ECLI:NL:RBZWB:2013:9577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
AWB- 13_3981
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.M. Reinarz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens misbruik cannabis en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het CBR, waarbij zijn aanvraag voor een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen was afgewezen en zijn rijbewijs voor de categorie B ongeldig was verklaard. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een Verklaring van geschiktheid, maar het CBR had op basis van psychiatrische rapporten geconcludeerd dat hij ongeschikt was voor het besturen van voertuigen vanwege misbruik van cannabis. De verzoeker betwistte deze conclusies en voerde aan dat hij sinds januari 2013 volledig was gestopt met het gebruik van cannabis en dat de diagnose van de psychiaters niet voldoende onderbouwd was.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2013 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft de rapporten van de psychiaters beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet concludent waren. De rechter oordeelde dat het CBR zich niet op deze rapporten had mogen baseren, omdat de diagnose misbruik van cannabis niet voldoende was onderbouwd met relevante feiten en criteria. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de bestreden besluiten geschorst en bepaald dat het rijbewijs voor de categorie B met onmiddellijke ingang aan de verzoeker moest worden teruggegeven. Tevens werd het CBR veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van psychiatrische diagnoses in het kader van rijgeschiktheid en de noodzaak voor het CBR om zich te baseren op voldoende onderbouwde rapporten. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen de belangen van de verkeersveiligheid en heeft geoordeeld dat de verzoeker niet onterecht benadeeld mocht worden in zijn recht om te rijden, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/3981 WVW VV en BRE 13/3982 WVW VV

uitspraak van 19 augustus 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. B. Vermeirssen,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit 1) van het CBR inzake de weigering van een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie(ën) B en C. Tevens heeft hij bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR van 9 juli 2013 (bestreden besluit 2) inzake de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs voor de categorie B. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 9 augustus 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.[naam persoon].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.
Verzoeker heeft op 17 december 2012 bij het CBR een aanvraagformulier (de zogenaamde Eigen Verklaring) ingediend voor het verkrijgen van een Verklaring van geschiktheid ten behoeve van het voorgenomen rijexamen voor de categorie C (vrachtwagens).
3.
Het CBR heeft naar aanleiding hiervan gevorderd dat verzoeker zich laat keuren door [naam psychiater1], psychiater [naam psychiater1]). Verzoeker is op 23 januari 2013 door Kunst gekeurd. Kunst heeft bij verzoeker de diagnose (persisterend) misbruik van cannabis volgens de DSM-IV-TR classificatie gesteld. Het CBR heeft verzoeker meegedeeld dat gelet op de uitkomst van de keuring aan verzoeker geen verklaring van geschiktheid kan worden afgegeven.
4.
Verzoeker heeft naar aanleiding hiervan een herkeuring aangevraagd. Het CBR heeft [naam psychiater 2], psychiater ([naam psychiater 2]), aangewezen om de herkeuring uit te voeren. Deze heeft in een rapport van 8 mei 2013 verslag uitgebracht van de herkeuring op 10 april 2013. Hij heeft als diagnose eveneens misbruik van cannabis volgens de DSM-IV-TR classificatie gesteld, en heeft vastgesteld dat het misbruik is gestopt op 23 januari 2013. Omdat de recidiefvrije periode van een jaar nog niet is verstreken, acht hij verzoeker nog ongeschikt voor het besturen van motorrijtuigen.
5.
Het CBR heeft vervolgens bij bestreden besluit 1 eiser ongeschikt geacht voor het besturen van motorvoertuigen van de categorieën B en C en een Verklaring van geschiktheid voor deze categorieën geweigerd. Het CBR grondt de ongeschiktheid op het cannabismisbruik van minder dan één jaar geleden, waarbij het ervan uitgaat dat verzoeker vanaf 23 januari 2013 in remissie is.
6.
Bij bestreden besluit 2 heeft het CBR vervolgens het rijbewijs categorie B van verzoeker ongeldig verklaard met ingang van 16 juli 2013.
7.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het woon-werkverkeer[plaatsnaam]-[plaatsnaam]. Gezien de werklocatie en de aanvangstijd van het werk te 06.30 uur is het onmogelijk met het openbaar vervoer op tijd op het werk te zijn.
De bestreden besluiten zijn op grond van een volstrekt ontoereikende motivering genomen. De diagnose van de psychiaters cannabismisbruik als bedoeld in de DSM-IV-TR-classificatie, code 305.20 is ongefundeerd, nu deze uitsluitend is gebaseerd op de enkele mededeling van verzoeker dat hij cannabis heeft gebruikt, terwijl vaststaat dat hij daarmee sinds 23 januari 2013 volledig is gestopt. Blijkens de code 305.20 moet voor de diagnose cannabismisbruik sprake zijn van tenminste één van de nader onder 305.20 genoemde kenmerken. Bij verzoeker is geen sprake van enig van die kenmerken en daarvan is ook niet uit de psychiatrische rapporten gebleken. Ten onrechte gaat het CBR er - op basis van het rapport van[naam psychiater 2] - van uit dat verzoeker tot 23 januari 2013 voor circa € 50,- per week cannabis kocht en gebruikte. Dat was in de eerdere periode tot april/mei 2012, daarna heeft hij het gebruik teruggebracht tot één tot twee jointjes per week. Er was dus vanaf april/mei 2012 geen sprake van misbruik. De recidiefvrije periode is veel eerder ingegaan dan 23 januari 2013. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht, beide bestreden besluiten, doch in ieder geval bestreden besluit 2, te schorsen.
8.
Het CBR meent dat beide rapporten concludent zijn en dat het zich in redelijkheid op die rapporten heeft kunnen baseren. Voor de psychiatrische diagnose “cannabismisbruik” is niet alleen de diagnose volgens de DSM-IV-TR classifiacatie bepalend. Die diagnose kan ook gesteld worden op basis van alle relevante feiten. Alle voor die diagnose relevante feiten zijn in de rapporten vermeld. Met name is van belang dat verzoeker ondanks een bad trip in april/mei 2012 het cannabisgebruik heeft voortgezet en dat dat gebruik pas op 23 januari 2013 is gestopt.
9.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
10.
Ingevolge artikel 103, eerste lid van het Reglement registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling), worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.8, getiteld “Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)” bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport -geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid
Artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) bepaalt:.
Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien de houder blijkens een op diens verzoek uitgevoerd onderzoek niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft, voor die categorie of categorieën en, indien bij dat onderzoek blijkt dat hij tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, tevens voor die andere categorie of categorieën;
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, geschiedt de ongeldigverklaring in de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde gevallen door het CBR.
11.
Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer uitspraak van 24 juni 2009, LJN: BI9705) wordt onder drugsmisbruik verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-IV-TR classificatie drugsmisbruik en/of drugsafhankelijkheid. In een geval waarin deze psychiatrische diagnose is gesteld, bestaat slechts aanleiding voor het oordeel dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren, indien het specialistische keuringsrapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet concludent is.
12.
Zowel psychiater [naam psychiater1] als psychiater[naam psychiater 2] heeft bij verzoeker de diagnose misbruik van cannabis volgens de DSM IV-TR (305.20) classificatie gesteld. De diagnose van Kunst is gebaseerd op de verklaring van verzoeker dat hij cannabis heeft gebruikt, de achteraf bij de herkeuring onjuist gebleken constatering van [naam psychiater1] dat verzoeker heeft gelogen over de einddatum van zijn cannabisgebruik, alsmede op urineonderzoek van 25 januari 2013. De conclusie van [naam psychiater 2] dat sprake is geweest van cannabismisbruik is gebaseerd op de verklaring van verzoeker dat hij cannabis heeft gebruikt - voor € 50 per week en dat hij daarmee 20 jointjes per week rookte - en dat hij per 23 januari 2013 volledig met het gebruik is gestopt alsmede op het urine onderzoek van 25 januari 2013.
13.
Nog daargelaten dat het rapport van Kunst - naar achteraf is gebleken ten onrechte - veronderstelt dat verzoeker gelogen heeft over de einddatum van zijn cannabisgebruik en reeds daarom niet concludent is, wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de DSM-IV-TR diagnose misbruik niet zonder meer gedragen door de hiervoor genoemde in de rapporten neergelegde bevindingen. Immers die diagnose is gesteld zonder dat de psychiaters in hun rapporten de daarvoor in die classificatie onder 305.20 genoemde criteria hebben besproken. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam van 21 april 2009, in de zaak 08/137, waaruit valt af te leiden dat een diagnose misbruik van cannabis volgens de DSM-IV-TR classificatie gebaseerd moet zijn op voldoende aanwijzingen voor die specifieke diagnose, welke aanwijzingen in het rapport vermeld moeten worden. Nu in dit geval door geen van beide psychiaters ook de psychiatrische diagnose drugsmisbruik (in ruime zin) op basis van alle relevante gegevens is gesteld met vermelding van die relevante gegevens, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beide psychiatrische rapporten niet voldoende concludent zijn in de zin als in rechtsoverweging 11 bedoeld en dat het CBR zich niet op deze rapporten heeft mogen baseren.
14.
De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat het CBR inmiddels in het kader van de bezwaarprocedure aanleiding heeft gezien om bij [naam psychiater 2] om een nadere verheldering te vragen van de in zijn rapport gegeven diagnose cannabismisbruik als bedoeld in de DSM-IV-TR.
15.
Ter zitting heeft verzoeker over zijn cannabisgebruik nader verklaard dat hij inderdaad in het verleden voor € 50,- per week samen met - door hem als foute vrienden aangeduide - anderen cannabis heeft gebruikt. Daarnaast gebruikte hij speed en XTC. Verzoeker heeft benadrukt dat hij het gebruik van cannabis vanaf april/mei 2012, toen hij met het gebruik van harddrugs XTC en Speed na een bad trip is gestopt, aanzienlijk heeft geminderd. Sindsdien gebruikte hij nog één tot tweemaal per week cannabis. Hij heeft in april/mei 2012 ook gebroken met de foute vrienden. Op 23 januari 2013 is hij ook met het beperkte gebruik gestopt.
16.
De formulering van het rapport van [naam psychiater 2] sluit deze gang van zaken niet uit. In het rapport is alleen vermeld dat verzoeker na het stoppen met Speed en XTC in april/mei 2012 het al langer bestaande cannabisgebruik heeft voortgezet. Niet expliciet is vermeld dat verzoeker het gebruik van 20 joints per week in die mate tot 23 januari 2013 heeft voortgezet. In dat rapport staat wel dat verzoeker op 23 januari 2013 ook
volledigmet cannabisgebruik is gestopt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in ieder geval op basis van het rapport niet uitsluitend de conclusie gerechtvaardigd dat het gebruik in de omvang van 20 joints per week tot 23 januari 2013 en daarmee, als dat al voldoende is voor de diagnose misbruik, het misbruik heeft voortgeduurd. Gelet op een en ander valt geenszins uit te sluiten dat het gebruik in de omvang van 20 joints per week al veel eerder, met name in april/mei 2012, is verminderd en dat de recidiefvrije periode daarmee ook rond die tijd is ingegaan.
Voorts is van belang dat de door verzoeker overgelegde verslagen van de urinecontroles vanaf eind maart 2013 tot medio juli 2013 te zien geven dat verzoeker geen cannabis meer gebruikt.
17.
Dat alles leidt tot de conclusie dat niet de verwachting bestaat dat de bestreden besluiten bij de heroverweging op het bezwaar ongewijzigd in stand zullen blijven. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de bestreden besluiten met onmiddellijke ingang te schorsen en de voorlopige voorziening te treffen dat het rijbewijs voor de categorie B met onmiddellijke ingang aan verzoeker moet wordt teruggegeven.
Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
18.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het CBR aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
19.
De voorzieningenrechter veroordeelt het CBR in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst met onmiddellijke ingang de bestreden besluiten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het rijbewijs voor de categorie B met onmiddellijke ingang aan verzoeker wordt teruggegeven;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van totaal € 320,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.