ECLI:NL:RBZWB:2013:9729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
02-810568-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Schotanus
  • J. van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van een politieambtenaar in verband met hennepkwekerij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2013, staat de verdachte terecht voor het omkopen van een politieambtenaar en het medeplegen van hennepteelt. De verdachte heeft in de periode van 15 juli 2011 tot en met 19 juli 2011, samen met anderen, een belofte gedaan aan de politieambtenaar [medeverdachte 1] om hem te laten participeren in een hennepkwekerij. Dit gebeurde met het oogmerk om [medeverdachte 1] te bewegen in zijn functie iets te doen of na te laten, in strijd met zijn plicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende verdenking was tegen [medeverdachte 1] op basis van CIE-informatie en observaties, wat leidde tot het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen. De verdachte heeft ook op 7 februari 2012 een hennepkwekerij in Mijdrecht mede opgezet, waar 1374 hennepplanten en 699 hennepstekjes zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1, maar bewezen verklaard dat hij feit 2 en feit 3 heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten die de integriteit van de politie schaden en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 810568-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] (Turkije)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. De Jong, advocaat te Goirle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Delft, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is nader omschreven en gewijzigd overeenkomstig de artikelen 313 en 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2011 tot en met 22 oktober
2011 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [medeverdachte 1]
(politieambtenaar), een gift of belofte heeft gedaan dan wel een dienst heeft
verleend en/of aangeboden, te weten een etentje en/of een avondje uit in
restaurant/uitgaansgelegenheid [naam horecagelegenheid], tengevolge of naar aanleiding van
hetgeen door die [medeverdachte 1], in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of
vroegere bediening was gedaan of nagelaten; (zaak 1, onderzoeksdossier Ob)
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2011 tot en met 19 juli 201 te
Tilburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [medeverdachte 1]
(politieambtenaar), een gift of belofte heeft gedaan dan wel een dienst heeft
verleend en/of aangeboden, te weten het participeren in (een)
hennepkwekerij(en) en/of het meedelen in de winst van die hennepkwekerij(en),
- met het oogmerk om die [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening al dan niet in strijd met
zijn plicht, iets te doen of na te laten en/of
- tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] al dan niet in strijd met
zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten;
(zaak 2, onderzoeksdossier Ob)
3.
hij op of omstreeks 07 februari 2012 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres pand hennepkwekerij 1]) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1374 hennepplanten en/of 699
hennepstekjes, althans een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekjes
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet; (zaak 11, onderzoeksdossier Atlas)

3.De voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig.
3.2
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3.1.
het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich refereert aan het verweer zoals dat door mr. Duivelshoff en mr. Van Berkel in de zaken van de medeverdachten is gevoerd, inhoudende dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat bewijsuitsluiting dient te volgen, omdat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen die hebben geleid tot een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces.
Samengevat wordt aan voornoemd verweer ten grondslag gelegd dat er onvoldoende verdenking was tegen medeverdachte [medeverdachte 1] voor de start, dan wel de doorstart van het onderzoek, nu dit was gebaseerd op CIE-informatie waarvan de betrouwbaarheid niet is gebleken of niet was vast te stellen en op (de resultaten van) een (destijds) nog te starten onderzoek tegen medeverdachte [medeverdachte 2]. Bovendien betrof het een zeer eenzijdig onderzoek, dat uitsluitend gericht was op [medeverdachte 1], dat bovendien disproportioneel is geweest qua indringendheid gezien de lange duur en ingrijpendheid van de ingezette bijzondere opsporingsmiddelen.
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank het beroep op niet-ontvankelijkheid in de zaak van [medeverdachte 1] honoreert, dit ook heeft te gelden voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de zaak tegen verdachte (hierna te noemen: [verdachte]).
Daar waar de rechten van [medeverdachte 1] zijn geschonden door ingezette middelen, heeft dit ook betrekking op hetgeen [verdachte] ten laste is gelegd. Zo is het juist een OVC-gesprek van 19 juli 2011 geweest dat ertoe heeft geleid dat er een verdenking tegen [verdachte] ontstond, leidende tot het tenlastegelegde feit 2. Het aan [verdachte] tenlastegelegde feit 3 is tot stand gekomen door opgenomen tapgesprekken.
Los daarvan is de verdediging van mening dat geen redelijk vermoeden heeft bestaan voor rechtmatige gebruikmaking van de ingezette bijzondere opsporingsmiddelen en dat daarbij ook niet is voldaan aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginselen. De inzet van de middelen, levert een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde op, aldus de raadsman.
3.3.2.
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er wel degelijk sprake was van voldoende verdenking tegen [medeverdachte 1] voor de start van het onderzoek.
In een CIE-proces-verbaal van 11 mei 2009 werd vermeld dat [medeverdachte 1] informatie over hennep verstrekte aan bepaalde, met naam genoemde, personen. Deze informatie was van meerdere informanten afkomstig.
Daarbij komt dat in september 2009 door het observatieteam werd geconstateerd dat [medeverdachte 1] in de brandgang naast zijn woning een gesprek had met [persoon 1]. Van deze [persoon 1] was bekend dat hij informatie kreeg van een agent over hennepkwekerijen.
In de periode tot juli 2010 volgden nog acht CIE-processen-verbaal met betrekking tot [medeverdachte 1].
In mei 2010 werd in Tilburg een hennepkwekerij geruimd en opvallend was dat in een tapgesprek daarover op 12 mei 2010 tussen medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de naam [medeverdachte 1] werd genoemd. Vervolgens kwam er wederom CIE-informatie binnen dat [medeverdachte 2] een agent betaalde om informatie te krijgen over een hennepkwekerij.
Op 24 februari 2011 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen een zogenoemde WOD-man en [medeverdachte 2], waarbij door [medeverdachte 2] werd verteld dat hij [medeverdachte 1] ter verantwoording had geroepen over een inbeslaggenomen BMW.
Op 17 maart 2011 werd vervolgens door het observatieteam gezien dat [medeverdachte 1] op een tijdstip waarop hij geen dienst had in zijn computer keek, vervolgens naar de [straatnaam] reed, daar een ontmoeting had met [persoon 8] en hem, nadat zij allebei de omgeving hadden gescand, twee voorwerpen overhandigde.
In juli 2011 volgde een aantal OVC-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [verdachte] over hennepkwekerijen en op 1 september 2011 werd een hennepkwekerij in een pand aan de [adres hennepkwekerij 2] geruimd, waarna diezelfde avond [medeverdachte 1] in gezelschap werd gezien van de eigenaar van dat pand, [eigenaar pand hennepkwekerij 2].
Tenslotte volgt het OVC-gesprek van 21 september 2011 wat voor de politie een doorbraak voor het onderzoek betekende.
De officier van justitie voert aan dat kijkend naar alle binnengekomen informatie er sprake was van ruim voldoende verdenking tegen [medeverdachte 1] om de bijzondere opsporingsmiddelen in te zetten en ook geruime tijd voort te zetten. Volgens de officier van justitie is er voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste, nu sprake was van een ernstige verdenking die werd bevestigd door diverse CIE-informatie die gedurende langere tijd binnenkwam. Dit rechtvaardigt naar de mening van de officier van justitie het doen van diepgravend onderzoek met de middelen die ter beschikking staan. Alle beschikbare informatie is aan de rechter-commissaris voorgelegd ter toetsing en de rechter-commissaris heeft het inzetten van de bijzondere opsporingsmiddelen toegestaan. De officier van justitie is van mening dat er een keurige opbouw is geweest en nadat de taps en observaties onvoldoende hadden opgeleverd, is besloten tot het inzetten van het middel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (hierna: OVC). Daaruit is vervolgens het belangrijkste bewijs voortgekomen. De officier van justitie voert aan dat het niet-ontvankelijkheidsverweer dient te worden verworpen en dat er geen reden is tot het uitsluiten van bewijs.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het verweer van de raadsman van [verdachte] nog het volgende aangevoerd:
De raadsman heeft zijn stelling dat het verweer in de zaak [medeverdachte 1] ook voor [verdachte] tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, onvoldoende onderbouwd. Afgezien van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het niet-ontvankelijkheidsverweer, dient alleen al gelet op die onvoldoende onderbouwing, het niet-ontvankelijkheidsverweer van [verdachte] te worden afgewezen.
3.3.3.
het oordeel van de rechtbank
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in het geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Bewijsuitsluiting als reactie op een vormverzuim kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en als hierdoor een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in deze geen sprake.
In een periode van twee jaar kwam er regelmatig, een in totaal aanzienlijke hoeveelheid,CIE-informatie binnen met betrekking tot verdachte [medeverdachte 1]. De verdenking die hieruit voortvloeide, werd versterkt door de voornoemde door de officier van justitie opgesomde geconstateerde feiten en omstandigheden. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte nu er een voldoende verdenking was tegen [medeverdachte 1], zowel ten tijde van de start als ten tijde van de doorstart van het onderzoek. De omstandigheid dat niet van alle voornoemde binnengekomen CIE-informatie een oordeel over de betrouwbaarheid ervan kon worden gegeven, doet aan de verdenking jegens [medeverdachte 1] die uit deze berichten voortvloeit niet af, nu die inhoud van die betreffende CIE-informatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet is. De rechtbank verwerpt daarom het verweer tot niet-ontvankelijkheid, dan wel bewijsuitsluiting.
De rechtbank oordeelt over het verweer dat het onderzoek disproportioneel is geweest qua indringendheid als volgt.
Er zijn verschillende bijzondere opsporingsmethoden ingezet gedurende het onderzoek. Zoals reeds overwogen was sprake van voldoende verdenking jegens [medeverdachte 1] van een ernstig misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie dan ook op goede gronden geoordeeld dat het onderzoek dringend vorderde dat de verschillende bijzondere opsporingsmethoden dienden te worden ingezet.
De rechtbank merkt op dat de toetsing door de rechtbank van de beslissingen van de rechter-commissaris tot het verlenen en verlengen van de verschillende machtigingen in dit onderzoek slechts een marginale toetsing betreft. De rechtbank is van oordeel dat de aard en omvang van de verdenking de inzet van de verschillende middelen ook rechtvaardigde. De rechter-commissaris heeft destijds dan ook op goede gronden tot die beslissingen kunnen komen. Nu is voldaan aan de wettelijke vereisten in deze, kan van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting ook op deze grond geen sprake zijn en dient dit verweer te worden verworpen.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de inzet van de verschillende bijzondere opsporingsmiddelen voor [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 4] minder ingrijpend is geweest nu de middelen voor een aanzienlijk kortere duur zijn ingezet en de middelen zelf ook minder ingrijpend waren.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
[verdachte] dient volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken van feit 1 nu het directe bewijs ontbreekt dat hij op de hoogte was van de door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] gegeven informatie en van het feit dat [medeverdachte 1] in ruil daarvoor door [medeverdachte 4] werd gefêteerd bij [naam horecagelegenheid].
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] aan [medeverdachte 1] een belofte heeft gedaan, te weten de toezegging om te participeren in een hennepkwekerij of het meedelen in de winst van een hennepkwekerij, met het oogmerk om [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, zoals tenlastegelegd onder feit 2.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de opgenomen OVC-gesprekken van 15 en 19 juli 2011 en het feit dat de inhoud van die gesprekken wordt bevestigd door onderzoek naar de in het gesprek genoemde punten. De officier van justitie doelt hiermee op ‘de grote plaats’, zijnde de hennepkwekerij aan de [adres pand hennepkwekerij 1] in Mijdrecht en de hennepkwekerij in Alphen. Er is derhalve sprake van een objectieve bevestiging.
Feit 3 acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van [verdachte], het aantreffen van de kwekerij, de positieve test van de stekjes en planten op THC en de opgenomen tapgesprekken. [verdachte] is als medepleger betrokken bij het kweken van 699 hennepstekjes en 1374 hennepplanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en dat aldus vrijspraak dient te volgen.
[verdachte] dient eveneens te worden vrijgesproken van feit 2 nu wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt. Er is geen enkele aanwijzing dat hij in de periode van de OVC-gesprekken van 15 en 19 juli 2011 een hennepkwekerij had of aan het opzetten was. De verdediging wijst erop dat alles waar [verdachte] over spreekt, wellicht ooit heeft bestaan of nog moest gebeuren, echter dat niets concreet is. [verdachte] kan niet hebben gesproken over de hennepkwekerij in Mijdrecht (feit 3), omdat de OVC-gesprekken maanden daarvoor hebben plaatsgevonden. Hetgeen [verdachte] heeft gezegd tegen [medeverdachte 1] op 15 en 19 juli 2011 moet worden gezien als grootspraak en luchtfietserij. De verdediging wijst erop dat medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] ook hebben verklaard over de grootspraak van [verdachte]. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat er in de OVC-gesprekken wel over hennep wordt gesproken, dan nog is er geen sprake van een concreet aanbod als bedoeld in feit 2. Bovendien blijkt uit hetgeen [verdachte] heeft gezegd of ‘aangeboden’ niet dat daarmee is beoogd [medeverdachte 1] tot iets te bewegen. Het is een enkele uitspraak van [verdachte] geweest die – wellicht in emotie - is uitgesproken en waarover daarna in het geheel niet meer wordt gesproken.
Ten aanzien van feit 3 merkt de verdediging op dat [verdachte] weliswaar bij de hennepkwekerij in Mijdrecht betrokken is geweest, maar dat zijn rol een ondergeschikte is geweest. Hij heeft niet meer dan een bemiddelende rol gespeeld bij het tot stand komen van een huurovereenkomst voor de ruimte van de betreffende hennepkwekerij en hij zou 5% van de opbrengst ontvangen. De rechtbank dient bij het opleggen van de straf met deze ondergeschikte rol van [verdachte] rekening te houden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] feit 1 heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het opzet van [verdachte] was gericht op het omkopen van [medeverdachte 1] en niet blijkt dat [verdachte] wetenschap had van de gebeurtenissen op 21 september 2011.
Feit 2
In het kader van het onderzoek Ob werd in de auto van [medeverdachte 1] vertrouwelijke communicatie opgenomen. Tot deze communicatie behoren verschillende gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte]. Tijdens die gesprekken wordt concreet gesproken over de activiteiten die [verdachte] op het gebied van het kweken van hennep ontplooit, zoals het aantal planten, het aantal oogsten en de verdiensten ervan. Daarnaast wordt door [medeverdachte 1] ook met [verdachte] gesproken over hoe hij het beste kan handelen om te voorkomen dat daarbij sporen worden veroorzaakt, waarmee de mogelijke opsporing van dergelijke feiten wordt bemoeilijkt. Ook spreekt [medeverdachte 1] over welke activiteiten hij in zijn functie als politieambtenaar kan ontplooien, meer in het bijzonder binnen welke regio hij kan “kijken”, en dat hij niet bij machte is onopgemerkt informatie uit het computersysteem te wissen.
De rechtbank stelt de volgende feitelijke gang van zaken vast.
In een OVC-gesprek van 15 juli 2011 [1] [2] spreekt [medeverdachte 1] met [verdachte] over een inbraak door Somaliërs in een onderzoek. [medeverdachte 1] zegt: “Deze zijn in Breda naar binnen gegaan”, waarop [verdachte] reageert: “Die eerlozen…ze zullen op een dag een voor een vermoord worden maar men wil zich niet in de problemen brengen. Laat de politie maar niet op zoek naar zo een verdomd iemand die in de wietgebeuren dood gaat, waarom doen ze dat”. Volgens [medeverdachte 1]: “Alles voor geld”. [medeverdachte 1] legt uit dat je niet moet telefoneren, omdat het meeste wordt verraden door je telefoon, aangezien de telefoonmasten straat voor straat aangeven waar je bent. [verdachte]: “Maar je moet een anonieme telefoon nemen. Je moet je eigen telefoon thuislaten”
.[medeverdachte 1]: “..(ntv) heeft hetzelfde gedaan. Ik zeg het altijd tegen jullie als jullie werk doen…iedereen weet dat”.
[verdachte] zegt in dit gesprek vervolgens tegen [medeverdachte 1]: “toen mijn plaats/locatie draaide….Per jaar deed ik daar 2-3 oogsten. Ik zei toch (ntv) ik zei in plaats van dat ik hier en daar op zoek ga naar mensen kun jij zo lang het blad er afhalen/bijwerken. (…) Ik gaf hem bij elk oogst twee duizend aan geld en tevens gaf ik hem zes zeven stekjes droog zodat die niet naar de coffeeshop hoefde totdat het klaar zou zijn. Die eerloze zei dat ik ondankbaar was. Ik zei waarom zeg je dat [persoon 2] tegen mij. (…) Ik zei jij participeert toch niet met mij, hij zei ‘nee’.
In een OVC-gesprek van diezelfde middag op 15 juli 2011 zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte]: “Maar nu op dit moment/tijdstip he. Heb ik spijt dat ik het niet heb gedaan. (…) Dan zat ik nu in Turkije”.
[verdachte] zegt dan tegen [medeverdachte 1]: “Verdomme ik doe het voor jou...laat die flikkers maar oprotten. Trek het je niet aan. Laten wij een grote locatie/plaats doen. Ik zal jou voor een deel mee laten participeren”. [medeverdachte 1] antwoordt: “Jullie moeten het nog steeds doen… jij had toch in Goirle een locatie gehuurd/gekocht. Wat is daarmee gebeurd?”
[verdachte] antwoordt
:“Dat heeft [bijnaam medeverdachte 4] meegenomen weggehaald”.
Verder zegt [verdachte]: “Ik vroeg aan [persoon 3] wat hij met de achterkant ging doen. Hij zei toen: (…) Wacht maar tot alle plankjes zijn weggehaald. Een echte toplocatie. Het is misschien binnen wel drieduizend vierkante meter. Een fabriek van 19 jaar oud. Denk je dat politie daar kan komen? Begrijp je?” [medeverdachte 1] antwoordt:“Dezen/ze doen het binnen hun bedrijf. Soms hoor ik hierover of lees ik daarover op mijn werk. Er zijn mensen die het op die manier doen”, waarop [verdachte] antwoordt:“Ja maar men laat zich niet net als [bijnaam medeverdachte 4] en de zijnen in de val lokken”. [3]
In een OVC-gesprek van 19 juli 2011 zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte]: “Ik ben zo opstandig/kwaad [verdachte].(…) Die flikkers hebben mij voor schut gezet. Zij hebben het mij beloofd. Ik had de rechtbank kwestie…15.000 lira…Ze zeiden “Is goed, [medeverdachte 1], wij zullen het geven/betalen. Zij hebben het niet betaald”(…). [verdachte]: “Wie zijn dat man?”
[medeverdachte 1]: “Broer, (ntv)…agenten die met hen samenwerken. Turken en Nederlanders. Ze denken dat ik zo’n simpele agent ben als zij, maar zij weten niet wat ik allemaal weet. In Breda zijn bijna geen inbeslagnames”. Dan vraagt [medeverdachte 1] aan [verdachte]: “Wacht jij nu tot het gras/onkruid/wiet (goed) is geworden?” en “waar wacht je op?” [verdachte] zegt: “Ik vind het erg voor [bijnaam medeverdachte 4]…Hij laat wel iedereen ervan profiteren. (…) Misschien hebben zij tegen hem gezegd “Broer wij zullen het voor jou inrichten daarachter”…Daar bij [persoon 4] (…) Of wij gaan drogerij ervan maken.”
[medeverdachte 1] vraagt: ‘[persoon 4] heeft waarschijnlijk wel een plaats/locatie? En [medeverdachte 1] zegt even later: “Hij doet met domme mensen zaken, hij weet hoe hij bepaalde mensen moet behandelen. (…) Af en toe geeft hij wat voer, dat er paar locaties zijn en dat ik zogenaamd naar moet kijken …dat die zou geven dat ik het voor hem zou kijken”.
Dan zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte]:
“Als hij me nu vijf duizend Lira geeft, dan kijk ik eenmalig naar de door hem opgegeven adressen, hoeveel dat er ook zijn. Geef mij vijf duizend lira, leg die maar op tafel. Ik koop/boek dan mijn ticket en de volgende dag vertrek ik naar Turkije. Op de dag hij het (geld) geeft/betaalt, ga ik kijken of er een gebeurtenis/incident is/er iets mee aan de hand is.”
[verdachte] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 1]: “In hun huizen gebeurt dan toch niets streekgenoot? Als ze op de lijst staan?” [medeverdachte 1] antwoordt: “nee”. [verdachte] reageert: “Laten wij zeggen bijvoorbeeld: als teamleiders kennen jullie elkaar”.
[medeverdachte 1] zegt daarop: “Dat maakt niet uit. Teamleiders wisselen per dag. Dat men dossiers/bestanden zou vernietigen weg doen dat zijn allemaal fabeltjes. Je kan een dossier/bestand niet laten vernietigen/teniet doen. Laatst heb ik gehoord dat ik zogenaamd dossiers/bestanden zou laten verdwijnen, dat is onmogelijk, zelfs de hoogste baas kan dat niet doen” (….) “Je kan het niet wissen. Al wis je het op de centrale hoofdserver, kunnen ze het weer herstellen. Ze weten wie ernaar gekeken heeft en wie het gewist heeft…(…)Of je nou een teamleider bent of niet (…) [4] . Voornoemd gesprek vond op 19 juli 2011 plaats in de auto op weg naar Roermond [5] .
Diezelfde middag, op de terugweg van Roermond [6] , vraagt [medeverdachte 1] aan [verdachte] wanneer hij gaat beginnen. [verdachte] antwoordt dat hij de papieren van de jongen heeft gegeven. Op de vraag van [medeverdachte 1]:“aan wie?” antwoordt [verdachte]:“aan de makelaar”.
Dan vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 1]:“Alphen ressorteert onder Breda, toch?”, waarop [medeverdachte 1] aangeeft dat hij daar ook kan kijken, vanaf Rijen…regio. [verdachte] vertelt dat hij in 2007 een locatie heeft gehad met 980 stekjes die [persoon 5] en de zijnen vijf keer hebben gedraaid en dat zij daar goed geld hebben verdiend. Hij/daar is gepakt omdat hij de elektriciteitsrekening niet had betaald. [verdachte] zegt verder dat hij nog een of twee locaties heeft gehad en dat het laagste bedrag dat hij naar Turkije meegenomen heeft, 70 tot 80.000 lira was.
[verdachte] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 1]:“Hoe is Hilvarenbeek, heb jij daar wat aan/is dat geschikt voor jou?” waarop [medeverdachte 1] antwoordt: “Ik kan overal in kijken. Je bent alleen gemachtigd voor de regio. Ook al zou een dombo geld geven, je kunt niemand (ntv)... de regio laten kijken. (ntv).. regio, Ik kan alles doen Alleen zoals ik het zei...zeg maar ik heb niet tegen jou gezegd: ik doe het voor jou”. (…)
Verderop in het gesprek vertelt [verdachte] dat hij een locatie heeft, dat hij zijn onkosten eruit heeft en dat hij met het geld wat daar vandaan komt, gaat investeren in die ene grote locatie, die hij alleen voor zichzelf zal hebben. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1]: “Dan zal ik het tegen jou zeggen mijn streekgenoot”. Verder zegt [verdachte] dat hij voor die grote locatie nog voor 15 a 20 materialen moet kopen en er 40 a 50 lampen in gaat doen. [7]
[medeverdachte 1] heeft over dit gesprek ten overstaan van de politie verklaard dat hij sterk het vermoeden had dat [verdachte] ergens mee bezig was en dat hij hem aan het uithoren was. [8]
Op 7 februari 2012 is aan de [adres pand hennepkwekerij 1] te Mijdrecht een grote hennepkwekerij aangetroffen. [9] [10] [verdachte] heeft zijn betrokkenheid bij deze hennepkwekerij bekend ten overstaan van de politie. [11] Verder heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 1] een politieagent is, die een politieopleiding van 18 maanden heeft gehad en dat [persoon 2] een hoge politieagent is, omdat hij een opleiding van 4 jaar heeft [12] .
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde gesprekken dat [verdachte], wetende dat [medeverdachte 1] politieman is, aan [medeverdachte 1] vertelt dat hij in de hennephandel zit en daarmee zijn geld verdient. Hij vertelt [medeverdachte 1] over de plannen die hij nog heeft met een huidige en een nieuwe plaats/locatie, waarmee een hennepkwekerij wordt bedoeld. [medeverdachte 1] geeft op zijn beurt in voornoemde gesprekken op vragen van [verdachte] aan welke mogelijkheden er zijn om de systemen te raadplegen en geeft ook aan wat er niet mogelijk is, te weten het wissen van dossiers of bestanden. Tevens stelt hij dat het niet slim is om een telefoon te gebruiken in verband met de traceerbare zendmastgegevens.
Vast is komen te staan dat [verdachte] in het OVC-gesprek van 15 juli 2011 aan [medeverdachte 1] heeft aangeboden om mee te participeren in een grote henneplocatie.
Gezien de samenhang van alle voornoemde gesprekken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [verdachte] dat aanbod heeft gedaan, met het oogmerk om [medeverdachte 1] te bewegen in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten, namelijk zijn ambtsgeheim te schenden door informatie uit de politiesystemen met hem te delen. Het feit kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Het verweer van de verdediging dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat [verdachte] op dat moment een kwekerij had of aan het opzetten was en dat hij op dat moment niet over Mijdrecht (feit 3) kan hebben gesproken omdat het gesprek maanden vóór het ontdekken van de kwekerij in Mijdrecht plaatsvond, moet worden verworpen. Uit de OVC-gesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] zich op dat moment wel degelijk bezig hield met hennep en bovendien heeft [verdachte] bij de politie verklaard [13] dat de eerste contacten met[medeverdachte 5] met betrekking tot Mijdrecht dateerden van mei 2011.
Feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van [verdachte] afgelegd bij de politie [14] ;
- de verklaring van medeverdachte en makelaar[medeverdachte 5] [15] ;
- de verklaring van [getuige] met fotobijlage [16] ;
- tapgesprekken tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] [17] ;
- tapgesprek [verdachte]-NNman8800 d.d. 17 september 2011 [18] ;
- het proces-verbaal van observatie op 20 september 2011 [19] ;
- het proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepkwekerij [20] ;
- het proces-verbaal van binnentreden [21] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming met bijbehorende ruimlijst hennep. [22]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 7 februari 2012 aan de [adres pand hennepkwekerij 1] te Mijdrecht schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten (1374) en hennepstekken (699). [verdachte] heeft verklaard dat hij contact heeft gelegd voor de huur van de locatie en dat hij heeft bemiddeld tussen de verhuurder en [persoon 6]. [verdachte] zou een deel van de opbrengst krijgen. Hij is ook nog gaan kijken toen de kwekerij was ingericht. Uit de voorliggende bewijsmiddelen, in het bijzonder ook de tapgesprekken met [medeverdachte 5], blijkt van een substantieel aandeel van verdachte in het opzetten van deze hennepkwekerij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
hijin
of omstreeksde periode van 15 juli 2011 tot en met 19 juli 2011
te
Tilburg en/of eldersin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen,opzettelijk een ambtenaar, te weten [medeverdachte 1]
(politieambtenaar), een
gift ofbelofte heeft gedaan
dan wel een dienst heeft
verleend en/of aangeboden, te weten het participeren in
(een
)
hennepkwekerij
(en) en/of het meedelen in de winst van die hennepkwekerij(en),
- met het oogmerk om die [medeverdachte 1] te bewegen in zijn bediening
al dan nietin strijd met
zijn plicht, iets te doen of na te laten
en/of
- tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 1] al dan niet in strijd met
zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten;
(zaak 2, onderzoeksdossier Ob)
3.
hijop
of omstreeks07 februari 2012 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres pand hennepkwekerij 1]
)een
hoeveelheid van
(in totaal
) ongeveer1374 hennepplanten en
/of699
hennepstekjes
, althans een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekjes
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet; (zaak 11, onderzoeksdossier Atlas)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft kennelijke schrijffouten en omissies verbeterd gelezen. Verdachte is hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is. [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 en dit moet doorwerken in de strafmaat. Ook de ondergeschikte rol van [verdachte] bij feit 3 dient te worden meegenomen bij het bepalen van de strafmaat. [verdachte] heeft – in vergelijking met de medeverdachten – lange tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, hetgeen voor hem zwaar is geweest en waardoor bovendien de schuldsanering waarin hij zat is beëindigd. Aan verdachte dient een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een werkstraf te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het omkopen van een politieambtenaar en het medeplegen van het kweken van een grote hoeveelheid hennepplanten en -stekjes. Dit zijn ernstige feiten waarvoor [verdachte] straf verdient.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
[verdachte] heeft een politieambtenaar omgekocht door deze de belofte te doen om hem te laten participeren in een hennepkwekerij. [verdachte] heeft hiermee de integriteit van de politie geschonden en schade toegebracht aan het vertrouwen dat burgers in de politie mogen hebben. De betrouwbaarheid van de politie moet boven elke twijfel verheven zijn. De politie is immers een hoeksteen van de maatschappij waarop men moet kunnen vertrouwen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten en -stekjes. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. [verdachte] heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat verdachte in 2009 reeds is veroordeeld ter zake hennepteelt en diefstal van stroom.
De rechtbank zal, nu zij - anders dan de officier van justitie – ten aanzien van feit 2 wel bewezen acht dat [verdachte] het oogmerk had om [medeverdachte 1] te bewegen in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten, aan verdachte een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Een enkele werkstraf of geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is verzocht, is gelet op de ernst van de feiten niet aan de orde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 en 177 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 13 en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten;
feit 3:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Schotanus en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jansen- van Rooijen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 december 2013.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 2, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2006;
2.De rapportage overzicht verwerkte OVC (1 sessie), sessie 1193, opgenomen als bijlage 60 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2780;
3.De rapportage overzicht verwerkte OVC (1 sessie), sessie 1193, opgenomen als bijlage 61 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2782;
4.De rapportage overzicht verwerkte OVC (1 sessie), sessie 621, opgenomen als bijlage 65 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2820-2822;
5.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen als bijlage 64 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2814;
6.Het proces-verbaal relaas, opgenomen in zaaksdossier 2, ordner 5, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2010;
7.De rapportage overzicht verwerkte OVC (1 sessie), sessie 623, opgenomen als bijlage 66 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2826-2828;
8.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], opgenomen als bijlage 64 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2833;
9.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2284 e.v.
10.De kennisgeving van inbeslagneming met bijbehorende ruimlijst hennep, opgenomen in dossier H, ordner 19, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 6877 en 6878.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2443 en 2444
12.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen als bijlage 64 bij zaaksdossier 2, ordner 7, van het eind proces-verbaal 20090048 Ob, pagina 2818;
13.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2444 bovenaan;
14.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2443 en 2444;
15.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5], opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2383-2384, 2387, 2390-2391;
16.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige], opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2464, 2483 en 2486
17.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte], opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2180-2191
18.Het proces-verbaal van bevindingen [adres pand hennepkwekerij 1] te Mijdrecht, opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2174-2175, gespreksnr. 46 (tap 31)
19.Het proces-verbaal van observatie en activiteitenjournaal, opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2270-2275;
20.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in zaaksdossier 11, ordner 8, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 2284 e.v.;
21.Het proces-verbaal van binnentreden, opgenomen in dossier H, ordner 19, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 6876;
22.De kennisgeving van inbeslagneming met bijbehorende ruimlijst hennep, opgenomen in dossier H, ordner 19, van het eind proces-verbaal 205A10020 Atlas, pagina 6877 en 6878;