ECLI:NL:RBZWB:2013:9725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
02-811085-09
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Corruptie door politieambtenaar met aanvaarding van geschenken en het schenden van ambtsgeheimen

In deze zaak is een politieagent veroordeeld voor corruptie, waarbij hij een etentje en geldbedragen heeft aangenomen van een derde, wetende dat deze geschenken verband hielden met het verstrekken van vertrouwelijke politie-informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de agent in de periode van 21 september 2011 tot en met 12 november 2011 als ambtenaar een gift heeft aangenomen, wetende dat deze hem werd aangeboden ten gevolge van zijn handelen in strijd met zijn plicht. De agent had informatie over een hennepkwekerij en heeft deze informatie gedeeld met de derde, wat leidde tot een politie-inval. De rechtbank oordeelde dat de agent zich schuldig heeft gemaakt aan het schenden van zijn ambtsgeheim en dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de agent veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben. De rechtbank benadrukte dat corruptie door een politieambtenaar een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en dat er volledige integriteit van hen wordt verwacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 811085-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] (Turkije)
wonende te [woonplaats verdachte], [adres]
raadsman mr. D. Duivelshoff, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Delft, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2011 tot en met 12 november
2011 te Tilburg en/of elders in Nederland, als ambtenaar een gift of belofte
dan wel een dienst, te weten:
- een etentje en/of een avondje uit in restaurant/uitgaansgelegenheid [horecagelegenheid 1],
heeft aangenomen, althans een of meer consumpties in
restaurant/uitgaansgelegenheid [horecagelegenheid 1] heeft aangenomen,
wetend of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte gedaan, verleend
of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in
strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of
nagelaten;
en/of
- ( een) geldbedrag(en) ("zakgeld"), heeft gevraagd
tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met
zijn plicht, in zijn huidige of vorige bediening was gedaan of nagelaten; (zaak 1)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Tilburg
opzettelijk een geheim,
te weten het vermoeden dat op het adres [adres hennepkwekerij 1] een
hennepkwekerij was gevestigd,
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van
ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, heeft
geschonden,
door toen en daar aan een of meer anderen, die niet gerechtigd was of waren
kennis te nemen van bovenbedoelde informatie- middellijk of onmiddellijk – door
te geven - zakelijk weergegeven - dat het huis dringend opgeruimd moest worden
en dat het urgent was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2011 tot en met 19 juli 2011 te
Tilburg en/of elders in Nederland, als ambtenaar een gift of belofte dan wel
een dienst, te weten het participeren in (een) hennepkwekerij(en) en/of het
meedelen in de winst van die hennepkwekerij(en)
- heeft aangenomen, wetend of redelijkerwijs vermoedende
* dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of
naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn
huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten en/of
* dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd om hem,
verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te
doen of na te laten
en/of
- heeft gevraagd tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vorige bediening was
gedaan of nagelaten; (zaak 2)
3.
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2011 tot en met 14 november 2011 te
Tilburg en/of elders in Nederland, als ambtenaar een gift of belofte dan wel
een dienst, te weten een personenauto ([merk en kenteken auto]),
althans een geldelijke korting bij de aanschaf van een personenauto [merk en kenteken auto]
- heeft aangenomen, wetend of redelijkerwijs vermoedende
* dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of
naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn
huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten en/of
* dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd om hem,
verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te
doen of na te laten
en/of
- heeft gevraagd tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vorige bediening was
gedaan of nagelaten; (zaak 3)
4.
hij op of omstreeks 07 februari 2012 te Tilburg een wapen van categorie I
onder 7°, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of
met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad; (zaak 4)

3.De voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig.
3.2
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3.1.
het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat bewijsuitsluiting dient te volgen, omdat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen die hebben geleid tot een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte (hierna te noemen: [verdachte]) tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces.
Samengevat legt de raadsman daaraan ten grondslag dat er onvoldoende verdenking was tegen [verdachte] voor de start, dan wel de doorstart van het onderzoek, nu dit was gebaseerd op CIE-informatie waarvan de betrouwbaarheid niet is gebleken of niet was vast te stellen en op (de resultaten van) een (destijds) nog te starten onderzoek tegen medeverdachte [medeverdachte 1]. Bovendien betrof het volgens de raadsman een zeer eenzijdig onderzoek, dat uitsluitend gericht was op [verdachte], dat bovendien disproportioneel is geweest qua indringendheid gezien de lange duur en ingrijpendheid van de ingezette bijzondere opsporingsmiddelen.
3.3.2.
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er wel degelijk sprake was van voldoende verdenking tegen [verdachte] voor de start van het onderzoek.
In een CIE-proces-verbaal van 11 mei 2009 werd vermeld dat [verdachte] informatie over hennep verstrekte aan bepaalde, met naam genoemde, personen. Deze informatie was van meerdere informanten afkomstig.
Daarbij komt dat in september 2009 door het observatieteam werd geconstateerd dat [verdachte] in de brandgang naast zijn woning een gesprek had met [persoon 1]. Van deze [persoon 1] was bekend dat hij informatie kreeg van een agent over hennepkwekerijen.
In de periode tot juli 2010 volgden nog acht CIE-processen-verbaal met betrekking tot [verdachte].
In mei 2010 werd in Tilburg een hennepkwekerij geruimd en opvallend was dat in een tapgesprek daarover op 12 mei 2010 tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de naam [verdachte] werd genoemd. Vervolgens kwam er wederom CIE-informatie binnen dat [medeverdachte 1] een agent betaalde om informatie te krijgen over een hennepkwekerij.
Op 24 februari 2011 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen een zogenoemde WOD-man en [medeverdachte 1], waarbij door [medeverdachte 1] werd verteld dat hij [verdachte] ter verantwoording had geroepen over een inbeslaggenomen BMW.
Op 17 maart 2011 werd vervolgens door het observatieteam gezien dat [verdachte] op een tijdstip waarop hij geen dienst had in zijn computer keek, vervolgens naar de Koestraat reed, daar een ontmoeting had met [persoon 2] en hem, nadat zij allebei de omgeving hadden gescand, twee voorwerpen overhandigde.
In juli 2011 volgde een aantal OVC-gesprekken tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 3] over hennepkwekerijen en op 1 september 2011 werd een hennepkwekerij in een pand aan de [adres hennepkwekerij 2] geruimd, waarna diezelfde avond [verdachte] in gezelschap werd gezien van de eigenaar van dat pand, [eigenaar pand hennepkwekerij 2].
Tenslotte volgt het OVC-gesprek van 21 september 2011 wat voor de politie een doorbraak voor het onderzoek betekende.
De officier van justitie voert aan dat kijkend naar alle binnengekomen informatie er sprake was van ruim voldoende verdenking tegen [verdachte] om de bijzondere opsporingsmiddelen in te zetten en ook geruime tijd voort te zetten. Volgens de officier van justitie is er voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste, nu sprake was van een ernstige verdenking die werd bevestigd door diverse CIE-informatie die gedurende langere tijd binnenkwam. Dit rechtvaardigt naar de mening van de officier van justitie het doen van diepgravend onderzoek met de middelen die ter beschikking staan. Alle beschikbare informatie is aan de rechter-commissaris voorgelegd ter toetsing en de rechter-commissaris heeft het inzetten van de bijzondere opsporingsmiddelen toegestaan. De officier van justitie is van mening dat er een keurige opbouw is geweest en nadat de taps en observaties onvoldoende hadden opgeleverd, is besloten tot het inzetten van het middel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (hierna: OVC). Daaruit is vervolgens het belangrijkste bewijs voortgekomen. De officier van justitie voert aan dat het niet-ontvankelijkheidsverweer dient te worden verworpen en dat er geen reden is tot het uitsluiten van bewijs.
3.3.3.
het oordeel van de rechtbank
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in het geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Bewijsuitsluiting als reactie op een vormverzuim kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en als hierdoor een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in deze geen sprake.
In een periode van twee jaar kwam er regelmatig, een in totaal aanzienlijke hoeveelheid, CIE-informatie binnen met betrekking tot [verdachte]. De verdenking die hieruit voortvloeide, werd versterkt door de voornoemde door de officier van justitie opgesomde geconstateerde feiten en omstandigheden. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte nu er een voldoende verdenking was tegen [verdachte], zowel ten tijde van de start als ten tijde van de doorstart van het onderzoek. De omstandigheid dat niet van alle voornoemde binnengekomen CIE-informatie een oordeel over de betrouwbaarheid ervan kon worden gegeven, doet aan de verdenking jegens [verdachte] die uit deze berichten voortvloeit niet af, nu de inhoud van die betreffende CIE-informatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet is. De rechtbank verwerpt daarom het verweer tot niet-ontvankelijkheid, dan wel bewijsuitsluiting op die grond.
De rechtbank oordeelt over het verweer dat het onderzoek disproportioneel is geweest qua indringendheid als volgt.
Er zijn verschillende bijzondere opsporingsmethoden ingezet gedurende het onderzoek. Zoals reeds overwogen was sprake van voldoende verdenking jegens [verdachte] van een ernstig misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie dan ook telkens op goede gronden geoordeeld dat het onderzoek dringend vorderde dat de verschillende bijzondere opsporingsmethoden dienden te worden ingezet.
De rechtbank merkt op dat de toetsing door de rechtbank van de beslissingen van de rechter-commissaris tot het verlenen en verlengen van de verschillende machtigingen in deze zaak slechts een marginale toetsing betreft. De rechtbank is van oordeel dat de aard en omvang van de verdenking de inzet van de verschillende middelen ook rechtvaardigde. De rechter-commissaris heeft destijds dan ook op goede gronden tot die beslissingen kunnen komen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de inzet van de verschillende middelen voor de medeverdachten minder ingrijpend is geweest nu deze later en minder lang zijn ingezet. Nu is voldaan aan de wettelijke vereisten in deze, kan van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting ook op deze grond geen sprake zijn en dient het verweer van de verdediging te worden verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 primair
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een of meer consumpties heeft aangenomen in restaurant [horecagelegenheid 1], wetende dat die consumpties hem werden aangeboden naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan, te weten het delen van informatie uit de politiesystemen met een onbevoegde derde, te weten [medeverdachte 4] (hierna te noemen [medeverdachte 4]). De officier van justitie baseert zich daarbij onder meer op het relaas proces-verbaal nummer 20090048-01 met de daarbij behorende bijlagen, op opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie en telefoongesprekken, overige telefoniegegevens, (camera-)observaties, getuigenverklaringen en de verklaringen van [verdachte] en medeverdachten bij de rechter-commissaris en ter zitting.
Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] om zakgeld heeft gevraagd naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan, namelijk het delen van informatie uit de politiesystemen met een onbevoegde derde, te weten [medeverdachte 4]. Hij baseert zich daarbij op afgeluisterde vertrouwelijke communicatie, telefoongesprekken en sms-berichten en de ongeloofwaardige verklaring die [verdachte] hierover zelf aflegt.
Feiten 2 en 3
De officier van justitie acht deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen en verzoekt de rechtbank om [verdachte] hiervan vrij te spreken.
Feit 4
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van [verdachte] dat het wapen van hem is en het proces-verbaal van bevindingen van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie waarin wordt geconcludeerd dat het een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3.
De verdediging verzoekt eveneens vrijspraak voor feit 1 primair nu van een bewezenverklaring van het tenlastegelegde artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht pas sprake kan zijn indien de ambtenaar die een gift, belofte of dienst aanneemt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die gunst verband houdt met een bepaalde geleverde of nog te leveren tegenprestatie. Er zal bewezen moeten worden dat er een verband bestaat tussen de gift enerzijds en de tegenprestatie anderzijds. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Het etentje en avondje uit in [horecagelegenheid 1] met kennissen waarbij [verdachte] vanaf het begin af aan heeft gezegd dat hij de raki zou betalen en waarbij iedereen wel wat betaalde, kan niet als een gift worden aangemerkt. Bovendien zou bij [verdachte] dan nog het besef moeten hebben bestaan dat hem dat werd aangeboden met het oog op verleende of nog te verlenen wederdiensten. Dit was niet het geval en daarom dient [verdachte] te worden vrijgesproken van het eerste onderdeel van feit 1 primair. Eveneens dient vrijspraak te volgen voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde ‘vragen om zakgeld’. [verdachte] heeft hierover een duidelijke verklaring afgelegd en [medeverdachte 3] heeft bij de rechter-commissaris ook verklaard dat hij [verdachte] nog geld schuldig is. Er is onvoldoende overtuigend bewijs voor een direct verband met verleende of te verlenen wederdiensten.
[verdachte] dient voorts te worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde schenden van een ambtsgeheim. Er is geen overtuigend bewijs dat [verdachte] heeft ‘gelekt’ over de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij op de [adres hennepkwekerij 1]. Er zijn verschillende vertalingen van het OVC-gesprek van 21 september 2011 gemaakt waarvan een aantal versies naar de mening van de verdediging niet bruikbaar is voor het bewijs. Kwalijk is dat [verdachte] in een verhoor wel is geconfronteerd met een van die onjuiste versies. Van belang is echter, dat welke vertaling ook als uitgangspunt wordt genomen, de inhoud van het gesprek te weinig concreet en te weinig redengevend is om het lekken van informatie overtuigend bewezen te verklaren.
Ten aanzien van feit 4 merkt de verdediging op dat bij [verdachte] geen bewustheid was op de aanwezigheid van de aansteker in zijn woning. Hij heeft de aansteker gewonnen op de kermis in 2002 en deze is vermoedelijk met de verhuizing meegegaan naar de huidige woning. Voor zover de rechtbank die bewustheid op de aanwezigheid wel overtuigend bewezen acht, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
De rechtbank stelt de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op woensdag 21 september 2011 omstreeks 4.45 uur werd door het veelplegersteam van de politie, district Tilburg, een opsporingsactie verricht waarbij een helikopter werd ingezet. Bij deze zoekactie werd gebruik gemaakt van een camera in de helikopter die warmtebronnen kan opsporen. Gezien werd dat de woning op het adres [adres hennepkwekerij 1] een opvallend warmer warmtebeeld vertoonde ten opzichte van andere woningen in dezelfde rij. Van deze bevindingen werd een mutatie aangemaakt op 21 september 2011, waarin werd vermeld dat het pand wordt bewoond door [bewoner adres hennepkwekerij 1] en dat het pand al eens eerder in beeld is geweest in verband met een verdenking van een hennepkwekerij, waarbij niets werd aangetroffen. Verder werd in de mutatie vermeld dat voor het pand een auto op naam van ‘[medeverdachte 4]’ werd aangetroffen [1] [2] .
[verdachte] heeft op 21 september 2011 tijdens zijn dienst in de ochtend voornoemde mutatie geraadpleegd [3] .
[medeverdachte 4], ook wel ‘[bijnaam medeverdachte 4]’ genoemd, staat in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven op het adres [adres medeverdachte 4], echter zijn daadwerkelijke verblijfplaats is het adres [adres hennepkwekerij 1] [4] [5] . [verdachte] kent [medeverdachte 4] als de persoon die hij [bijnaam medeverdachte 4] noemt [6] [7] .
Op basis van verschillende opsporingsmiddelen zijn de bewegingen van [verdachte] in de avond van 21 september 2011 inzichtelijk geworden. In de auto met kenteken [kenteken auto verdachte], in gebruik bij [verdachte], is plaatsbepalingsapparatuur geplaatst en het middel OVC toegepast. Voorts is er een statische observatiecamera geplaatst, gericht op de toegangsdeur van café ‘[naam horecagelegenheid 2]’ aan de [adres horecagelegenheid 2]. Met behulp van voornoemde apparatuur kon worden vastgesteld dat het voertuig van [verdachte] in de avond van 21 september 2011 omstreeks 20.50 uur bij de woning van [verdachte] vertrok en richting de Koestraat werd gereden en daar een tijd stil heeft gestaan [8] [9] . Uit de beschikbare camerabeelden is gebleken dat [verdachte] diezelfde avond om 20.59 uur café [naam horecagelegenheid 2] binnenging. Tussen 20.53 uur en 21.20 uur verliet hij tweemaal kort [naam horecagelegenheid 2], opende en sloot hij zijn auto, waarna hij om 21.21 uur [naam horecagelegenheid 2] weer verliet, samen met [persoon 2] [10] [11] [12] .
Tussen 21.24 uur en 21.29 uur werd het geluid in de personenauto van [verdachte] opgenomen en uit de inhoud van het geluidsfragment, een gesprek in de Turkse taal, bleek dat er een gesprek gaande was tussen minstens twee personen, waarvan er één mogelijk buiten de auto stond.
Dit gesprek heeft de volgende inhoud [13] :
.cuman/Ujoeman [Fonetisch)
NNman2 : wie [vierde naamval]?
NNmanl : [persoon 3] [vierde naamval]. .. Hij/Zij moet hem/het of daar bij [persoon 4] vinden of in
‘[horecagelegenheid 1]’ vinden en dan meebrengen. Zeg dat! Dringend! Hij moet laten opruimen..
NNman2 : . .[onverstaanbaarJ..
NNmanl : . .het huis! .. He?
NNman2 : moet hij/zij hem/het vinden en dan meebrengen?
NNmanl : zeg dat hij het moet laten opruimen. Dringend!
NNman2 : dan horen ze via mijn telefoon ook dit gesprek.
Om 21.24 uur werd de auto van [verdachte] weer in beweging gezet in de directe omgeving van de [straatnamen] en stilgezet om 21.27 uur op de [straatnaam] in de directe omgeving van de woning van [verdachte], waar de auto de rest van de avond stil bleef staan. Om 21.34 uur werd er door [persoon 3] in [naam horecagelegenheid 2] (op verzoek van [persoon 2]) gedurende 1 minuut en 12 seconden gebeld naar [medeverdachte 4] [14] [15] . Omstreeks 21.20 uur werd er door [medeverdachte 4] gebeld naar [persoon 2] en later op de avond, omstreeks 22.51 uur, belde [medeverdachte 4] ook nog naar [persoon 3]. Om 23.12.35 uur die avond is [medeverdachte 4] [naam horecagelegenheid 2] binnengegaan, waarna hij om 23.13.23 uur [naam horecagelegenheid 2] weer verliet [16] [17] [18] .
Op 21 oktober 2011 is de politie, naar aanleiding van het vermoeden dat er aan de [adres hennepkwekerij 1] een hennepkwekerij zat, de woning binnengetreden. Er werd geen in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Wel werden aanwijzingen aangetroffen dat er in het (recente) verleden een in werking zijnde hennepkwekerij is geweest op de zolder van de woning. De zolder was grotendeels afgepurd, in de houten vloer werden diverse nietjes en stukjes achtergebleven folie aangetroffen en onder de vloerplanken werden hennepresten, mestkorrels en delen potgrond aangetroffen. In de berging van de woning werden voorts nog diverse hennep gerelateerde-attributen aangetroffen [19] . Het vermoeden dat er recent een kwekerij in de woning is geweest, wordt versterkt door een tweetal telefoongesprekken die [medeverdachte 4] diezelfde middag voert met [bewoner adres hennepkwekerij 1] en een onbekend gebleven persoon waarin onder meer wordt gesproken over het feit dat het huis is opgeruimd [20] .
Diezelfde avond omstreeks 20.29 uur belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 3] en vraagt hij aan [medeverdachte 3] of hij zijn ‘streekgenoot’ wil bellen om te vragen of hij komt. [medeverdachte 4] vraagt [medeverdachte 3] of hij zijn streekgenoot wil zeggen dat er een vrouwelijke artieste komt en [medeverdachte 3] moet in zijn aanwezigheid ook ‘een grote’ bestellen. [medeverdachte 3] zegt tegen [medeverdachte 4] dat hij dit zal doen [21] [22] .
Meteen aansluitend, om 20.32 uur, zoekt het telefoonnummer van [medeverdachte 3] contact met het telefoonnummer van [verdachte]. Er komt geen contact tot stand en direct daarna stuurt [medeverdachte 3] een sms-bericht naar een telefoonnummer van [verdachte] met daarin de tekst: ‘Kom naar [horecagelegenheid 1], vrouwelijke artiste (zangeres) schijnt te komen, kunnen we wat lol maken’ [23] [24] .
[medeverdachte 4] belt om 21.25 uur naar [medeverdachte 3] om te vragen of [medeverdachte 3] het bericht heeft verstuurd. [medeverdachte 3] zegt [medeverdachte 4] dat hij ‘hem’ een bericht heeft gestuurd, maar dat hij er niet op reageert en dat hij dus wel aan het werken zal zijn [25] .
De volgende dag, 22 oktober 2011, belt [verdachte] naar [medeverdachte 3] en vertelt [medeverdachte 3] [verdachte] dat hij hem de dag ervoor een bericht heeft verstuurd en dat ‘[bijnaam 2 medeverdachte 4]’ had gezegd dat hij moest komen [26] . [verdachte] heeft verklaard dat hij [bijnaam medeverdachte 4], ofwel [medeverdachte 4], wel eens ‘[bijnaam 2 medeverdachte 4]’ noemt [27] .
[medeverdachte 4] belt diezelfde avond naar [persoon 5] en zegt tegen [persoon 5] dat wanneer [medeverdachte 3] komt, hij een tafel moet dekken voor [medeverdachte 3] ‘en die opzichter/bewaker’ [28] . [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [persoon 5] in [horecagelegenheid 1] werkt en dat het de bedoeling van [medeverdachte 4] zal zijn geweest dat [persoon 5] voor hem en de opzichter een tafel moest dekken wanneer zij daar arriveerden. Met opzichter/bewaker zal volgens [medeverdachte 3] [verdachte] zijn bedoeld, nu opzichter/bewaker een scheldnaam voor politieagent is in het Turks [29] .
[verdachte] is die avond in [horecagelegenheid 1] geweest, samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] [30] . Hij heeft daar gegeten en gedronken en heeft zelf niet voor het eten betaald [31] . Hij is aan het einde van de avond door [medeverdachte 4] naar buiten begeleid en met de taxi naar huis gegaan [32] .
Op 12 november 2011 in de vroege ochtend vraagt [verdachte] door middel van een sms-bericht aan [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 4] om ‘zakgeld’. Hij vermeldt in dat bericht dat [medeverdachte 3] tegen [bijnaam medeverdachte 4] moet zeggen dat hij de dag erna zakgeld moet regelen en tevens meldt hij ‘hij weet het wel’. In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] op 12 november 2011 einde van de middag wordt door [verdachte] ook nog gesproken over ‘die zakgeldkwestie’ [33] .
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 21 september 2011 tot en met 12 november 2011, als ambtenaar een gift heeft aangenomen, te weten een etentje in [horecagelegenheid 1], wetend dat deze hem gedaan werd ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening was gedaan.
Vast is komen te staan dat [verdachte] door [medeverdachte 4] is gevraagd om op 21 oktober, dan wel 22 oktober 2011 naar [horecagelegenheid 1] te komen. Het verweer van [medeverdachte 4] dat met ‘streekgenoot’ iemand anders dan [verdachte] wordt bedoeld, moet worden verworpen. [medeverdachte 3] heeft immers verklaard dat wanneer hij met [medeverdachte 4] sprak over ‘streekgenoot’ dan altijd [verdachte] werd bedoeld [34] . Voorts is gebleken dat [medeverdachte 3] direct [verdachte] belde na het verzoek van [bijnaam medeverdachte 4] om zijn ‘streekgenoot’ te bellen en bovendien volgt uit een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 10 februari 2012 dat zij spreken over de term ‘streekgenoot’ en dat [medeverdachte 4] probeert om [medeverdachte 3] een andere verklaring daarover af te laten leggen [35] .
[verdachte] is op 22 oktober 2011 in [horecagelegenheid 1] geweest, heeft daar gegeten en gedronken en heeft zelf niet voor het eten betaald. Hiermee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank een gift aangenomen. Dat [verdachte] die avond mogelijk 2 flessen raki heeft betaald, is niet uitgesloten. Echter dit doet er niet aan af, dat vaststaat dat hij het eten dat hij die avond heeft genuttigd, niet heeft betaald en aldus heeft aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eveneens worden bewezen dat [verdachte] deze gift werd gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening was gedaan en dat [verdachte] dit ook wist. Op de dag dat [verdachte] tijdens zijn dienst als ambtenaar bij de politie kennisnam van een mutatie waarin werd vermeld dat zich in de woning van [medeverdachte 4] mogelijk een hennepkwekerij bevond, gaf [verdachte] aan iemand de opdracht om [bijnaam medeverdachte 4] ([medeverdachte 4]) te gaan zoeken en hem te zeggen dat hij dringend zijn huis op moest ruimen. Daarbij acht de rechtbank voorts treffend dat [verdachte] wordt uitgenodigd door [medeverdachte 4] uitgerekend op 21 oktober 2011, zijnde de dag van de inval door de politie aan de [adres hennepkwekerij 1].
De verdediging heeft betoogd dat er van het OVC-gesprek van 21 september 2011 verschillende vertalingen zijn gemaakt, waarvan een aantal versies niet bruikbaar is voor het bewijs en dat nog belangrijker is dat de inhoud van het gesprek te weinig concreet en te weinig redengevend is om het lekken van informatie overtuigend bewezen te verklaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Als uitgangspunt voor het bewijs heeft de rechtbank de vertaling d.d. 25 september 2013 genomen nu de verdediging bij deze vertaling aanwezig is geweest en de juistheid hiervan niet heeft betwist. Echter, wat er ook van die verschillende vertalingen zij, naar het oordeel van de rechtbank wordt uit het gesprek wel degelijk duidelijk wat de bedoeling van [verdachte] is geweest, namelijk dat aan [medeverdachte 4] ([bijnaam medeverdachte 4]) moest worden doorgegeven dat hij zijn hennepkwekerij dringend moest gaan opruimen. Weliswaar wordt in de vertaling d.d. 25 september 2013 de naam ‘[bijnaam medeverdachte 4]’ niet genoemd, echter op grond van de overige eerder genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het de bedoeling van [verdachte] is geweest dat ‘[bijnaam medeverdachte 4]’, ofwel [medeverdachte 4], werd ingelicht.
Tot slot acht de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode (te weten op 12 november 2011) geldbedragen, “zakgeld”, heeft gevraagd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan, namelijk het delen van politie-informatie met [medeverdachte 4]. Dit volgt uit de vermelde sms-berichten en telefoongesprekken en voorts draagt aan de overtuiging van de rechtbank nog bij dat [verdachte] hierover een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd. Hij heeft immers verklaard dat het vragen om zakgeld een boodschap was voor [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 3] die vraag doorschoof naar [bijnaam medeverdachte 4]. Deze verklaring stemt niet overeen met voornoemde sms-berichten en telefoongesprekken en evenmin met de verklaring van [medeverdachte 3] hierover. [verdachte] heeft immers in een sms-bericht naar [medeverdachte 3] gestuurd: ‘hij weet het wel’. Dit nadat hij had gestuurd dat [medeverdachte 3] tegen [bijnaam medeverdachte 4] moest zeggen dat hij zakgeld moest regelen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat [verdachte] hiermee bedoelde te zeggen dat [bijnaam medeverdachte 4] wel wist waarom [verdachte] hem om zakgeld vroeg, namelijk naar aanleiding van de door [verdachte] aan [bijnaam medeverdachte 4] verstrekte politie-informatie.
Feiten 2 en 3
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten 2 en 3 nu voor deze feiten het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend
bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 19 november 2013 [36] , alsmede afgelegd bij de politie [37] ;
- het proces-verbaal inzake aantreffen voorwerp gelijkend op een vuurwapen, met bijlagen [38] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming, met bijbehorende lijst van inbeslaggenomen goederen [39] ;
- het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie [40] .
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een wapen van categorie I onder 7 voorhanden heeft gehad. Het verweer van verdediging dat er geen bewustheid was bij [verdachte] dat het wapen nog in zijn huis lag, moet worden verworpen. [verdachte] heeft verklaard dat hij het wapen ooit op de kermis heeft gewonnen en mee naar huis heeft genomen. Dat hij niet meer wist dat het wapen nog in zijn huis lag, acht de rechtbank ongeloofwaardig en staat bovendien aan een bewezenverklaring van dit feit niet in de weg.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
primair
hijin
of omstreeksde periode van 21 september 2011 tot en met 12 november
2011 te Tilburg
en/of elders in Nederland, als ambtenaar een gift
of belofte
dan wel een dienst, te weten:
- een etentje
en/of een avondje uitin restaurant/uitgaansgelegenheid [horecagelegenheid 1],
heeft aangenomen,
althans een of meer consumpties in
restaurant/uitgaansgelegenheid [horecagelegenheid 1] heeft aangenomen,
wetend
of redelijkerwijs vermoedendedat deze hem, verdachte gedaan
, verleend
of aangebodenwerd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in
strijd met zijn plicht, in zijn
huidige of vroegerebediening was gedaan
of
nagelaten;
en
/of
-
(een)geldbedrag
(en
)("zakgeld"), heeft gevraagd
tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met
zijn plicht, in zijn
huidige of vorigebediening was gedaan
of nagelaten;
(zaak 1)
4.
hij op of omstreeks 07 februari 2012 te Tilburg een wapen van categorie I
onder 7°, zijnde
(een
)voorwerp
(en)dat
/dievoor wat betreft zijn
/hunvorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde
(n)met (een) vuurwapen
(s)en/of
met
(een
)voor ontploffing bestemde voorwerp
(en)voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft in zijn hoedanigheid van politieambtenaar een gift aangenomen, wetende dat deze hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht in zijn bediening was gedaan. Hij heeft een etentje aangenomen, wetende dat dit hem werd aangeboden ten gevolge of naar aanleiding van het door hem verstrekken van politie-informatie aan [medeverdachte 4]. [verdachte] heeft als politieman, nadat hij in het politiesysteem informatie had gevonden over een hennepkwekerij aan de[adres hennepkwekerij 1], eigenaar [medeverdachte 4] gewaarschuwd deze op te ruimen, waardoor [medeverdachte 4] de kwekerij tijdig voor de politie-inval heeft kunnen ontmantelen. Tevens heeft hij [medeverdachte 4] om geldbedragen gevraagd als beloning voor het wegtippen van de hennepkwekerij. [verdachte] heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
De rechtbank rekent het [verdachte] zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als politieambtenaar en hierdoor niet alleen het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden, maar tevens de opsporing van een ernstig strafbaar feit heeft verstoord. Een politieman neemt als opsporingsambtenaar, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Alleen al een verdenking van een misdrijf, gepleegd door een politieambtenaar, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. [verdachte] heeft daarnaast door zijn handelwijze ernstige schade toegebracht aan het imago van het politiekorps regio Midden en West Brabant in het algemeen en zijn directe collega’s in het bijzonder.
[verdachte] heeft met zijn handelen tevens een grote inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben. De rechtbank rekent het [verdachte] zwaar aan dat hij niet op integere wijze is omgegaan met vertrouwelijke gegevens van de politie, heeft getracht te verhinderen dat een hennepkwekerij van een kennis van hem werd opgerold en zich in ruil daarvoor heeft laten fêteren en geldbedragen heeft gevraagd aan iemand die zich bezig hield met het plegen van strafbare feiten. Hiermee heeft hij zich ook chantabel gemaakt. Een dergelijke corruptie rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van [verdachte] en met hetgeen omtrent de persoon van [verdachte] is aangevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks de aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het nagenoeg blanco strafblad van verdachte, gelet op de ernst van met name het eerste bewezen verklaarde feit, niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf van 6 maanden, zoals door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de straffen die in den lande voor corruptie plegen te worden opgelegd.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57, 91, 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan
en
als ambtenaar een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
 127710 1.00 STK Personenauto[merk en kenteken auto]
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Schotanus en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jansen- van Rooijen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 december 2013.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1976;
2.Het mutatie rapport, opgenomen als bijlage 2 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2121 en 2122;
3.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als bijlage 3 (documentnummer 934) bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2123 e.v.;
4.Resultaat GBA-V Bevraging, opgenomen als bijlage 4 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2131-2134;
5.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], opgenomen als bijlage 8 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2166;
6.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen als bijlage 9 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2179;
7.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen als bijlage 10 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2188;
8.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1978;
9.Het proces-verbaal bevindingen omtrent gedrag [verdachte] op 21 september 2011, opgenomen als bijlage 06 (documentnummer 943) bij bijlage 10 (documentnummer 1227) bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2221 e.v.;
10.Afdrukken van camerabeelden van 21-09-2011, opgenomen als bijlage 02 bij bijlage 10 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2206-2209;
11.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1979;
12.Afdrukken van camerabeelden van 21-09-2011, opgenomen als bijlage 03 bij bijlage 10 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2210 en 2211;
13.Het proces-verbaal van bevindingen nummer 1309301000.AMB d.d. 30 september 2013 van verbalisant I.H. Wijnheijmer, Rijksrecherche regio Zuid, los opgenomen in het dossier;
14.Het proces-verbaal bevindingen omtrent gedrag [verdachte] op 21 september 2011, opgenomen als bijlage 06 (documentnummer 943) bij bijlage 10 (documentnummer 1227) bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2229;
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3], opgenomen als bijlage 24 (documentnummer 1044) bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2378;
16.Het proces-verbaal bevindingen omtrent gedrag [verdachte] op 21 september 2011, opgenomen als bijlage 06 (documentnummer 943) bij bijlage 10 (documentnummer 1227) bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2229 en 2231;
17.De verklaring van verdachte [medeverdachte 4], afgelegd op de zitting van 19 november 2013;
18.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1985;
19.Het proces-verbaal PL204B 2011189835, opgenomen als bijlage 28 (documentnummer 945) bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2415-2463;
20.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1986-1988;
21.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1988 en 1989;
22.Het rapport mbt telefoongesprek sessienummer 37 van 21-10-2011, opgenomen als bijlage 33 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2491;
23.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1989;
24.Het rapport mbt telefoongesprek sessienummer 2161 van 21-10-2011, opgenomen als bijlage 34 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2492;
25.Het rapport mbt telefoongesprek sessienummer 38 van 21-10-2011, opgenomen als bijlage 35 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2493;
26.Het rapport mbt telefoongesprek sessienummer 2216 van 22-10-2011, opgenomen als bijlage 36 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2494;
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], opgenomen als bijlage 10 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2197;
28.Het rapport mbt telefoongesprek sessienummer 74 van 22-10-2011, opgenomen als bijlage 41 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2499;
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], opgenomen als bijlage 45 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2574;
30.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], opgenomen als bijlage 10 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2201;
31.De verklaring van verdachte [verdachte], afgelegd op de zitting van 19 november 2013;
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], opgenomen als bijlage 45 bij zaaksdossier 1, ordner 6, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2575;
33.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1998-2000;
34.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris d.d. 28 augustus 2013, los opgenomen in het dossier;
35.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 1, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 1995 en 1996;
36.De verklaring van verdachte [verdachte], afgelegd op de zitting van 19 november 2013;
37.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], in kopie opgenomen bij het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 4, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2047 en 2048;
38.Het proces-verbaal inzake aantreffen voorwerp gelijkend op een vuurwapen, in kopie opgenomen bij het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 4, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2040-2044;
39.De kennisgeving van inbeslagneming met bijlagen, in kopie opgenomen bij het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 4, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2029-2034;
40.Het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie, in kopie opgenomen bij het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 4, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2045 en 2046;