Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
• Het is niet 100% waarschijnlijk dat het vertrek van de schippers in 2002 voorkomen zou zijn als [eiser] geen letsel zou hebben opgelopen. Er zijn ook andere factoren in het bedrijfseconomisch onderzoek gevonden die aanleiding tot het vertrek van de schippers zouden hebben gegeven. Het gaat dan om de opkomst van internet, waardoor schippers zelf online boekingen konden regelen; de hoge provisies voor boekingskantoren, terwijl 60% van de gasten een vaste band met de schippers opbouwen; de toegenomen aandacht van[eiser] in 2001 voor het werk als schipper op [naam schip], waardoor hij meer werk op het boekingskantoor aan personeel moest overlaten; het grotere aandeel van boekingen voor [naam schip] ten opzichte van andere schepen.
• [eiser] meldt dat het vertrek van de schippers mede is ingegeven door onrust die ontstond na het handgemeen in 2002. Doordat hij zelf moest herstellen van het voorval was hij niet in de gelegenheid zijn visie op het gebeurde te geven en maatregelen te treffen om het vertrek van de schippers te voorkomen.
• Het bedrijfseconomisch onderzoek kan geen uitsluitsel geven over de waarschijnlijkheid dat [eiser] het vertrek van de schippers zou hebben kunnen voorkomen in de situatie zonder letsel. Deze waarschijnlijkheidsfactor is wel doorslaggevend voor de bepaling van de schade wegens verlies aan verdienvermogen.”
Het deskundigenbericht levert dat bewijs onvoldoende op. Van der Eijk geeft juist aan dat hij op de vraag hoe waarschijnlijk het is dat [eiser] zonder letsel het vertrek van de schippers had kunnen voorkomen (en aldus: in welke mate het vertrek direct met het letsel in causaal verband staat), geen uitsluitsel kan geven. Wel lijkt hij het standpunt van [gedaagde] in die zin te ondersteunen, dat ook hij meent dat er meer factoren dan (alleen) het letsel van [eiser] zijn aan te wijzen, die aanleiding kunnen zijn geweest voor het vertrek van de schippers. Ander bewijs is door [eiser] niet overgelegd.
Daar komt echter bij dat een aantal van de zeilschepen, die voorheen bij ZZS (
het boekingskantoor van [eiser]; aanvulling rechtbank)waren aangesloten, hun krachten hebben gebundeld in de Zeilvloot Zierikzee, waardoor de concurrentie sterk is toegenomen. Bovendien heeft de daling van de cashflow door het vertrek van de schippers ertoe geleid dat [eiser] minder investeerde in het schip [naam schip]. Er is dus ook sprake van een relatie tussen het vertrek van de schippers na 2002 en de afnemende boekingen vanaf 2007.
Op basis van deze beschouwingen van de feiten kan dus worden geconstateerd dat het vertrek van de schippers een negatieve spiraal in werking heeft gezet. De cashflow stond direct onder druk door het missen van de provisie, de concurrentie nam toe en het ontbrak aan middelen om de noodzakelijke investeringen te plegen om het schip aantrekkelijk te houden voor particulieren en bedrijfsgroepen.
De omstandigheden in de periode vóór 2002 zijn in elk geval onvergelijkbaar met die van 2007 en latere jaren. De toegenomen concurrentie, de afnemende bestedingen van consumenten en bedrijven en het gebrek aan cashflow om te investeren leiden ertoe dat de commerciële inspanningen intensiever zullen moeten zijn dan voorheen. In de brancheverkenning is de situatie aan het einde van de vorige eeuw als “gouden periode” gekenschetst. Dat de heer Van Dalsen in die situatie in staat was een succesvol commercieel beleid te voeren, biedt geen zekerheid dat hij dit in de gewijzigde situatie van 2007 en latere jaren ook zou kunnen.
De waarschijnlijkheid dat [eiser] zonder letsel de terugloop van de boekingen vanaf 2007 zou hebben kunnen voorkomen in de situatie dat de schippers in 2002 zouden zijn vertrokken, moet als gering worden ingeschat.”