ECLI:NL:RBZWB:2013:9700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
02-665448-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kok
  • A. Veldhuizen
  • J. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ontucht met dochter wegens gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met zijn dochter, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2013 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 december 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Dorst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere seksuele handelingen, waaronder het betasten van de borsten en vagina van het slachtoffer, en het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat zijn dochter was. De feiten zouden zich hebben afgespeeld tussen 30 juni 2002 en 31 maart 2009.

De officier van justitie vroeg vrijspraak voor de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat er geen steunbewijs in het dossier aanwezig was. Wel achtte zij het tweede subsidiair tenlastegelegde feit, de aanranding, bewezen op basis van de verklaring van het slachtoffer en getuigen. De verdediging daarentegen betwistte de betrouwbaarheid van het slachtoffer en stelde dat de verklaringen inconsistent waren.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van het slachtoffer en getuigen waren niet overtuigend genoeg om aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te voldoen. De rechtbank concludeerde dat er geen andere bewijsmiddelen waren die de verklaring van het slachtoffer konden ondersteunen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. Kok als voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Dekker, en werd uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665448-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
raadsman mr. H.L.A.M. Swagemakers, advocaat te Oosterhout

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juni 2002
tot en met 31 maart 2009 te [woonplaats] door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en)zijn dochter[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan
van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- telkens de borsten van voornoemde [slachtoffer] betast en/of
- telkens een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer]
gebracht en/of geduwd en/of
- telkens de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- eenmaal zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
die [slachtoffer] bovenop zich heeft getrokken en/of
door zijn, verdachtes, psychische en/of fysieke overwicht ten opzichte van die
[slachtoffer] voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juni 2002
tot en met 31 maart 2009 te Oosterhout, met (zijn dochter)[slachtoffer], van wie
hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid of
lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die
[slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen
of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- ( telkens) de borsten van die [slachtoffer] betast en/of;
- ( telkens) een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer]
gebracht en/of geduwd en/of
- telkens de vagina van die [slachtoffer] betast en
- eenmaal zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd;
art 243 Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juni 2002
tot en met 31 maart 2009 te Oosterhout, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) zijn dochter [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
betasten van de vagina en/of de borsten van die [slachtoffer] en bestaande dat
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of
die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
het psychische en/of fysieke overwicht van verdachte ten opzichte van die [slachtoffer]
en/of
het onverhoeds betasten van de vagina en/of borsten van die [slachtoffer]
art 246 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vraagt vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde nu hiervoor geen steunbewijs in het dossier aanwezig is. Zij acht wel het tweede subsidiair tenlastegelegde bewezen, te weten dat verdachte zijn dochter meermalen heeft aangerand.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van het slachtoffer en de verklaring van getuige [getuige]. Verdachtes verklaring dat hij geen enkel lichamelijk contact had met zijn dochter[slachtoffer] nadat zij circa acht jaar oud was, acht de officier van justitie niet aannemelijk. Zij wijst daarbij ook op de verklaring van moeder dat er vaak werd gestoeid tussen vader en dochter.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het slachtoffer is een onbetrouwbare en gemakkelijk te beïnvloeden getuige. Ook andere verklaringen van haar zijn aantoonbaar onjuist gebleken.
De periode zoals in de tenlastelegging is opgenomen, is nergens op gebaseerd.
De verklaringen van[slachtoffer] omtrent de verkrachting door vader op het bed zijn ongeloofwaardig en inconsistent. Verdachte stelt dat [getuige][slachtoffer] heeft aangezet om aangifte te doen tegen haar vader. De verdediging bepleit volledige vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Namens[slachtoffer] is aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door haar vader, verdachte, in de periode van 30 juni 2002 tot en met 31 maart 2009.[slachtoffer] is vanwege haar beperkte verstandelijke vermogens gehoord in een speciale verhoorstudio.[slachtoffer] heeft verklaard dat haar vader wekelijks aan haar borsten en vagina zat en eenmaal zijn penis in haar vagina heeft gebracht. Deze verkrachting zou hebben plaatsgevonden in het bed van haar ouders terwijl verdachtes echtgenote, de moeder van het slachtoffer, ernaast zou slapen. De moeder heeft echter verklaard hiervan niets te hebben gemerkt. Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig seksueel misbruik van zijn dochter.
In het dossier bevinden zich naast de verklaring van[slachtoffer] nog de aangifte van[X], maatschappelijk werker van[slachtoffer], die heeft verklaard niet te twijfelen aan het verhaal van[slachtoffer]. Daarnaast is er de verklaring van [getuige] die heeft verklaard dat[slachtoffer] “wel honderd keer tegen hem heeft verteld dat haar vader had geprobeerd in haar te komen” en ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat[slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat haar vader haar in bed pakte. Deze verklaringen zijn echter allen ‘van horen zeggen’ en leveren daarom geen (direct) steunbewijs op.
De rechtbank constateert, zonder daarbij te oordelen dat[slachtoffer] niet naar waarheid zou hebben verklaard, dat er zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen bevinden die steun geven aan de verklaring van[slachtoffer] dat haar vader met zijn penis in haar vagina is geweest om aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen.
In het bijzonder wordt niet voldaan aan de eis van artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt bepaald dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechtbank is dan ook, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat onvoldoende wettig bewezen is dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, de aanranding die wekelijks zou plaatsvinden, overweegt de rechtbank dat hierbij mogelijk steun kan worden gevonden in de verklaring van getuige [getuige] die aanwezig zou zijn geweest bij een incident in februari 2009. Hierbij zou verdachte aan de borsten en vagina van[slachtoffer] hebben gezeten. De verklaring van [getuige] en die van[slachtoffer] wijken echter op bepaalde essentiële punten zodanig af dat de rechtbank onvoldoende overtuiging heeft. Zo heeft[slachtoffer] verklaard dat zij haar vader een klap heeft gegeven, terwijl [getuige] hierover niets heeft gezegd in zijn verklaring. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [getuige] hiervan niets zou hebben gezien of gemerkt nu hij ernaast zou hebben gezeten op de bank. Ook acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte op een dergelijke wijze zou hebben gehandeld in het bijzijn van [getuige] als getuige. Daarnaast valt niet uit te sluiten, mede gelet op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, dat[slachtoffer] - gezien haar beperkte verstandelijke vermogens - zodanig beïnvloed is door [getuige], dat zij haar verklaring op zijn aangeven heeft gedaan dan wel heeft aangepast.
Bij de rechtbank ontbreekt dan ook de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van zijn dochter. De rechtbank acht daarom evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het feit zoals dit zowel primair, subsidiair als tweede subsidiair tenlastegelegd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kok, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2013.