In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had een auto van het merk Citroën, type C4 Picasso 1.6 VTi, geïmporteerd uit Duitsland en aangifte gedaan van BPM op basis van een netto catalogusprijs van € 16.150. De inspecteur stelde echter dat de catalogusprijs van de auto hoger was en legde een naheffingsaanslag op van € 489, omdat de auto volgens hem een andere uitvoering had dan door de belanghebbende was opgegeven.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende een te goedkope catalogusprijs had opgegeven. Tijdens de controle van de auto door de Belastingdienst waren er geen specifieke verschillen opgemerkt en de ambtenaar had zelfs aangegeven dat alles in orde was. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van de belanghebbende in overeenstemming was met de feitelijke gegevens van de auto en dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast in belastingzaken en de rol van de inspecteur bij het vaststellen van de juiste catalogusprijs van geïmporteerde voertuigen.