ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ0646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-811412-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gessel
  • A. Volkers
  • J. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld met dodelijke afloop tijdens woningoverval

Op 5 februari 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal met geweld, resulterend in de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 21 april 2008 in Tilburg een woningoverval heeft gepleegd, waarbij hij het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en DNA-onderzoek, dat een match met de verdachte opleverde. De verdachte had geen sluitend alibi voor het tijdstip van de overval, en de rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek en de getuigenverklaringen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 jaar op, rekening houdend met de ernst van het delict en het verleden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, die bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend. De rechtbank benadrukte de schokkende aard van het feit en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Locatie Breda
Team strafrecht
parketnummer: 02/811412-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring (Unit A + B) te Grave
raadsman mr. Woodrow, advocaat te Tilburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een diefstal met geweld heeft gepleegd, tengevolge van welk geweld
[slachtoffer]s komen te overlijden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de gewelddadige beroving van [slachtoffer] ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden. Hij baseert zich daarbij op het sectieverslag, de getuigenverklaring van [getuige 1], welke wordt ondersteund door het sporenbeeld in de woning van [slachtoffer] zoals dat door het FTO is vastgesteld, de getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] en het DNA-onderzoek. Gelet op de getuigenverklaringen [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] staat naar het oordeel van de officier van justitie vast dat verdachte geen sluitend alibi heeft voor het tijdstip van de overval op [slachtoffer].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd wegens een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
DNA-onderzoeken betreffen geen onfeilbare onderzoeken. Een groot deel van het onderzoek betreft mensenwerk. Een fout kan onder andere veroorzaakt worden door contaminatie. De heer [medewerker NFI] van het NFI heeft als getuige verklaard dat contaminatie in zijn algemeenheid niet valt uit te sluiten. Fouten kunnen ook gemaakt worden in de fase dat het stuk van overtuiging van de plaats delict naar het NFI-laboratorium wordt gebracht (“chain of custody”). Teneinde deze chain of custody met betrekking tot de jas van het slachtoffer te controleren zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbal[verbalisant 2]] bij de rechter-commissaris gehoord. De raadsman stelt dat niet geconstateerd kan worden dat de verantwoording over het veiligstellen, transporteren en het opslaan van de jas van het slachtoffer - in het bijzonder de oncontroleerbaarheid van de periode waarin de jas was opgeslagen - eenduidig en achteraf aantoonbaar is vastgelegd, waardoor de keten is gebroken en waardoor het DNA-onderzoek aan de jas als onbetrouwbaar aangemerkt dient te worden. De raadsman wijst ter onderbouwing van deze conclusie naar de voormelde getuigeverklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De resultaten uit de onderzoeken, inclusief de contra-expertise naar voornoemde jas, dienen derhalve uitgesloten te worden van het bewijs.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet hoeven te worden uitgesloten, kan volgens de raadsman slechts geringe bewijswaarde toekomen aan het DNA-onderzoek, aangezien zowel het NFI alsook het IFS in haar contra-expertise, hebben aangegeven dat het in deze zaak gaat om een DNA-mengprofiel. Bovendien is het type celmateriaal alsmede de wijze waarop het DNA kan zijn overgedragen niet onderzocht. Het NFI stelt in haar rapportages met betrekking tot de interpretatie van DNA-onderzoeken dat overdracht van celmateriaal niet alleen direct maar ook door indirect contact kan plaats-vinden. De raadsman concludeert dat het aangetroffen celmateriaal van verdachte op de jas van het slachtoffer niet per definitie delictgerelateerd hoeft te zijn en dat de resultaten van het DNA-onderzoek noodzakelijkerwijs met zeer grote behoedzaamheid en terughoudendheid dienen te worden bezien.
De raadsman voert voorts nog aan dat een DNA-match op zichzelf onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van het tenlastegelegde feit. Er moet ondersteunend bewijs zijn waardoor de match in een bepaalde context wordt geplaatst. Hij concludeert op grond van de feiten en omstandigheden uit het dossier dat er geen overig bewijs tegen verdachte bestaat. De vereiste ondersteuning kan niet voortvloeien uit de belastende getuigenverklaringen in dit onderzoek ([getuige 1], [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4]) omdat deze grotendeels de-auditu verklaringen betreffen die onbetrouwbaar en zelfs leugenachtig zijn gebleken. Voornoemde verklaringen dienen volgens de raadsman dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer]
Op 21 april 2008 omstreeks 1:44 uur kregen verbalisanten de melding te gaan naar de [adres] in verband met een conflict en/of vechtpartij. Ter plaatse troffen zij op de vloer in de woonkamer een man aan, liggend op zijn rug met rechts naast hem een grote plas bloed. Verbalisanten zagen dat het hoofd van de man opgezwollen en beurs was en dat hij bloedde aan zijn linkerhand. Tevens zagen zij dat de man een donkerkleurig kort model jas met gesloten rits droeg. Zij zagen bovendien dat de man nog bij kennis was en hoorden hem zeggen dat hij de bewoner [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) was. Verbalisanten hoorden [slachtoffer] voorts zeggen: “ze hebben mijn portemonnee gepakt en ze hebben mij geslagen en gestoken. Ik ben beroofd. Ik ken ze niet. Ik weet ook niet hoe ze eruit zagen. Ik heb de deur opengemaakt”.
Hierna kwam het ambulancepersoneel ter plaatse. Zij hebben zich over [slachtoffer] ontfermd en hebben daarbij zijn jas uitgetrokken om te kijken of hij nog meer verwondingen aan het lichaam had buiten de verwondingen aan zijn linkerhand en gezicht. De jas werd door het ambulancepersoneel op de grond naast voornoemde plas met bloed gelegd. Behalve een blauwe verkleuring op de buik van [slachtoffer] werden door het ambulancepersoneel op dat moment geen zichtbare verwondingen op het lichaam waargenomen. [slachtoffer] is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht, alwaar hij die zelfde dag op de operatietafel is overleden.
De doodsoorzaak
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is een zeer uitgebreide bloeduitstorting in veel weefsels van de buik waargenomen. De oorzaak van deze bloeduitstortingen is bij leven opgelopen door botsend geweld op de buik. Dit kan door stompen, slaan of schoppen zijn geweest. Voorts is een oppervlakkige snee in de linkerhandpalm (zogenaamd afweerletsel) waargenomen, opgeleverd door snijden met een scherp snijdend voorwerp zoals een mes en waren er verspreid in het gezicht en in de slijmvliezen van de neus en mond bloeduitstortingen te zien. Laatstgenoemde bloeduitstortingen zijn het gevolg geweest van botsend geweld zoals dat door slaan of stompen kan zijn opgeleverd. Het letsel aan het gezicht en de linkerhandpalm zijn voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest. Door langdurig zuurstofgebrek als gevolg van het massaal bloedverlies in de buik is ernstige orgaanschade opgetreden. Het overlijden als gevolg hiervan kan hierdoor zonder meer worden verklaard.
Forensisch technisch onderzoek (FTO)
Op de plaats delict is op 21 april 2008 uitgebreid sporenonderzoek verricht . Hierbij werden diverse sporen aangetroffen. Op de vloer in de woonkamer werd een bloed aangetroffen. Naast deze bloedplas lag een jas waarvan de met bloed besmeurde linkermouw gedeeltelijk binnenstebuiten gekeerd was. De jas is als sporendrager verpakt, veiliggesteld en voorzien van identiteitszegel GVA714 . Op de vloer van de woonkamer lag tevens een basisstation van een huistelefoon. Hiervan was de bedrading doorgesneden dan wel doorgeknipt. Op het televisiekastje stond geen televisie. Echter, achter het televisiekastje lagen wel twee coaxkabels voorzien van coaxstekkers en een scartkabel voorzien van een scartstekker. Deze bleken te zijn losgetrokken. In de slaapkamer gelegen op de eerste verdieping aan de voorzijde van de woning stond tegenover het voeteneind van een eenpersoonsbed een lege bruine kartonnen doos voorzien van het opschrift LG LCD TV.
De jas met identiteitszegel GVA714 is inbeslaggenomen en overgebracht naar het bureau van de forensische opsporing. De overige aangetroffen sporen werden veiliggesteld en voor nader onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gezonden.
Getuige [getuige 1]
Tijdens het onderzoek naar de woningoverval zijn diverse getuigen gehoord, waaronder getuige [getuige 1]. [getuige 1] is veelvuldig en uitgebreid door de politie gehoord. [getuige 1] heeft op 16 mei 2008 anoniem de politie gebeld met de melding dat verdachte [naam verdachte] degene is geweest die in de nacht van 21 april 2008 een man in de [adres] zou hebben beroofd. Tegenover de politie en later ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte die nacht, hij dacht dat het tussen 03.00 uur en 03.30 uur was, bij hem voor de deur stond met een platte televisie, een zwarte telefoon en een portemonnee met inhoud. Nadat [getuige 1] verdachte had binnengelaten heeft deze hem verteld dat hij die nacht op straat een dronken man was tegengekomen die net uit de kroeg kwam. Verdachte had daarop een bivakmuts opgezet en was met de man meegelopen naar zijn huis. Nadat de man de voordeur had geopend, heeft verdachte hem een klap en een schop gegeven en heeft hij de man naar binnen geslagen. Verdachte heeft vervolgens aan [getuige 1] verteld dat hij dacht dat hij de man had doodgeschopt.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige 1] veel tegenstrijdigheden bevatten waardoor die verklaringen, zeker in hun onderlinge samenhang bezien, als onbetrouwbaar aangemerkt dienen te worden. Hij verzoekt ze om die reden uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank deelt de opvatting van de raadsman niet. Zij stelt vast dat delen van de door [getuige 1] afgelegde verklaringen tegenstrijdigheden bevatten, maar dat leidt niet tot de conclusie dat de gehele verklaring van deze getuige onbetrouwbaar is en in zijn geheel buiten beschouwing moet blijven. Hierbij wordt door de rechtbank met name acht geslagen op het feit dat [getuige 1] in de kern steeds consistent en consequent heeft verklaard. Immers, in iedere verklaring heeft hij op essentiële onderdelen gelijkluidend over de rol van verdachte en over de weggenomen LCD televisie, telefoon en portemonnee verklaard. De rechtbank acht het hiervoor aangehaalde gedeelte van de verklaring van [getuige 1] dan ook betrouwbaar. Te meer omdat dit gedeelte van de verklaring ondersteund wordt door in een later stadium van het onderzoek verkregen bewijsmateriaal, te weten de resultaten van het hierna te bespreken DNA-onderzoek. Om deze redenen kan voornoemde verklaring bijdragen aan het wettig bewijs.
Alibi verdachte
De getuigen [getuige 9] en [getuige 10], die ten tijde van de woningoverval boven in de woning van [slachtoffer] verbleven, hebben met betrekking tot het tijdstip van de woningoverval verklaard dat deze heeft plaatsgevonden op 21 april 2008 omstreeks 01.30 uur. [getuige 9] en [getuige 10] hebben verklaard dat zij daarop de woning zijn uitgevlucht, waarna [getuige 9] omstreeks 01.45 uur de politie heeft gebeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 april omstreeks 19.15 uur naar een feestje van zijn vrienden [naam vriend] en [getuige 7] is gegaan. In de woning [getuige 5] en [getuige 7] heeft verdachte nog achter de computer gezeten. Vervolgens is hij van daar uit naar de woning van [getuige 6] gegaan, waar hij tot ongeveer 02.00 uur ’s nachts wat televisie heeft gekeken. Dat kon ook nog wat later zijn. Daarna is hij te voet naar de woning van [getuige 1] aan de [adres] gegaan.
[getuige 6] heeft verklaard dat verdachte van ongeveer 22.15 uur tot ongeveer 02.30 uur in zijn woning was, waarmee hij verdachte een alibi verstrekt
Uit onderzoek naar de historische gegevens van het mobiele telefoonnummer van verdachte is gebleken dat met dit nummer op 21 april 2008 tussen 00:28 uur en 00:47 uur vier maal contact is geweest met een telefoonnummer van een B.V. die diensten verleent op het gebied van sexdating en dergelijke. Met behulp van een door deze B.V. verstrekte code is vervolgens ingelogd via de personal computer van [naam vriendin van een vriend]. Tussen 00:26 uur en 01:03:16 uur zijn op deze computer een aantal pornografische websites bezocht. Hieruit blijkt reeds dat het alibi van verdachte niet klopt. Verdachte heeft zich in ieder geval tot 01:04 uur in de woning [getuige 5] en [getuige 7] opgehouden, hetgeen ook door [getuige 7] in een latere verklaring wordt bevestigd. Volgens diens verklaring is verdachte uiteindelijk omstreeks 01:10 uur te voet uit zijn woning vertrokken.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte geen sluitend alibi heeft voor het tijdstip van de overval op [slachtoffer]. Voornoemde objectieve feiten en omstandigheden laten ruimte voor de mogelijkheid dat verdachte [slachtoffer] heeft overvallen.
DNA-onderzoek
In 2008 werden bij het NFI een aantal veiliggestelde sporen voor nader onderzoek ingebracht en bemonsterd. In het licht van de doorstart van het onderzoek in juli 2011 werd door het NFI alsnog DNA-onderzoek verricht aan de jas met SIN nummer AABU34425NL. De jas is daartoe vanuit de sporenopslag van het bureau van de forensische opsporing overgebracht naar het NFI.
De rechtbank heeft geconstateerd dat een omnummering van voornoemde jas heeft plaatsgevonden, immers aanvankelijk had de jas identiteitszegel GVA714 en deze jas is vervolgens voorzien van SIN nummer AABU3425NL. Voornoemde omnummering is niet vastgelegd in een proces-verbaal. Ter zitting heeft de officier van justitie hieromtrent een nadere toelichting gegeven, inhoudende dat het NFI met betrekking tot veiliggestelde en nader te onderzoeken sporen de afgelopen jaren met SIN nummering is gaan werken en dat om die reden een omnummering van voornoemde jas heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat voornoemde omnummering van procedurele aard is en dat geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die erop zouden kunnen wijzen dat er met betrekking tot de omnummering van de jas iets verkeerd is gegaan. De rechtbank ziet derhalve geen reden om te twijfelen aan het gegeven dat het hier om één en dezelfde jas gaat. Zij is derhalve van oordeel dat de nummers GVA714 en AABU3425NL op dezelfde jas zien en gaat hier bij onderstaande dan ook vanuit.
De buitenkant van de jas met SIN nummer AABU3425NL is door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van bloed . Hierbij zijn op diverse locaties verspreid over de jas bloedsporen aangetroffen die zijn bemonsterd en onderzocht op DNA. Van het DNA in de bemonstering AABU3425NL#09 (linkerzak aan de voorzijde van de jas) is een DNA-mengprofiel verkregen waarin de kenmerken van twee personen zichtbaar zijn, waarvan minimaal één man. Voornoemd DNA-mengprofiel is vergeleken met de DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] (GZA051) en met die van het in de databank opgeslagen DNA-profiel van verdachte (wangslijmvlies referentiemonster RGY987). Het DNA-profiel van [slachtoffer] matcht met dit DNA-mengprofiel. Onder de aanname dat [slachtoffer] één van de donoren is van het bloed en/of celmateriaal in deze bemonstering is het DNA-profiel van de andere celdonor afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte (RGY987) matcht met dit afgeleide DNA-profiel. Het NFI concludeert in de nadere toelichting dat na analyse van de bemonstering AABU3425NL#09 van de jas, deze bemonstering bloed en/of celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] en eveneens bloed en/of celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op verzoek van de verdediging is in juli 2012 door het Independent Forensic Services (IFS) een contra-expertise verricht op het spoor met SIN nummer AABU3425NL NFI#09. Het contra-onderzoek bestond uit twee delen. Ten eerste is onderzoek verricht aan DNA-extracten die door het NFI zijn vervaardigd (AABU3425NL NFI#09). Bij dat onderzoek werden door het IFS overeenkomstige resultaten verkregen als door het NFI. Voorts heeft het IFS eigenstandig onderzoek verricht op de jas zelf. Ook bij dit onderzoek aan de jas zijn door het IFS DNA-mengprofielen (AABU3425NL IFS#04) verkregen die matchen met de profielen van het slachtoffer en de verdachte. Deze bevinding geeft, aldus het IFS, zeer veel steun aan de hypothese dat zich op de jas DNA heeft bevonden dat van verdachte afkomstig is.
De raadsman heeft ter zitting ten aanzien van het DNA-onderzoek verweer gevoerd. Hij stelt dat het DNA-onderzoek aan de jas als onbetrouwbaar aangemerkt dient te worden en dat de resultaten uitgesloten dienen te worden van het bewijs, omdat niet valt uit te sluiten dat er contaminatie heeft plaatsgevonden en omdat de “chain of custody” is gebroken. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat overdracht van celmateriaal niet alleen door direct, maar ook door indirect contact kan plaatsvinden (sleepspoortheorie) en dat het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte niet per definitie met zich meebrengt dat verdachte contact heeft gehad met het slachtoffer. De raadsman heeft naast opmerkingen van algemene aard twee concrete scenario’s geschetst.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
contaminatie
De heer [medewerker NFI], werkzaam bij het NFI, is als getuige bij de rechter-commissaris onder ede gehoord en heeft verklaard dat contaminatie in zijn algemeenheid niet valt uit te sluiten. Hij heeft echter in deze zaak geen enkele aanwijzing om te veronderstellen dat contaminatie heeft plaatsgevonden. Gelet op de verklaring van de heer [medewerker NFI] en het ontbreken van nader concreet verweer op dit punt, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat in dit geval contaminatie heeft plaatsgevonden.
chain of custody
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben als getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris onder ede verklaard dat de jas van [slachtoffer] volgens standaard procedure op de plaats delict in april 2008 is veiliggesteld, verpakt, vervoerd en in de sporenopslag van het bureau van de forensische opsporing is geplaatst en dat diezelfde jas daar tot medio 2011 in de opslag heeft gelegen. Daarna is volgens [verbalisant 1] de jas naar het NFI gestuurd voor nader onderzoek. De rechtbank stelt vast dat voornoemde gang van zaken achteraf niet is vastgelegd, echter is van oordeel dat er geen concrete aanwijzingen in het dossier voorhanden zijn die er op wijzen dat er fouten zijn gemaakt met betrekking tot de wijze van veiligstellen en transporteren van de jas. De raadsman heeft een grotendeels “academisch” verweer gevoerd ten aanzien van de wijze van veiligstellen, transport en opslag van de jas en heeft daarbij slechts algemene bewoordingen gebruikt. Hij heeft geen begin van een aanwijzing gegeven waardoor twijfel zou kunnen ontstaan dat in dit kader niet op de juiste wijze is gehandeld. De rechtbank zal dit verweer van de raadsman dan ook niet volgen.
sleepspoor theorie
Een indirecte overdracht van celmateriaal heeft volgens de raadsman plaats kunnen vinden doordat zowel het slachtoffer als verdachte de dag van de woningoverval in de woning [getuige 5] zijn geweest. Diverse objecten in of aan de woning zouden hiervoor een “besmettingshaard” kunnen zijn geweest (deurbel, deurklink, stoelen, wc, etcetera).
Een ander alternatief scenario vloeit zijns inziens voort uit de verklaring van getuige [getuige 2]. Deze getuige heeft bij de politie verklaard dat er verhalen rondgingen dat [getuige 1] de dader van de woningoverval zou zijn geweest, omdat hij de jas van [naam verdachte]n aan heeft gehad. Een indirecte overdracht van celmateriaal van verdachte heeft derhalve plaats kunnen vinden doordat een ander, in dit geval [getuige 1], een jas van verdachte heeft gedragen op het moment dat hij in contact is gekomen met het slachtoffer.
Uit de verklaring van getuige [getuige 9] blijkt dat [slachtoffer] de ochtend voorafgaand aan het geweldsincident bij haar is langsgekomen, maar dat zij hem vervolgens niet heeft binnengelaten. Indirecte overdracht van celmateriaal die dag binnen de woning is daarmee niet aannemelijk geworden. Een indirecte overdracht van celmateriaal buiten de woning [getuige 5], bijvoorbeeld via de deurbel, acht de rechtbank ook niet aannemelijk. [slachtoffer] is in de ochtend van 20 april 2008 bij de woning [getuige 5] geweest, terwijl verdachte eerst later, ter gelegenheid van het feest, naar de woning [getuige 5] kwam. Indirecte overdracht van celmateriaal van verdachte naar de jas van [slachtoffer] is op basis van deze tijdsvolgorde evenmin aannemelijk. Het IFS heeft bovendien in haar rapport aangegeven dat bij onderzoek aan sporen met mogelijke huidcellen slechts in 20% en 30 % van de gevallen een DNA-profiel wordt verkregen en dat deze percentages gebaseerd zijn op bemonsteringen op sporendragers waarop door de dader kracht of geweld is uitgeoefend. Gesteld noch gebleken is dat er voorafgaand aan het feit sprake is geweest van een gebeurtenis waarbij zowel [slachtoffer] als ook verdachte waren betrokken en waarbij voornoemde kracht of geweld zich hebben voorgedaan. De rechtbank verwerpt om die reden het door de raadsman geopperde eerste scenario.
Het tweede door de raadsman aangevoerde scenario acht de rechtbank onaannemelijk. Voornoemd scenario is uitsluitend gebaseerd op de getuigenverklaring van [getuige 2]. Deze verklaring is een de-auditu verklaring en wordt bovendien niet ondersteund door enig ander objectief bewijsmiddel. De rechtbank verwerpt om die reden tevens het door de raadsman geopperde tweede scenario.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat zorgvuldig met DNA-bewijs moet worden omgegaan. Dit laat echter onverlet dat de rechtbank op grond van bovenstaande tot het oordeel komt dat het DNA-onderzoek betrouwbaar is en dat de resultaten uit de onderzoeken, inclusief de contra-expertise, kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Op de jas van [slachtoffer] is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat een match met verdachte oplevert, waarbij de kans kleiner dan één op één miljard is dat het een ander betreft.
Hoewel deze omstandigheid schreeuwt om een uitleg, is een plausibele verklaring van verdachte hieromtrent uitgebleven.
Alles afwegende acht de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen (met name de resultaten van het DNA-onderzoek en de verklaring van getuige [getuige 1]), in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de hem tenlastegelegde diefstal met geweld heeft gepleegd, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
Hoewel er aanwijzingen in het dossier zijn dat er mogelijk meerdere daders bij de woningoverval betrokken zijn geweest, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat daar onvoldoende bewijs voor is. Van het medeplegen van het tenlastegelegde dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 april 2008 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flatscreen televisie en een portemonnee en een handset van een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer] tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en geschopt en/of getrapt, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval met dodelijke afloop. Hij is de woning van het slachtoffer binnengedrongen met de bedoeling om hem te beroven. Daarbij heeft verdachte niet geschroomd geweld te gebruiken ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Een dergelijke woningoverval met dodelijke afloop schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit. Hoewel de rechtbank het niet aannemelijk acht dat verdachte voor wat betreft de dood van [slachtoffer] volgens een vooropgezet plan heeft gehandeld, acht zij de omstandigheid dat verdachte na het door hem toegepaste geweld een flatscreen televisie, een portemonnee en een telefoon uit de woning heeft weggenomen en het slachtoffer in een hulpeloze toestand in de woning heeft achtergelaten, schokkend en neemt dat verdachte zeer kwalijk. Verdachte heeft enkel gehandeld uit zelfzucht. Het slachtoffer [slachtoffer] is door de handelwijze van verdachte het meest fundamentele recht dat een mens toekomt, het recht op het leven, ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is een groot en onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel verdriet toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook de enige passende reactie op het bewezenverklaarde feit.
Er is getracht om verdachte door een psychiater en een psycholoog te laten onderzoeken. Aangezien verdachte weigerde zijn medewerking te verlenen aan het consult van psychiater [naam psychiater] heeft deze, gelet op de ernst van het delict en de eerdere veroordelingen in verband met geweld, in diens rapport d.d. 14 maart 2012 geadviseerd om verdachte te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC). Tijdens de observatieperiode in het PBC heeft verdachte wederom geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek van de psychiater, de psycholoog en milieurapporteur. Uit contacten met verdachte werd duidelijk dat zijn weigering niet gebaseerd was op pathologische gronden, maar eerder op handhaving van procespositie. Door de weigerachtige houding van verdachte was een sluitende conclusie over het al dan niet bestaan van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen voorafgaande aan en ten tijde van het tenlastegelegde feit op grond van de beperkte bevindingen daardoor niet te geven. Evenmin was het daardoor niet mogelijk een uitspraak te doen over toerekeningsvatbaarheid en over pathologisch bepaald recidivegevaar van het feit zoals tenlastegelegd.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in het verleden diverse malen ter zake van geweldsdelicten en vermogensdelicten tot gevangenisstraffen van aanzienlijke duur is veroordeeld.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank anderzijds rekening gehouden met het feit dat het incident zich inmiddels vijf jaar geleden heeft afgespeeld en met de omstandigheid dat aan verdachte op 6 januari 2010 ter zake van twee geweldsdelicten een gevangenisstraf van 154 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar is opgelegd en hij nu schuldig wordt verklaard aan een misdrijf voor die strafoplegging gepleegd.
Alles afwegende en rekening houdend met de oriëntatiepunten die gelden voor soortgelijke feiten, komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partijen [ouders] vorderen ieder afzonderlijk een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 voor het aan verdachte tenlastegelegde feit.
De officier van justitie vordert toewijzing van beide vorderingen. Hij baseert zich daarbij op een vonnis van de rechtbank Zutphen waarin hij een parallel ziet met onderhavige zaak.
De rechtbank stelt dat voor een toewijzing van shockschade is vereist dat er bij de benadeelde partij, naar aanleiding van hetgeen hij of zij heeft meegemaakt, geestelijk letsel is ontstaan waardoor diegene in zijn of haar persoon is aangetast, hetgeen in het algemeen slechts kan worden aangenomen indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR LJN AD5356, NJ 2002, 240). Bij gebreke van (bijvoorbeeld) een medische rapportage waaruit een dergelijk erkend ziektebeeld bij een of beide benadeelde partijen blijkt, kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre er bij hen sprake is van shockschade. De rechtbank zal beide benadeelde partijen om die reden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. Beide vorderingen vormen een onevenredige belasting van het strafproces en kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 63, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [ouders] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gessel, voorzitter, mr. Volkers en mr. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 februari 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 21 april 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een flatscreen televisie en/of een portemonnee
en/of een (handset van een) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
die [slachtoffer] op/tegen diens hoofd en/of lichaam heeft/hebben geslagen
en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl het feit de dood
tengevolge heeft gehad;
art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht