ECLI:NL:RBZWB:2013:BY9659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
  • P.H.M. Verdonschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot gedogen van onderzoeken voor hoogspanningsverbinding Borsele-Tilburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, eigenaren van twee percelen in de gemeente Borsele, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester, waarbij hen de verplichting werd opgelegd om gedogen dat er onderzoeken plaatsvinden op hun percelen. Dit onderzoek is noodzakelijk voor de aanleg van een hoogspanningsverbinding tussen Borsele en Tilburg. De voorzieningenrechter oordeelt dat de visie van verzoekers, dat er eerst een inpassingsplan in werking moet zijn voordat een gedoogplicht kan worden opgelegd, niet wordt gevolgd. De voorzieningenrechter verwijst naar de artikelen 20 en 20a van de Elektriciteitswet 1998, waaruit blijkt dat de Rijkscoördinatieregeling van toepassing is. Dit houdt in dat de (ontwerp-) uitvoeringsbesluiten voor de bouw van de hoogspanningsverbinding gelijktijdig met het (ontwerp-) inpassingsplan ter inzage moeten worden gelegd. Voorafgaand aan deze besluiten is het noodzakelijk dat er onderzoek plaatsvindt voor de aanvragen om de vereiste omgevingsvergunningen.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De stelling van verzoekers dat de onderzoeken schade aan hun percelen toebrengen, wordt verworpen, omdat de derde partij heeft toegezegd de onderzoeken op de minst belastende wijze uit te voeren. Bovendien is de derde partij verplicht om eventuele schade die voortvloeit uit de uitvoering van de onderzoeken te vergoeden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/397 WET VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 januari 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekers], te ‘s-Heerenhoek, verzoekers,
gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras
en
de burgemeester van de gemeente Borsele, verweerder,
gemachtigde [woordvoerder verweerder].
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te Arnhem,
gemachtigden: mr. N.H. van den Biggelaar en mr. C.H.R.M. van der Hoeven
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2013 (bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek daartoe van de derde-partij, verzoekers, eigenaren van de percelen kadastraal bekend als gemeente Borsele, sectie K, nummers 1024 en 1144, met toepassing van artikel 11 van de Belemmeringenwet privaatrecht (Bp), behoudens recht op schadevergoeding, de verplichting opgelegd tot het gedogen van het uitvoeren van onderzoeken op voornoemde percelen.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Verzoeker [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder]. Derde partij is gehoord bij monde van mr. N.H. van den Biggelaar, mr. C.H.R.M. van den Hoeven, [woordvoerders derde partij].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2. In artikel 11 van de Bp is bepaald dat wanneer tot het maken van het plan van eenig werk als in de voorgaande artikelen bedoeld, gravingen, opmetingen, of het stellen van teekenen in of op iemands onroerende zaak noodig geacht worden, de rechthebbenden ten aanzien van die zaak dit, behoudens recht op schadevergoeding, moeten gedoogen, mits hun dit twee maal vier en twintig uren te voren door den burgemeester schriftelijk zij aangezegd.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat het project ten behoeve waarvan de gedoogplicht aan verzoekers is opgelegd, een openbaar werk van algemeen nut is.
4. Verzoekers hebben aangevoerd dat een gedoogplicht als bedoeld in artikel 11 van de Bp niet opgelegd kan worden zolang er nog geen inpassingsplan in werking is.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Gelet op de artikelen 20 en 20a van de Elektriciteitswet 1998 is in het onderhavige geval de zogeheten Rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3:35 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Dat betekent dat de (ontwerp-) uitvoeringsbesluiten voor de bouw van de verbinding tegelijk met het (ontwerp-) inpassingsplan ter inzage gelegd moeten worden. En om dat te bewerkstelligen dient vooraf onderzoek plaats te vinden ten behoeve van de aanvragen om de vereiste omgevingsvergunningen. In de visie van verzoekers dat eerst een inpassingsplan in werking zou moeten zijn alvorens een gedoogplicht voor het doen van onderzoek kan worden opgelegd, wordt de Rijkscoördinatieregeling tot een dode letter.
5. De stelling van verzoekers dat door het uitvoeren van de onderzoeken schade aan hun percelen wordt toegebracht, vormt geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening omdat derde-partij heeft toegezegd de onderzoeken op de minst belastende wijze uit te voeren. De voorzieningenrechter heeft geen reden om hieraan te twijfelen aangezien derde-partij op grond van artikel 11 van de Bp verplicht is de schade die verzoekers tengevolge van de uitvoering van de onderzoeken leidt, dient te vergoeden.
6. Naar derde-partij heeft gesteld zijn de noodzakelijke graafmeldingen gedaan aan de gerechtigden van de ondergrondse netten. Daarmee mist het desbetreffende bezwaar van verzoekers feitelijke grondslag.
7. Voor wat betreft de stelling van verzoekers dat voor het onderzoek gebruik gemaakt moet worden van een perceel waarop geen gedoogplicht rust, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een uitvoeringsprobleem is dat voor risico van derde-partij moet blijven.
8. Tenslotte is uit de overgelegde stukken niet gebleken van een maatschap [naam maatschap] als rechthebbende op één van de onderhavige percelen. Indien de maatschap [naam maatschap] één van deze percelen in gebruik heeft en schade aan gewassen ondervindt van de gedoogplicht dan is dat een civielrechtelijk probleem tussen verzoekers en de maatschap [naam maatschap] als gebruiker van het perceel.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding is tot het treffen van de gevraagde voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Waarvan proces-verbaal.
mr. P.H.M. Verdonschot, griffier mr. T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.