ECLI:NL:RBZWB:2013:8101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
02/800405-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bakx
  • A. Prenger
  • J. Huiskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in het verkeer met ernstige gevolgen voor slachtoffers

Op 12 november 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 mei 2013 in Etten-Leur een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder zonder geldig rijbewijs en onder invloed van alcohol, reed met hoge snelheid over de Liesbosweg. Tijdens zijn vlucht voor de politie negeerde hij een rood verkeerslicht en voerde hij gevaarlijke inhaalmanoeuvres uit. Dit leidde tot een aanrijding met twee kinderen, die op een fietspad naast de weg liepen. De kinderen raakten ernstig gewond, met onder andere een schedeldakfractuur en een tibiaschachtfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn rijgedrag dodelijke gevolgen zou kunnen hebben. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet van de verdachte wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling, gezien de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800405-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
raadsman mr. Van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 oktober 2013 waarbij de officier van justitie, mr. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is nader omschreven overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
Primair
hij op of omstreeks 6 mei 2013 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te
beroven, met dat opzet,
  • als beginnend bestuurder en/of
  • terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
  • terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of (een) ander(e) middel(en)/stof(fen) welke de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en hij derhalve in een toestand verkeerde, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
een personenauto heeft bestuurd, rijdende over de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften,
  • terwijl hij, verdachte, een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
  • terwijl hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een – gelet op de verkeerssituatie – te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
  • terwijl hij, verdachte, (op gevaarlijke wijze) een of meerdere voertuig(en) heeft ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, onder andere een vrachtwagen en/of twee, althans meerdere, personenauto’s achter elkaar heeft ingehaald, (zeer) kort voordat de Liesbosweg een (scherpe) bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en/of
  • vervolgens (net voor die bocht) plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, met het/de (linker) wiel(en) van zijn auto een middengeleider heeft geraakt ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren en/of
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
is aangereden en/of gebotst en/of vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich onder, dan wel in de directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevonden, gas heeft gegeven en is blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 6 mei 2013 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door hoogst roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend te rijden, immers heeft hij:
  • als beginnend bestuurder en/of
  • terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
  • terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of (een) ander(e) middel(en)/stof(fen) welke de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en hij derhalve in een toestand verkeerde, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
  • een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of
  • gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een – gelet op de verkeerssituatie – te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
  • (op gevaarlijke wijze) een of meerdere voertuig(en) ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, onder andere een vrachtwagen en/of twee, althans meerdere, personenauto’s achter elkaar heeft ingehaald, (zeer) kort voordat de Liesbosweg een (scherpe) bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en/of
  • vervolgens (net voor die bocht) plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, met het/de (linker) wiel(en) van zijn auto een middengeleider heeft geraakt ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren en/of
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen [slachtoffer 1] is aangereden en/of
gebotst waardoor zij zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedeldak impressiefractuur/ schedelbasisfractuur en/of een tibiaschachtfractuur, of zodanig letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
waarna verdachte vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] zich onder, dan wel in de
directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevond, gas heeft gegeven en is
blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken;
en/of
hij op of omstreeks 6 mei 2013 te Etten-Leur als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee op de weg, de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan
met twee weghelften,
  • als beginnend bestuurder en/of
  • terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
  • terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of (een) ander(e) middel(en)/stof(fen) welke de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en hij derhalve in een toestand verkeerde, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of,
  • een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
  • heeft gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
  • (op gevaarlijke wijze) een of meerdere voertuig(en) heeft ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, onder andere een vrachtwagen en/of twee, althans meerdere, personenauto’s achter elkaar heeft ingehaald, (zeer) kort voordat de Liesbosweg een (scherpe) bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en/of
  • vervolgens (net voor die bocht) plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, met het/de (linker) wiel(en) van zijn auto een middengeleider heeft geraakt ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren en/of
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen [slachtoffer 2] is aangereden en/of gebotst en/of (waarbij voornoemde [slachtoffer 2] schade en/of letsel is toegebracht) en/of waarna verdachte vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] zich onder, dan wel in de directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevond, gas heeft gegeven en is blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken en/of
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, op 6 mei 2013 te Etten-Leur, twee kinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], geprobeerd heeft van het leven te beroven door:
als beginnend bestuurder, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en hij onder invloed was van alcohol en andere stoffen en tevens heeft geweigerd mee te werken aan een bevel tot het verrichten van een bloedonderzoek,
een personenauto heeft bestuurd, een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, veel te hard heeft gereden, meerdere voettuigen op gevaarlijke wijze heeft ingehaald kort voordat de weg een scherpe bocht naar links maakte, welke bocht hij met onverminderde snelheid heeft genaderd, en vervolgens, plotseling naar rechts heeft gestuurd waardoor hij met de wielen van zijn personenauto een middengeleider heeft geraakt waardoor zijn auto in een slip is geraakt en hij de macht over het stuur is verloren, waardoor hij met zijn auto tegen de twee kinderen is aangereden en vervolgens, terwijl deze kinderen zich nog onder dan wel in de nabije omgeving van zijn auto bevonden, gas is blijven gegeven teneinde zich aan zijn aanhouding door de politie te onttrekken.
Zij baseert zich - kort samengevat - op de bevindingen van de politie, de verklaringen van diverse getuigen, waaronder de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1], de nadien uitgevoerde VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) en de (deels) bekennende verklaring van verdachte omtrent zijn rijgedrag.
De officier van justitie is van mening dat verdachte zijn auto heeft ingezet als (potentieel) moordwapen. Verdachte heeft zich onder de gegeven omstandigheden met zijn gevaarlijke rijgedrag, op klaarlichte dag en midden in een woonwijk, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij dodelijk letsel zou toebrengen aan een of meer andere (zwakke) verkeersdeelnemers. De officier van justitie is van mening dat verdachte deze aannemelijke kans bewust heeft aanvaard. Dit volgt uit de feitelijke verkeershandelingen zelf, maar ook uit de verklaring van verdachte ter zitting dat hij ten koste van alles aan de politie wilde ontkomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank weliswaar tot een bewezenverklaring kan komen van roekeloos rijgedrag, in de zin van de subsidiair aan verdachte ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar niet van de primair aan hem ten laste gelegde poging tot doodslag.
Verdachte heeft nimmer het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de twee kinderen. Ook wist hij, nadat hij met zijn auto tot stilstand was gekomen, niet dat hij de betreffende kinderen had aangereden en evenmin dat zij op dat moment nog onder of in de nabije omgeving van de auto lagen. Volgens de raadsman heeft nooit de aanmerkelijke kans bestaan dat verdachte met zijn auto over de kinderen heen zou rijden. Het was, gelet op de resultaten van de VOA, technisch onmogelijk dat de auto de plaats van het ongeval nog zou kunnen verlaten. Bovendien stond de auto op dat moment in de eerste versnelling en was het ook om die reden objectief gezien niet mogelijk om, bij het geven van gas, achteruit over de kinderen heen rijden. De raadsman is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 6 mei 2013 heeft te Etten-Leur een ernstig ongeval in het verkeer plaatsgevonden. [1]
Verdachte reed in zijn personenauto, een Volkswagen Golf met het [kenteken], met hoge snelheid over de Liesbosweg, welke weg bestaat uit twee weghelften. [2] Door een getuige werd gezien dat verdachte met extreem hoge snelheid ‘zigzagde’ door het verkeer en tevens een rood uitstralend verkeerslicht negeerde. [3] Verdachte haalde meerdere voertuigen in, door met zijn auto op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer te gaan rijden, alwaar op dat moment ook tegenliggers reden. [4]
Een en ander vond plaats kort voordat de Liesbosweg een scherpe bocht naar links maakte, met aldaar een middengeleider en ook een verkeersdrempel in de weg gelegen, welke bocht verdachte met aanzienlijke snelheid naderde. [5] Vervolgens maakte verdachte, net voor de bocht, een abrupte stuurbeweging naar rechts, daar hij in de richting van de middengeleider reed. Hij raakte hierbij met het linkerwiel van zijn auto de middengeleider. Zijn auto raakte hierdoor in een slip en begon te draaien over de weg. [6] In deze slip reed verdachte twee jonge kinderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], aan. [7] Zij liepen op een fietspad vlak naast de rijbaan waarop verdachte reed. De auto van verdachte kwam tot stilstand naast de rijbaan, op een bosschage gelegen aan het genoemde fietspad. [8]
De kinderen waren (ernstig) gewond en werden door een traumahelikopter en ambulance afgevoerd. [9] Verdachte werd ter plaatse door de politie aangehouden. [10]
Omstreeks 11:55 uur nam de politie een indicatieve blaastest bij verdachte af om na te gaan of hij mogelijk onder invloed van alcohol had gereden. De uitslag van deze blaastest betrof een ‘A’, hetgeen een indicatie voor alcoholgebruik oplevert. [11]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad alcohol heeft genuttigd voorafgaand aan het ongeval. Hij had ten tijde van de aanrijding nog een half blikje bier in de zijkant van zijn autodeur staan. Dit blikje was bestemd om uit te drinken tijdens het rijden. Hij heeft tevens verklaard dat hij de nacht voorafgaand aan het ongeval met vrienden tot diep in de nacht uit is geweest en nadien nog op een afterparty van één van deze vrienden is geweest. Hij zou op deze afterparty nog circa een kwart fles whisky hebben gedronken en vervolgens niet hebben geslapen alvorens hij, in de ochtend van 6 mei 2013, in zijn auto stapte. [12]
Verdachte weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek in de zin van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet. [13] Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat de politie hem op 6 mei 2013 inderdaad een bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek heeft gegeven, maar dat hij zijn medewerking aan dit onderzoek heeft geweigerd. [14]
Voorts bleek na het ongeval dat verdachte een beginnend bestuurder was, nu hem voor het eerst op 9 februari 2009 een geldig rijbewijs was afgegeven. [15] Bij besluit van 1 november 2012 is dit rijbewijs van verdachte, althans categorie B van dit rijbewijs, ongeldig verklaard, omdat verdachte onvoldoende had meegewerkt aan een alcoholslotprogramma. [16] Dit is ter zitting door verdachte bevestigd. [17]
Uit de nadien door de politie uitgevoerde VerkeersOngevallenAnalyse is ten aanzien van de toedracht van het ongeval, voor zover relevant, het volgende gebleken.
Het ongeval vond omstreeks 10:49 uur plaats. Er was sprake van daglicht, het was helder, droog en zonnig en het wegdek was droog. Er werden door de politie geen bijzonderheden aan het wegdek of de auto van verdachte geconstateerd die het ongeval (mede) veroorzaakt konden hebben. De ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 50 kilometer per uur.
Op het wegdek waren recent afgetekende bandensporen (driftsporen) te zien die een verloop hadden in de richting van de eindpositie van de auto van verdachte. Door de politie kon met behulp van een remmendatabase, het sporenbeeld en de overige omstandigheden ter plaatse een berekening maken van de door verdachte gereden snelheid. De politie kwam daarbij uit op een door verdachte gereden – indicatieve - snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur. [18]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 6 mei 2013 meerdere verkeersovertredingen heeft begaan en dat hij met een veel te hoge snelheid heeft gereden. Hij reed onverantwoord en nam daarbij - naar eigen zeggen - veel risico. Hij was vooral met zichzelf bezig en wilde op dat moment alleen maar aan de politie ontkomen. [19] Hij heeft drie auto’s ingehaald. [20] Hij verloor de macht over het stuur toen een vrachtauto hem in de bocht tegemoet kwam rijden, op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, en hij daardoor plotseling terug moest naar zijn eigen weghelft. Hij was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. [21]
De rechtbank dient thans te beoordelen in hoeverre verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De eerste vraag die voorligt is hoe dient het rijgedrag van verdachte juridisch te worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag is nodig dat verdachte het opzet, eventueel in voorwaardelijke zin, had om één of meer verkeersdeelnemers, in dit geval de betreffende twee kinderen, van het leven te beroven.
Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de intentie had om de twee kinderen daadwerkelijk van het leven te beroven, neemt dit niet weg dat hij wel in voorwaardelijke zin het opzet kan hebben gehad op de dood van deze verkeersdeelnemers. Daarvoor is vereist dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat zijn rijgedrag de dood van één of meer verkeersdeelnemers tot gevolg had kunnen hebben en hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor moet in de eerste plaats worden bezien of - naar algemene ervaringsregels - sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat verdachte met zijn rijgedrag één of meerdere verkeersdeelnemers had kunnen doden, waarbij de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld en tevens moet worden gekeken naar de concreet verweten gedragingen en niet naar het – al dan niet – ingetreden gevolg.
Aanmerkelijke kans
Voor de beantwoording van de vraag of tijdens de autorit van verdachte over de Liesbosweg op 6 mei 2013 sprake is geweest van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op een ongeluk, waarbij onder de verkeersdeelnemers een of meer dodelijke slachtoffers hadden kunnen vallen, is naar het oordeel van de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte is als beginnend bestuurder, zonder een geldig rijbewijs, met zijn auto op de vlucht geslagen voor de politie. Hij heeft de ter plaatse geldende maximum snelheid in hoge mate overschreden. Hij reed immers met een snelheid van circa 78-87 kilometer per uur op klaarlichte dag door de bebouwde kom van de plaats Etten-Leur.
Daarbij haalde hij diverse voertuigen op de weg in, reed hij tegen de rijrichting in en negeerde hij tevens een rood uitstralend verkeerslicht. Dit alles vond plaats onder invloed van alcohol, terwijl verdachte de voorafgaande nacht, alvorens hij zijn auto instapte, niet had geslapen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zowel alcohol als het ontbreken van nachtrust een negatieve invloed heeft op de rijvaardigheid.
Onder de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op een ongeluk waarbij dodelijke verkeersslachtoffers kunnen vallen.
Hoewel op basis van het dossier eveneens kan worden vastgesteld dat verdachte - nadat hij met zijn auto tot stilstand was gekomen en de twee kinderen zich nog onder dan wel in de nabije omgeving van zijn auto bevonden - gas is blijven geven, draagt dit naar het oordeel van de rechtbank juridisch gezien niet bij aan het bewijs voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Uit de VOA is immers gebleken dat het technisch gezien onmogelijk was dat de auto van verdachte de plaats van het ongeval kon verlaten, omdat de auto met de bodemplaat op de betonbanden van de groenvoorziening vastzat en ook de voorband van het linker voorwiel drukloos was, waardoor de auto feitelijk niet werd aangedreven.
Wel is het voor de rechtbank duidelijk dat dit handelen van verdachte zeer beangstigend moet zijn geweest voor de slachtoffers en de ooggetuigen, waaronder de moeder van één van de slachtoffers. Het geeft bovendien des te meer aan dat verdachte op die bewuste 6 mei 2013 ten koste van alles aan de politie (en zijn aanhouding) probeerde te ontkomen.
Het (voorwaardelijk) opzet
Gelet op de aard van de laakbare gedragingen van verdachte tijdens zijn dollemansrit waren deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het veroorzaken van een potentieel dodelijk ongeval dat verdachte daarmee de kans op een dergelijk ongeval willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte wilde ten koste van alles en iedereen aan de politie ontkomen en heeft zich daardoor niets gelegen laten liggen aan andere weggebruikers. Aldus heeft verdachte de aan zijn roekeloze rijgedrag verbonden risico’s bewust aanvaard en geen rekening gehouden met de veiligheid van overige verkeersdeelnemers die zich op de Liesbosweg, een openbare weg waartoe ook het fietspad behoort, bevonden. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet van verdachte dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 6 mei 2013 te Etten-Leur, in het verkeer, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
hijop
of omstreeks6 mei 2013 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] van het leven te
beroven, met dat opzet,
  • als beginnend bestuurder en
  • terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
  • terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en
een personenauto heeft bestuurd, rijdende over de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften,
  • terwijl hij, verdachte, een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en
  • terwijl hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur
  • terwijl hij, verdachte,
  • vervolgens
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen voornoemde [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
is aangereden
en/of gebotst en/of vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich onder, dan wel in de directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevonden, gas heeft gegeven en is blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de terbeschikkingstelling van verdachte (hierna te noemen: TBS-maatregel) met verpleging van overheidswege.
Bij de bepaling van haar strafeis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met de ernst van het feit, de verstrekkende gevolgen ervan voor de slachtoffers, de justitiële voorgeschiedenis van verdachte en de houding van verdachte op de zitting en gedurende het persoonlijkheidsonderzoek. Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek en gevaar voor recidive, terwijl ook aan de overige formele voorwaarden voor de oplegging van een TBS-maatregel is voldaan, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen acht, de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel met verpleging van overheidswege een te zware sanctie is, omdat verdachte inmiddels wel degelijk bereid is om een klinische behandeling te ondergaan in het kader van een eventueel voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, in het verkeer, schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot doodslag.
Hij heeft op 6 mei 2013, zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs en onder invloed van alcohol, op klaarlichte dag, midden in de bebouwde kom van Etten-Leur, zeer roekeloos rijgedrag vertoond. Hij reed met een veel te hoge snelheid, negeerde een rood verkeerslicht en maakte bovendien meerdere gevaarlijke (inhaal)manoeuvres. Uiteindelijk verloor hij de macht over het stuur en raakte hij met zijn auto in een slip. Hierbij reed hij twee kinderen aan, die op dat moment nietsvermoedend op een naast de rijbaan gelegen fietspad liepen.
Verdachte heeft met zijn extreem roekeloze rijgedrag het risico aanvaard dat hij, gedurende zijn vlucht voor de politie, medeverkeersdeelnemers op de openbare weg zou aanrijden met hun dood als mogelijk gevolg. Hij mag van geluk spreken dat de aanrijding de kinderen niet fataal is geworden, maar dit is geenszins aan zijn handelen te danken. Verdachte wilde immers, koste wat kost, aan de politie ontkomen. Dit alles neemt de rechtbank verdachte in ernstige mate kwalijk.
Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat het ongeluk op zowel de beide slachtoffers als hun familieleden een enorme impact heeft gehad. Er was bij één van de slachtoffers bovendien sprake van zeer ernstig letsel, onder meer bestaande uit een schedeldakimpressiefractuur en onderbeenfractuur. Dit slachtoffer heeft gedurende een aantal dagen in kritieke toestand op de intensive care gelegen. Tot op heden ondervindt zij, evenals het andere slachtoffer, nog dagelijks de verstrekkende gevolgen van het ongeval dat hen overkwam. Ook voor de naaste familieleden en de ooggetuigen moet de aanrijding een zeer ingrijpende en beangstigende ervaring zijn geweest.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf of maatregel rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit, in verhouding tot andere strafbare feiten, welke ernst tot uitdrukking komt in de geldende wettelijke strafmaxima en in de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd. Hierbij merkt de rechtbank op dat de oplegging van een behoorlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf in vergelijkbare gevallen gebruikelijk is.
Hoewel het gaat om twee pogingen tot doodslag in het verkeer, is geen sprake geweest van de zwaarste vorm van opzet, maar van voorwaardelijk opzet, de ondergrens van opzet. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de bepaling van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Tevens houdt zij rekening met het uitgebreide strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in het verleden al meerdere malen voor verkeersdelicten is veroordeeld en hij vrij recent, in 2011, nog door de rechtbank is veroordeeld voor een poging tot doodslag. Daarnaast houdt zij rekening met het feit dat in het verleden al meerdere pogingen zijn gedaan om verdachte – binnen een strafrechtelijk kader – tot een (geslaagde) behandeling te bewegen.
Hoewel verdachte niet of nauwelijks bereid was om aan de triple-rapportage van het NIFP mee te werken, hebben de betreffende deskundigen, voor zover van belang, het navolgende over hem gerapporteerd.
Op basis van de dossierinformatie, de justitiële voorgeschiedenis, de aanvullende informatie uit het milieuonderzoek en het overleg met de mederapporteurs, meent psychiater Kondakçi dat de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, beginnend in de jeugd van verdachte, en tevens alcoholmisbruik kan worden verondersteld. Aangenomen wordt dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit en ook van invloed waren op het gedrag en de gedragskeuzen van verdachte. Vanwege zijn geringe draagkracht, zijn beperkte frustratietolerantie en impulscontroleproblemen zal verdachte onder stress en spanning zijn agressieve impulsen vermoedelijk minder goed kunnen beheersen, zoals ook blijkt uit zijn voorgeschiedenis. Daarbij zal hij zich mogelijk geen rekenschap kunnen geven van de effecten van zijn gedrag en handelen voor derden. De veiligheid van anderen zal in de regel vermoedelijk niet of nauwelijks een punt van overweging zijn. Het eigen belang van verdachte staat in dergelijke situaties voorop.
Psychiater Kondakçi adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezen verklaarde feit. Om de recidivekans te verkleinen, is een klinische behandeling van verdachte geïndiceerd. Deze behandeling dient gericht te zijn op de verslavingsproblematiek en de persoonlijkheidsstoornis van verdachte. Gelet op de ernst van het feit, de ernst van de problematiek, het gevaar voor recidive, de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis en het feit dat pogingen tot behandeling tot op heden terugval in delictgedrag niet hebben kunnen voorkomen, is psychiater Kondakçi van mening dat de oplegging van een TBS-maatregel in overweging dient te worden genomen. Indien verdachte hieraan geen medewerking wenst te verlenen, is de oplegging van dwangverpleging hierbij aangewezen.
Psycholoog Van Nunen is van mening dat er bij verdachte sterke aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Deze stoornis was reeds aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit en was vermoedelijk van invloed op het handelen van verdachte. Op basis van alle beschikbare informatie is volgens Van Nunen voldoende aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De kans op recidive is aanwezig, waarbij vooral de onverschilligheid van verdachte voor de veiligheid van anderen, zijn gebrek aan empathisch vermogen en zijn alcoholmisbruik in ogenschouw moeten worden genomen.
Plaatsing van verdachte binnen een beschermde, sterk gestructureerde intramurale setting is volgens Van Nunen noodzakelijk om behandeling van verdachte mogelijk te maken. Deze behandeling kan plaatsvinden binnen een (deels) voorwaardelijk strafkader, een TBS met voorwaarden of een TBS met dwangverpleging. De haalbaarheid van de eerste twee opties is volgens Van Nunen te betwijfelen, gelet op de afwezigheid van voldoende motivatie bij verdachte om daadwerkelijk aan zichzelf te werken.
Forensisch milieuonderzoeker De Kruijf heeft getracht een uitvoerig milieuonderzoek uit te voeren, maar dit onderzoek is helaas zeer beperkt gebleven door de weigerachtige houding van verdacht en het ontbreken van voldoende referenteninformatie.
Reclassering Nederland heeft een voorlichtingsrapportage over verdachte uitgebracht. Volgens de reclassering laat verdachte geen probleembesef zien en bagatelliseert hij wat er gebeurd is, hetgeen een terugkerend patroon is. De situatie van verdachte wordt, mede gelet op de vergeefse pogingen in het verleden om tot een succesvolle interventie te komen, als zorgwekkend gezien. Hoewel verdachte structureel weigert mee te werken aan enige vorm van behandeling of begeleiding, is een klinische behandeling volgens de reclassering, gelet op het hoge recidiverisico, geïndiceerd.
Een ambulante behandeling, in combinatie met een verplicht toezicht van de reclassering, is niet wenselijk, nu een dergelijk traject, zo begrijpt de rechtbank, volgens de reclassering gedoemd is te mislukken.
Gelet op de inhoud van de genoemde rapportages, de ernst van het gepleegde feit en ook het strafblad en de justitiële voorgeschiedenis van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de formele vereisten die de wet daaraan stelt, te weten:
  • bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
  • op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist de oplegging van een TBS-maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de problematiek van verdachte en het concrete gevaar dat hij voor de maatschappij oplevert, verpleging van overheidswege noodzakelijk.
Voor een TBS met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat interventies in het verleden niet het gewenste effect hebben gehad en verdachte nadien wederom in de fout is gegaan. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het bij verdachte ontbreekt aan (oprechte intrinsieke) motivatie om aan zichzelf te werken. Een voorwaardelijke traject zal naar het oordeel van de rechtbank naar alle waarschijnlijkheid mislukken, zodat met een dergelijk traject ook de veiligheid van de maatschappij onvoldoende kan worden gegarandeerd.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag, meermalen gepleegd. Dit betekent dat de totale duur van deze TBS-maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan en dus ongemaximeerd is.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank enerzijds rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend en anderzijds met de enorme impact die het feit op de slachtoffers en de samenleving heeft gehad.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 4.500,= wegens geleden immateriële schade (smartengeld).
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag tot een bedrag van € 1.500,= kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is in zoverre ook overigens voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tot dat bedrag zal toewijzen en daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte zal opleggen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering, mede gelet op de summiere onderbouwing ervan, een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, maar zij kan dit deel van de vordering nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verpleging van overheidswege;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 1.500,=aan geleden immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan
de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2],
€ 1.500,=te betalen, bij niet betaling te vervangen door
25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Prenger en mr. Huiskamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schilt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2013.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens, tenzij anders is vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal met nummer 2013088145 van politie Midden en West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 126.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 17-18, en het proces-verbaal Verkeers-Ongevallen-Analyse, pagina 23-24.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], pagina’s 77-78.
4.De processen-verbaal van bevindingen, pagina’s 17-19, 36-37 en 39-40.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 36-37.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 39-70.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina’s 82-83.
8.Het proces-verbaal Verkeers-Ongevallen-Analyse, pagina’s 22-23 en 32, en
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina 83.
10.Het proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 88-89.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 44.
12.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 29 oktober 2013.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 44-45.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 29 oktober 2013.
15.Het geschrift, zijnde een uitdraai van het RDW, pagina 125.
16.Het geschrift, zijnde het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte d.d. 1 november 2012 (los stuk).
17.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 29 oktober 2013.
18.Het proces-verbaal Verkeers-Ongevallen-Analyse, pagina’s 22-32.
19.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 29 oktober 2013.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 104.
21.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 29 oktober 2013.