ECLI:NL:RBZWB:2013:BY9446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/3085 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan Recreatiecentrum Patersven en dwangsom bij niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan "Recreatiecentrum Patersven" af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een Plan van Aanpak heeft gepresenteerd, waarin een gefaseerde aanpak van de handhaving is voorgesteld. In fase 1 worden persoonsgebonden omgevingsvergunningen verleend aan bewoners die vóór 1 november 2003 op het park woonden. In fase 2 worden alle panden onderzocht waarvoor geen vergunning is afgegeven, met een deadline voor beslissingen in verschillende segmenten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van verweerder niet voldoet aan de eerder gegeven uitspraak van 16 december 2011, waarin werd bepaald dat handhaving gefaseerd en voortvarend moet plaatsvinden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om vóór 1 juni 2013 te beslissen over de persoonsgebonden omgevingsvergunningen en de bewoning van woningen in het eerste segment. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het niet tijdig nemen van beslissingen, met specifieke bedragen en deadlines voor de verschillende fasen van de handhaving. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed en dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3085 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam persoon], te [woonplaats], eiser
gemachtigde: mr. M.M. Breukers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 mei 2012, verzonden 21 mei 2012 (bestreden besluit) inzake het verzoek om handhavend op te treden tegen de illegale bewoning op recreatiecentrum Parc Patersven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. van den Boom, mr. A.H.G. Knops en J.J.M. de Groot Msc.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de rechtbank heeft verweerder op 23 november 2012 onder meer het “Plan van aanpak handhaving Parc Patersven” overgelegd (hierna: het Plan van aanpak). Bij brief van 4 december 2012 heeft eiser gereageerd op de door verweerder na de zitting toegezonden stukken.
In overeenstemming met de op 25 oktober 2012 gemaakte afspraak heeft de rechtbank daarna het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft bij brief van 8 september 2010 aan verweerder verzocht om handhaving van het bestemmingsplan “Recreatiecentrum Patersven”. Bij besluit van 9 november 2010 (primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aangegeven dat het handhavingsverzoek alsnog in behandeling genomen zal worden. Het door eiser daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 16 december 2011 gegrond verklaard, het besluit van 9 augustus 2011 vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen, met inachtneming van die uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een volledige heroverweging omdat – zakelijk weergegeven - de gegrondverklaring van de bezwaren en het opstarten van het handhavingstraject losgekoppeld waren. Dit betekent onder meer, zo heeft de rechtbank overwogen, dat verweerder de overtreders van het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omschreven verbod schriftelijk zal moeten informeren over het voornemen tot handhavend optreden en dat verweerder vervolgens mede op basis van de ontvangen zienswijzen per individueel geval zal moeten beslissen of daadwerkelijk handhavend wordt opgetreden. Gelet op de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid en de omvang van het recreatiecentrum Patersven heeft de rechtbank voorts begrip getoond voor een gefaseerde aanpak van de illegale bewoning op het recreatiecentrum. Naar tijdens de zitting op 30 november 2011 van de zijde van verweerder is aangegeven zou de eerste fase in januari 2012 ter hand genomen worden. De rechtbank heeft er toen op vertrouwd dat in aansluiting daarop in een redelijk tempo alle volgende fasen van het handhavingsproject tot uitvoering gebracht zouden worden.
Deze uitspraak van 16 december 2011 is onherroepelijk.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist op de bezwaren van eiser. Verweerder heeft daarbij echter de uitspraak van de rechtbank van 16 december 2011 niet in acht genomen. Verweerder heeft de gegrondverklaring van de bezwaren en het opstarten van het handhavingstraject wederom losgekoppeld, ditmaal op grond van de overweging dat de handhaving, gelet op de aard en de omvang van de problematiek, een zorgvuldige voorbereidings- en uitvoeringsprocedure vraagt.
2. Eiser is wederom in beroep gekomen tegen deze gesplitste besluitvorming en de rechtbank zal het beroep andermaal gegrond verklaren. De uitspraak van de rechtbank van 16 december 2011 is niet aangevochten en daarmee staat het oordeel dat verweerder het handhavingsproject gefaseerd maar wel voortvarend ter hand dient te nemen, in rechte vast. Gelet hierop was er voor verweerder geen ruimte om nu af te wijken van dit onherroepelijke oordeel.
Overigens kan de rechtbank verweerder niet volgen in de stelling dat die ruimte gevonden zou kunnen worden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 11 juni 2008, LJN: BD3617. In die uitspraak overwoog de AbRS dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet mag volstaan met al dan niet gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, maar het onjuist bevonden besluit moet herroepen en zo nodig een nieuw besluit daarvoor in de plaats moet stellen. Wanneer het nemen van een vervangend besluit niet dadelijk mogelijk is, omdat alsnog een wettelijk voorgeschreven procedure dient te worden doorlopen, waarmede geruime termijn kan zijn gemoeid, geldt deze verplichting niet, aldus de AbRS. In het onderhavige geval is, anders dan in genoemde uitspraak waar een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgestart, geen sprake van een wettelijk voorgeschreven termijn waarmee geruime tijd gemoeid is. Het is ook geen complexe zaak, in de zin dat het ingewikkeld is. Het gaat wel om veel recreatiewoningen op Parc Patersven, volgens verweerder moeten in totaal 463 woningen beoordeeld worden, maar dat is dan ook de reden dat de rechtbank heeft ingestemd met een gefaseerde aanpak.
3. Aangezien het bestreden besluit geen blijk geeft van een begin van gefaseerde aanpak leidt het vorenstaande de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is en dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Voorts zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944, -.
4. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Verweerder heeft op 23 november 2012 het Plan van aanpak overgelegd. Blijkens dit plan wordt in fase 1 gestart met het verlenen van persoonsgebonden omgevingsvergunningen aan bewoners van het recreatieterrein die aantoonbaar vóór 1 november 2003 al op het park woonden. Vervolgens worden in fase 2 in het tijdsbestek tot 15 december 2013 alle panden onderzocht waarvoor geen persoonsgebonden omgevingsvergunning is afgegeven. Indien in deze panden illegale bewoning plaatsvindt zal verweerder met de daartoe opgestelde beleidsregels daartegen optreden volgens het systeem “first in, last out”.
In het plan van aanpak wordt voorgesteld drie geografische segmenten te hanteren. De rechtbank leest de desbetreffende alinea aldus dat voor het eerste segment van 125 woningen vóór 1 juni 2013 handhavingsbeslissingen genomen moeten zijn.
De beslissingen met betrekking tot de resterende woningen volgen in twee segmenten, waarbij het tweede segment vóór 1 oktober 2013 moet zijn afgerond en het derde segment vóór 31 december 2013. Bij de beslissingen in fase 2 krijgen bewoners die tevens eigenaar zijn een begunstigingstermijn van 10 jaar.
In zijn reactie op het Plan van aanpak is eiser met name ingegaan op de beleidsregels die verweerder gaat toepassen bij het handhavingsproject. Zoals eiser zelf ook heeft opgemerkt zijn deze beleidsregels niet zelfstandig appellabel, maar de redelijkheid ervan kan wel aan de orde gesteld worden bij beroepen tegen de handhavingsbeslissingen. Met betrekking tot het Plan van aanpak heeft eiser betoogd dat prioriteit gegeven zou moeten worden aan de woningen die bouwtechnisch niet aan de normen voldoen en waarin veelal arbeidsmigranten zijn ondergebracht. De rechtbank vindt de door verweerder gemaakte keuze voor aanpak van gebiedssegmenten echter niet kennelijk onredelijk.
5. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat deze procedure al een lange voorgeschiedenis kent, zal de rechtbank bepalen dat verweerder overeenkomstig het hiervoor zakelijk weergegeven Plan van aanpak vóór 1 juni 2013 dient te beslissen omtrent eventuele persoonsgebonden omgevingsvergunningen (fase 1) alsmede omtrent de toelaatbaarheid van de bewoning van de woningen van het eerste segment van fase 2.
Ten aanzien van de persoonsgebonden omgevingsvergunningen (fase 1) stelt de rechtbank vast dat verweerder van mening is dat deze besluiten de allerhoogste prioriteit moeten krijgen en dat deze besluiten ook met een relatief eenvoudige voorbereidingsprocedure, bijvoorbeeld door raadpleging van het GBA, kunnen worden genomen. Omdat thans nog niet bekend is hoeveel gevallen dit betreft, zal de rechtbank hier afzien van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank rekent erop dat verweerder hier de nodige spoed zal betrachten en dat deze besluiten in ieder geval voor 1 juni 2013 zijn genomen.
Ten aanzien van de beslissingen voor de fase 2-gevallen zal de rechtbank een dwangsom opleggen om het belang van een spoedige besluitvorming te benadrukken. Indien verweerder niet vóór 1 juni 2013 de besluiten als bedoeld het eerste segment van de fase 2 heeft genomen, dan verbeurt hij ten gunste van eiser een dwangsom van € 100,- per dag voor elke woning binnen het eerste segment van fase 2 waarvoor nog geen handhavingsbeslissing is genomen, tot een totaal maximum van € 100.000,- voor het eerste segment van fase 2.
Ook voor het tweede en derde segment van fase 2 zal de rechtbank een dwangsom opleggen. De rechtbank vertrouwt erop dat verweerder zijn toezegging dat de handhavingsbeslissingen voor het tweede segment van fase 2 voor 1 oktober 2013 zullen zijn genomen, gestand zal doen. Omdat thans niet bekend is om hoeveel gevallen het in dit segment van fase 2 gaat, zal de rechtbank volstaan met een dwangsom voor alle gevallen van het tweede en derde segment van fase 2.
Indien verweerder niet vóór 31 december 2013 de besluiten als bedoeld in het tweede en derde segment van fase 2 heeft genomen, dan verbeurt hij ten gunste van eiser een dwangsom van € 100,- per dag voor elke woning binnen de resterende twee segmenten van fase 2 waarvoor nog geen handhavingsbeslissing is genomen, tot een totaal maximum van € 200.000,- voor het tweede en derde segment van fase 2.
6. De rechtbank merkt ten slotte op dat ook in gevallen waarin wordt afgezien van handhaving, waaronder dus nadrukkelijk ook de gevallen waarin verweerder een persoonsgebonden omgevingsvergunning wil verstrekken, een besluit genomen moet worden. Deze besluiten vormen tezamen met deze uitspraak - die in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit - de samenstellende bestanddelen van de in heroverweging gegeven beslissing op het door eiser ingediende bezwaarschrift. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRS van 19 maart 2003, LJN: AF5983. Dit betekent, gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, dat de belanghebbende die het niet met die beslissing eens is en die beslissing wil aanvechten, niet een bezwaarschrift kan indienen maar direct beroep moet instellen bij de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak vóór 1 juni 2013 dient te beslissen omtrent eventuele persoonsgebonden omgevingsvergunningen (fase 1) alsmede omtrent de toelaatbaarheid van de bewoning van de woningen van het eerste segment (van fase 2);
- bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke woning binnen het eerste segment (van fase 2) waarvoor op 1 juni 2013 nog geen handhavingsbeslissing is genomen, tot een totaal maximum van € 100.000,- voor het eerste segment van fase 2;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak vóór 1 oktober 2013 dient te beslissen omtrent de toelaatbaarheid van de bewoning van de woningen van het tweede segment (van fase 2) en vóór 31 december 2013 dient te beslissen omtrent de toelaatbaarheid van de bewoning van de woningen van het derde segment (van fase 2);
-bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke woning binnen de resterende twee segmenten waarvoor uiterlijk 31 december 2013 nog geen handhavingsbeslissing is genomen, tot een totaal maximum van € 200.000,- voor het tweede en derde segment van fase 2;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.