In deze zaak vorderde eiser, die sinds 1986 naast gedaagde woont, de erkenning van een erfdienstbaarheid van weg over de oprit van gedaagde. Eiser stelde dat hij de oprit regelmatig gebruikte om zijn garage te bereiken, en dat deze gebruiksperiode leidde tot de vestiging van een erfdienstbaarheid door verjaring. Gedaagde had in december 2011 een hek geplaatst dat de toegang tot de oprit blokkeerde, wat eiser belette om zijn garage te bereiken. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor de erfdienstbaarheid niet was verstreken, omdat gedaagde de oprit voor eiser ontoegankelijk had gemaakt voordat de termijn was afgelopen. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat er een buurweg was ontstaan, omdat er geen sprake was van een gemeenschappelijk gebruik dat aan de voorwaarden van artikel 719 BW (oud) voldeed. De rechtbank concludeerde dat de oprit niet als buurweg kon worden aangemerkt, maar dat er wel sprake was van stilzwijgende instemming van gedaagde met het gebruik van de oprit door eiser. De rechtbank besloot de vordering van eiser tot erkenning van het recht van buurweg toe te wijzen, evenals de vordering tot verwijdering van het hek. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.