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Voor wat betreft het bewijs van feit 1 (de bedreiging van de portier bij [horecagelegenheid]) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van de betrokken portier [slachtoffer 1] en de verklaring van de medeportier [getuige 1], alsmede op de herkenning van verdachte op de camerabeelden van de beveiligingscamera’s in de binnenstad van Goes. Er is in het dossier geen steun te vinden voor de verklaring van verdachte dat de bedreigingen: “Ik schiet je in je flikker" en/of "Ik maak je af” zijn uitgesproken door een andere persoon uit de groep personen waarmee hij die nacht op stap was. De beide portiers verklaren heel specifiek over de beweging die verdachte heeft gemaakt met zijn hand bij zijn oog tijdens de bedreigingen. Uit hun verklaringen volgt dat de bedreigingen door dezelfde persoon zijn geuit. Dat de getuige [getuige 2] ontlastend voor verdachte heeft verklaard, doet aan de overtuiging dat verdachte de bedreigingen heeft uitgesproken niet af.
Voor wat betreft het bewijs van feit 2 (de mishandeling van de agent van politie [benadeelde partij]) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van genoemde [benadeelde partij], de eigen verklaring van verdachte dat hij met zijn vuist een slaande beweging in de richting van [benadeelde partij] heeft gemaakt en de letselverklaring betreffende het letsel van [benadeelde partij]. Weliswaar blijkt uit de context van dat feit dat verdachte niet op een vriendelijke manier is behandeld tijdens zijn aanhouding, maar daar staat tegenover dat verdachte bij de politie bekend staat als een krachtig persoon met een opvliegend karakter. Om die reden werden bij de overbrenging van verdachte naar het arrestantencomplex, uit voorzorg om mogelijk geweld in te dammen, zijn handen op zijn rug geboeid en werd hij in gebukte houding, achteruit lopend, naar het arrestantencomplex geleid. De toegepaste dwang bij de aanhouding was niet disproportioneel en rechtvaardigde niet een reactie van verdachte om naar de betrokken agent uit te halen.
Voor wat betreft het bewijs van feit 3 (de bedreiging van de agent van politie [slachtoffer 2]) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van genoemde [slachtoffer 2] en de verklaringen van de mede-verbalisanten. Uit de bevindingen van verbalisanten blijkt dat men niet meteen is overgegaan tot het schoppen tegen de voordeur, maar dat men eerst verschillende malen heeft aangebeld en ook naar binnen heeft geroepen, waarop verdachte steeds niet reageerde. Ook blijkt dat er rekening mee is gehouden dat verdachte zich aan de aanhouding zou onttrekken. Daarom is ook een verbalisant naar de achterzijde van de woning gegaan. Dat verdachte niet meer precies weet wat hij heeft geroepen komt waarschijnlijk doordat hij zodanig opgefokt was, dat er zelfs is besloten om een aparte politieauto te laten komen om verdachte af te voeren. De woorden “Ik pak je, wacht maar je gaat zien” kunnen in hun context bezien bedreiging met zware mishandeling opleveren (zie bijvoorbeeld rechtbank Zwolle ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ9395).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte van het onder 1 en 3 het ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het bewijs van feit 1 (de bedreiging van de portier bij[horecagelegenheid]) kan volgens de raadsman alleen wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op afstand heeft geroepen “Ik onthou dit wel”, daarbij een gebaar met zijn vinger bij zijn oog makend. Deze woorden “Ik onthou dit wel” leveren geen strafbare bedreiging op, ook niet in combinatie met het daarbij gemaakte gebaar. De portier antwoordde op een uitdagende toon: “Durf je wel op een afstand, dan moet je hier komen en het in mijn gezicht zeggen.” Het is voorstelbaar dat in de hectiek bij beide portiers ten onrechte de indruk kan zijn ontstaan dat verdachte vervolgens ook de woorden “Ik schiet je in je flikker" en/of "Ik maak je af" heeft gesproken. Verdachte ontkent dit en hij wordt daarin gesteund door [getuige 2], die ook tot de groep personen hoorde waar verdachte mee op stap was. [getuige 2] heeft verklaard dat als verdachte de portier met de dood bedreigd had, hij dat wel zou hebben onthouden en ook: ”[verdachte] (verdachte) heeft niemand bedreigd, als hij dat wel had gedaan had ik dit wel netjes verklaard. Hij zit hier onschuldig voor vast.” Daar is door de politie niet verder op gerechercheerd, door bijvoorbeeld ook de andere personen van de groep als getuigen te horen. Verdachte heeft ervoor gekozen die personen niet alsnog als getuigen te laten oproepen, omdat hij liever wilde dat de zaak spoedig werd afgedaan.
Feit 2 staat in het teken van de aanhouding van verdachte. De hardhandige manier waarop dit gebeurde (het met de handen op de rug geboeid met het hoofd naar beneden gedrukt, waarbij de handboeien omhoog werden getrokken) heeft de gewelddadige reactie van verdachte in de hand gewerkt. Dit is niet goed te keuren, maar is wel voorstelbaar. Deze behandeling veroorzaakte frustratie. Hij werd voortbewogen als een stuk vee en tegen die machtspositie kon hij niks doen.
Verdachte dient van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat de woorden “Ik pak je wel… wacht maar je gaat zien” geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Die woorden zijn op verschillende manieren te interpreteren en het is duidelijk dat zij zagen op het intrappen van de deur (“Ik ga jouw
deur ook intrappen. Ik weet waar je woont.”) Die woorden waren te onbestemd om daar een dreiging van uit te laten gaan. De door de officier genoemde casus die de rechtbank Zwolle heeft beoordeeld ziet op een heel andere situatie dan de onderhavige. In de Zwolse zaak werden die woorden gebezigd samen met uitlatingen als: “Ik trap jullie voor je hersens " en/of "Jan, je bent van mij, ik pak je gewoon." en/of “… laat me maar vrij dan zul je het wel merken."
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 [1]
Op 15 februari 2013 heeft [slachtoffer 1], portier van[horecagelegenheid], aangifte gedaan van bedreiging op 10 februari 2013 in Goes. Een man die deel uitmaakte van een groepje van ongeveer vijf mannen dat de toegang tot de discotheek was ontzegd, had zich op een afstand van ongeveer tien meter naar aangever omgedraaid en, al achteruit lopend, naar aangever geroepen “Ik onthoud dit wel. Ik schiet je in je flikker”. De man had daarbij een vinger van waarschijnlijk zijn linker hand naar zijn linker oog gebracht in een gebaar van “Ik ken jou/Ik onthoud jou/Ik weet je te vinden” [2] .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 10 februari 2013 met aangever als portier aan de deur stond van [horecagelegenheid]. Er kwam een groepje personen aanlopen, dat [horecagelegenheid] binnen wilde. Dit groepje werd geweigerd. De getuige zag een persoon van dit groepje weglopen in de richting van de Grote Markt. De getuige zag dat die persoon zich omdraaide en de richting van aangever en de getuige opkeek. De getuige zag dat hij handgebaren maakte met zijn handen en zijn vingers. Uit deze gebaren maakte de getuige op dat hij hen bedreigde. De getuige hoorde de persoon bij de gebaren zeggen dat hij hen zou vinden en zou afmaken. De getuige zag hem daarbij naar hen wijzen [3] .
Op beelden gemaakt door camera’s in de binnenstad van Goes op 10 februari 2013, is te zien dat een groep van vijf personen in de richting van de deuropening van [horecagelegenheid] loopt en voor de deuropening blijft staan. Vervolgens loopt de groep weg richting Lombardstraat. Terwijl de groep weg loopt beweegt een persoon uit de groep zijn linker wijsvinger naar zijn linker oog en wijst vervolgens met uitgestoken linker wijsvinger naar de deuropening van [horecagelegenheid]. Enkele meters verder maakt dezelfde persoon zwaaiende gebaren naar de persoon in de deuropening van [horecagelegenheid] en houdt vervolgens twee maal zijn rechterhand bij zijn gezicht, ter hoogte van zijn slaap [4] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard op die avond met een groepje bij [horecagelegenheid] te zijn aangekomen. Toen het groepje werd geweigerd heeft verdachte tijdens het weglopen tegen de portier geroepen “Ik onthoud dit wel” en daarbij naar de portier gewezen en met zijn linker wijsvinger een gebaar naar zijn linker oog gemaakt. Iemand anders heeft tegen de portier geroepen dat hij “in zijn flikker” geschoten zou worden [5] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte dat niet hij, maar een ander de woorden “ik schiet je voor je flikker” en/of “Ik maak je af”, dan wel woorden van gelijke strekking zou hebben geroepen is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De hiervoor aangehaalde camerabeelden bieden geen steun voor die verklaring. Op die beelden is namelijk geen andere persoon uit het groepje te zien die zich tijdens het weglopen nog wendt in de richting van [horecagelegenheid]. Wel is op die camerabeelden te zien dat de persoon die eerder naar de ingang van [horecagelegenheid] wees en een gebaar naar zijn oog maakte (verdachte), even later meermaals een gebaar maakt naar zijn slaap. Het is een feit van algemene bekendheid dat een bedreiging om iemand dood te schieten niet zelden gepaard gaat met een gebaar alsof een vuurwapen tegen de slaap wordt gehouden.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [6] ;
- het proces-verbaal van aangifte [7] ;
Feit 3 [8]
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [9] ;
- het proces-verbaal van aangifte, waaruit onder meer naar voren komt dat aangever bang is dat verdachte deze bedreiging ten uitvoer gaat brengen [10] .
De rechtbank verwerpt het verweer dat de uitlatingen van verdachte niet gekwalificeerd kunnen worden als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Dat verdachte uitsluitend heeft gedreigd met zaaksbeschadiging vindt geen steun in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Daarnaast was het slachtoffer ambtshalve bekend met het opvliegende en agressieve karakter van verdachte en diens status als veelpleger van, onder meer, geweldsdelicten en heeft hij verklaard bang te zijn dat de bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gebracht. Onder deze omstandigheden kon door de woorden van verdachte bij het slachtoffer redelijkerwijs de vrees ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks10 februari 2013, te Goes, [slachtoffer 1] (portier bij
[horecagelegenheid]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik onthou dit wel. Ik schiet je
in je flikker" en
/of"Ik maak je af"
, althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hijop
of omstreeks01 maart 2013 te Middelburg, opzettelijk mishandelend een
ambtenaar, te weten agent van politie [benadeelde partij], gedurende en/of terzake
vande rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
in/tegen het gezicht,
althans tegen het hoofdheeft gestompt
en/of geslagen, waardoor voornoemde
ambtenaar letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;
3.
hijop
of omstreeks20 maart 2013 te Vlissingen, [slachtoffer 2], hoofdagent van
politie heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althansmet
zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2]
dreigend de woorden toegevoegd :"Wacht maar jij vieze flikker ! Ik ga jouw
deur ook intrappen. Ik weet waar je woont. Vieze flikkertje. Wacht maar, ik pak
je wel kut Marokkaan !" en
/of"Ik pak je, wacht maar je gaat zien
", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Volgens de officier van justitie hebben de thans bewezen feiten alle te maken met de agressieregulatie problematiek van verdachte. Zijn confrontaties met politie in verband met executies van nog niet (volledig) uitgezeten straffen, lijken een vicieuze cirkel Verdachte had die ongewilde confrontaties kunnen voorkomen door via het OM te regelen om alle openstaande vrijheidsstraffen aaneensluitend te ondergaan. De sleutel om zijn leven een drastische wending ten goede te geven, ligt bij verdachte. De hoogte van de strafeis is beïnvloed door de omstandigheid dat hij als zeer actieve veelpleger wordt aangemerkt. Er ligt nu nog een strafzaak tegen hem die nog berecht moet worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de geëiste straf buitenproportioneel hoog. Verdachte heeft thans 32 dagen in voorarrest doorgebracht op verdenking van deze feiten en daarmee is voldoende recht gedaan aan de ernst van de bewezen feiten. Op het strafblad van verdachte staan weliswaar veel feiten, maar ook veel vrijspraken. Ook bij een hoog recidive risico is een gevangenisstraf zinloos. Verdachte is vast van plan om zijn leven te veranderen, bang als hij is om al zijn zekerheden (relatie en woonruimte) kwijt te raken. Zijn moeder betaalt nu nog de huur, maar dat kan zij niet lang meer opbrengen. De contactpersoon bij de reclassering heeft vertrouwen dat het goed komt met verdachte. Verdachte heeft de CoVa training met goed gevolg doorlopen en hij wilde ook naar De Waag ter behandeling van zijn problematiek. Hij stond hiervoor op de wachtlijst. Drie weken geleden ontving verdachte van De Waag een oproeping ter behandeling maar deze kon vanwege zijn detentie niet doorgaan.
De stichting De Droom is bereid hem te helpen met zijn schuldenproblematiek. Mocht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest onvoldoende vinden zou daarnaast nog een werkstraf opgelegd kunnen worden. Verdachte is in staat en bereid deze te verrichten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen en een mishandeling van een agent tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Verdachte laat zich daarbij in zijn handelen slechts leiden door zijn eigen agressie en onvrede, zonder te onderkennen dat de handelwijze van anderen waar verdachte zich dan mondeling of fysiek tegen teweer meent te moeten stellen, veelal voortvloeit uit eerder(e) gedrag of handelingen door verdachte zelf. De feiten die verdachte heeft gepleegd, dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en maatschappelijke onrust.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 4 oktober 2013 met betrekking tot verdachte, is verdachte veelvuldig met justitie in aanraking geweest, onder meer voor geweldsdelicten. Verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde nog in een proefperiode in het kader van diens voorwaardelijke invrijheidstelling na een eerdere veroordeling voor geweld-gerelateerde delicten. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heef daarnaast gelet op het advies met betrekking tot verdachte van 23 april 2013 van Reclassering Nederland (verder de reclassering). De reclassering vermeldt in dit rapport dat ten aanzien van verdachte geen aanwijzingen zijn voor problematisch alcohol- of drugsgebruik en dat verdachte geen schulden heeft. Wel zijn er volgens de reclassering aanwijzingen dat verdachte omgang heeft met mensen die een slechte invloed op verdachte hebben en schat de reclassering het recidiverisico van verdachte als hoog in.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezen verklaarde een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van het ondergane voorarrest, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij], [adres benadeelde partij], vordert een schadevergoeding van € 300,00 ter zake van immateriële schade voor feit 2.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging acht een vergoeding van € 150,00 voldoende voor de immateriële schade als gevolg van een “droge klap”.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde kan naar het oordeel van de rechtbank niet als ongebruikelijk of onredelijk worden beschouwd, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1
De vordering
Verdachte is bij vonnis van de kantonrechter bij de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2011 veroordeeld tot een hechtenis van drie weken, alsmede bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2011 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden.
Bij besluit van 16 mei 2012 is verdachte, naar de rechtbank begrijpt ter zake de beide hiervoor genoemde straffen, voorwaardelijk in vrijheid gesteld met ingang van 10 juni 2012.
De schriftelijke vordering van het openbaar ministerie van 22 mei 2013, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu de verdachte zich op 10 februari 2013 opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
8.2
De ontvankelijkheid
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu deze vordering ingevolge artikel 15i, tweede lid, Sr onverwijld moet worden ingediend en daarvan in dit geval geen sprake is. Tussen het nieuwe strafbare feit en het indienen van de vordering is immers een termijn verstreken van bijna drieënhalve maand. Ook is niet duidelijk wat de duur is van de straf die thans resteert.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor de vraag of de vordering onverwijld is gedaan niet de datum waarop het nieuwe strafbare feit is gepleegd bepalend is, maar het moment waarop het OM vindt dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is. Voor wat betreft de duur van de bij toewijzing van de vordering nog te ondergane vrijheidsstraf heeft de officier van justitie erop gewezen dat het in elk geval gaat over een substantieel deel van de gevangenisstraf en de hechtenis, ongeveer een/derde deel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 15i, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, dient het openbaar ministerie, indien het van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering in te dienen bij de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat op 4 maart 2013 ten aanzien van verdachte de bewaring is gevorderd ter zake (onder meer) de verdenking van het in de vordering vermeldde nieuwe strafbare feit. Op 22 mei 2013 is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat in een geval als het onderhavige, het moment waarop sprake is van een eerste daad van vervolging jegens verdachte in verband met het/een nieuw(e) feit dient te gelden als het moment waarop het openbaar ministerie van oordeel is dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De termijn voor het onverwijld doen van de vordering vangt in ieder geval op dat moment aan. In casu vond een eerste daad van vervolging plaats op 4 maart 2013 met de vordering tot inbewaringstelling. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vordering onverwijld is ingediend, nu dit eerst op 22 mei 2013 en daarmee ruim twee maanden na de eerste daad van vervolging is gedaan. Daar staat tegenover dat gesteld noch gebleken is dat verdachte door deze vertraging in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de vordering niet onverwijld is gedaan, zonder daar verder gevolgen aan te verbinden.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat door de officier van justitie, ook na concrete vragen ter zitting daaromtrent, geen uitsluitsel is gegeven ter zake de tijd die verdachte bij toewijzing van de vordering nog in detentie zal moeten doorbrengen. De reactie van de officier van justitie ter terechtzitting dat deze “de rekenarij om welke periode het precies gaat over (laat) aan CVvi (Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling; rechtbank)”, acht de rechtbank onbevredigend. Dit klemt te meer nu het in dit geval gaat om een samenstel van twee afzonderlijk van elkaar aan verdachte opgelegde vrijheidsstraffen waarvan niet duidelijk is welk deel van welke straf tot aan het moment van de voorwaardelijke invrijheidstelling wel of nog niet ten uitvoer is gelegd. Dit brengt met zich mee dat voor de rechtbank onvoldoende inzichtelijk en bepaalbaar is waarover haar oordeel wordt gevraagd en wat de gevolgen van het verlangde oordeel zullen zijn. Ook maakt dit dat voor de verdachte onvoldoende bepaalbaar is waartegen deze zich dient te verdedigen, zodat verdachte daarmee onevenredig in zijn (verdedigings-)belang wordt geschaad.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het openbaar ministerie dan ook in haar vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ontvankelijk verklaren.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 15i, 36f, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2:Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3:Bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres benadeelde partij] van € 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade wegens feit 2;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] € 300,00 (driehonderd euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 22 mei 2013, vi zaaknummer: 99-000087-51.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. R. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 november 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het onderdeel van het eindproces-verbaal met registratienummer PL195C 2013014201 van Regiopolitie Zeeland, Oosterscheldebekken, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 01 tot en met 55.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 6 en 7.
3.Proces-verbaal van getuigenverklaring, pagina 8.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 16 t/m 18.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2013.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2013.
7.Proces-verbaal van aangifte, pagina 38 t/m 40.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het onderdeel van het eindproces-verbaal met registratienummer PL193C 2013018402 van Regiopolitie Zeeland, Divisie Recherche, Recherche team 1 Wal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 01 tot en met 36.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 oktober 2013.
10.Proces-verbaal van aangifte, pagina 26 en 27.