ECLI:NL:RBZWB:2013:8647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_3891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom bij niet tijdig beslissen door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of de inspecteur een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, welke aanslagen waren opgelegd na een boekenonderzoek. De gemachtigde van de belanghebbende had in februari 2012 akkoord gegeven voor uitstel van de beslissing op bezwaar, maar er was geen schriftelijke bevestiging van de inspecteur dat dit uitstel was geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar op 23 februari 2012 was verstreken en dat de inspecteur in gebreke was gebleven. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur een dwangsom van € 1.260 had verbeurd, omdat hij niet tijdig op het bezwaar had beslist. De rechtbank gelastte de inspecteur om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag, met een maximum van € 7.500. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 109,25, en moest hij het griffierecht van € 44 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/3891 en AWB 13/3892
uitspraak van 21 november 2013
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding.

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 16 december 2011 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2008 opgelegd (hierna: de aanslagen). Destijds liep nog een boekenonderzoek bij belanghebbende.
1.2.
Belanghebbendes toenmalige gemachtigde [gemachtigde 1] (hierna: [gemachtigde 1]) heeft tegen de aanslagen proforma bezwaarschriften ingediend die bij de inspecteur op 5 januari 2012 zijn binnengekomen.
1.3.
[gemachtigde 1] heeft bij brief van 14 februari 2012 te kennen gegeven akkoord te gaan met uitstel voor het doen van uitspraak op bezwaar binnen een termijn van vier weken "
nadat alle besprekingen over de geschilpunten definitief zijn afgerond en nadat de standpunten van partijen definitief zijn geworden.".
1.4.
Belanghebbendes nieuwe gemachtigde [gemachtigde 2], verder: de gemachtigde) vermeldt in zijn brief van 29 oktober 2012, ontvangen door de inspecteur op 9 november 2012, voor zover hier van belang, het volgende:
“Door belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
De aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een concept-boekenonderzoek.
Belanghebbende heeft gereageerd op het concept-boekenonderzoek.
Belanghebbende heeft gereageerd op uw nadere vragen, zoals geformuleerd in uw brief van 4 april 2012.
Belanghebbende wil vooruit met de behandeling van het bezwaar.
Belanghebbende verzoekt u de wettelijke termijnen voor de behandeling van het bezwaar in acht te nemen.
Zover u dat niet doet maakt belanghebbende reeds nu, voor alsdan, aanspraak op de door u te verbeuren dwangsommen.
Belanghebbende wil worden gehoord.”
1.5.
Bij brief van de gemachtigde van 26 februari 2013, ontvangen door de inspecteur op 27 februari 2013, worden de bezwaren aangevuld. Daarin is tevens, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op 29 oktober jl. heb ik u verzocht de wettelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar in acht te nemen waarbij aanspraak is gemaakt op door u te verbeuren dwangsommen. Op die brief hebt u niet gereageerd.
De termijn voor de uitspraak op bezwaar is verstreken op 23 februari 2012.
Ik stel u hierbij in gebreke omdat u niet tijdig op het bezwaar hebt beslist.
Ik verzoek u binnen twee na ontvangst van deze brief te beslissen op het bezwaar.
Als u niet binnen deze termijn beslist, ben u belanghebbende opnieuw een dwangsom verschuldigd.”
1.6.
De gemachtigde komt namens belanghebbende, bij brief van 16 juli 2013, binnengekomen bij de rechtbank op 18 juli 2013, in beroep.

2.Motivering

2.1.
In geschil is, voor zover hier van belang, of de inspecteur een dwangsom heeft verbeurd omdat nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan.
2.2.
Op grond van artikel 6:12, eerste lid van de Awb kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid van de Awb kan dit beroep worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 7:10, van de Awb bepaalt dat uitspraak op bezwaar moet worden gedaan binnen 6 weken gerekend van de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (lid 1). Deze termijn wordt opgeschort vanaf de dag dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld eventuele verzuimen te herstellen totdat het verzuim is hersteld of de termijn voor het herstellen ongebruikt is verstreken (lid 2). Het doen van uitspraak kan oor ten hoogste 6 weken kan worden verdaagd (lid 3). Verder uitstel is mogelijk als belanghebbenden daarmee instemmen (lid 4). Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan schriftelijk mededeling moet doen aan belanghebbenden als sprake is van toepassing van het tweede, het derde en het vierde lid.
Ingevolge van artikel 4:17, lid 1 van de Awb verbeurt de inspecteur een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is. Lid 3 van dat artikel bepaalt dat de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar op 23 februari 2012 is verlopen. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Artikel 7:10 van de Awb geeft de inspecteur de mogelijkheid onder genoemde voorwaarden de uitspraak op bezwaar uit te stellen. Tevens stelt het artikel de eis dat de inspecteur de toepassing van die mogelijkheden schriftelijk aan belanghebbende meedeelt. Op deze wijze heeft belanghebbende zekerheid dat er uitspraak op bezwaar wordt gedaan en wanneer dit gebeurt. De mededeling van [gemachtigde 1] dat hij kan leven met een uitstel voor het doen van uitspraak op bezwaar is gedaan onder de daarbij genoemde voorwaarden. Onduidelijk is of de inspecteur die voorwaarden heeft geaccepteerd, een schriftelijke reactie van de inspecteur ontbreekt immers. Van een overeengekomen uitstel zoals de inspecteur stelt kan derhalve geen sprake zijn. Nu de inspecteur in het ongewisse heeft gelaten of hij het uitstel voor het doen van de uitspraak op bezwaar heeft willen toepassen is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende erop kon rekenen dat de inspecteur dat niet zou doen.
2.4.
Vaststaat dat op het moment van de ingebrekestelling (29 oktober 2012) meer dan zes weken na de bezwaartermijn (23 februari 2012) zijn verlopen en dat de inspecteur geen uitspraak heeft gedaan.
2.5.
De inspecteur is te laat met het doen van uitspraak en heeft daarmee een dwangsom verbeurd. Gelet op de omstandigheid dat mede na het schrijven van de gemachtigde van 29 oktober 2012 meer dan 42 dagen zijn verlopen die aan de inspecteur kunnen worden toegerekend bedraagt de dwangsom het maximum van € 1.260. Het beroep betreffende het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslagen is daarom kennelijk gegrond.
2.6.
De rechtbank overweegt dat in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekend gemaakt, bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. De rechtbank zal dan ook nog niet beslissen over het inhoudelijke beroep zoals belanghebbende heeft verzocht.
2.7.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de inspecteur een dwangsom van € 50 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
2.8.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 109,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu het geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb is overschreden.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslagen gegrond;
- stelt vast dat de inspecteur, als gevolg van het niet tijdig beslissen op belanghebbendes verzoek, een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.260;
- gelast dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, beslist op belanghebbendes verzoek, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag waarmee hij de hier genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 109,25;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.J.M, Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.