RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: AWB 12/6344 WOB
uitspraak van 18 januari 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. [gemachtigde],
de Minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie; CVOM), verweerder.
Procesverloop
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 5 november 2012 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder inzake het verzoek van eiseres als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.
1. Op grond van de gedingstukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 15 juli 2012 heeft de gemachtigde namens eiseres verzocht een afschrift te doen toekomen van het meest recente zaakoverzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in de kwestie met nummer CJIB [nummer] onder verwijzing naar de Wob. Dit verzoek met dagtekening 15 juli 2012 is per fax op diezelfde dag verzonden aan de Afdeling Mulder van het CVOM van verweerder.
De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 7 september 2012 medegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven op de aanvraag van 15 juli 2012 te beslissen. De gemachtigde heeft verweerder verzocht zo spoedig mogelijk een besluit ter zake te nemen. De brief met dagtekening 7 september 2012 is op 8 september 2012 per fax verzonden aan de afdeling Mulder van het CVOM van verweerder.
Bij brief van 5 november 2012 heeft de gemachtigde van eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag door verweerder.
Bij brief van 23 november 2012 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd de op de procedure betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is verweerder verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten.
Verweerder heeft bij brief van 6 december 2012 verzocht de correspondentie met betrekking tot bestuursrechtzaken te richten aan Cluster Wob van het CVOM van verweerder. Bij brief van 10 december 2012 heeft verweerder aangegeven de brief van de rechtbank van 23 november 2012 op 26 november 2012 te hebben ontvangen. Verweerder heeft verzocht om een nadere termijn om te voldoen aan het verzoek, gelet op de extra tijd die een zorgvuldige behandeling vergt. De rechtbank heeft bij aangetekende brief van 13 december 2012 een nadere termijn verleend van een week. Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder geen verweerschrift en ook geen stukken ontvangen.
2. Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Paragraaf 4.1.3.2 en afdeling 8.2.4A van de Awb maken deel uit van deze wetswijziging. Nu het verzoek is ingediend op 15 juli 2012 en het beroepschrift is ingediend op 5 november 2012, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
In artikel 6, eerste lid, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk beslist, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken kan verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn gebonden is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is verklaard en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
3. Vastgesteld moet worden dat binnen de termijn van artikel 6, eerste lid, van de Wob door verweerder geen beslissing op de aanvraag is genomen. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 6, tweede lid, van de Wob. De kennelijke weigering van verweerder om tijdig op de aanvraag te beslissen, verdraagt zich niet met het gestelde in artikel 4:13 van de Awb en artikel 6 van de Wob.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiseres voldaan heeft aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb gestelde vereisten om een beroepschrift te kunnen indienen. Verweerder is in gebreke tijdig een besluit te nemen én er zijn twee weken verstreken na de dag waarop eiseres het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. De rechtbank overweegt hierbij dat, voor zover eiseres de aanvraag en de ingebrekestelling niet aan de juiste afdeling van verweerder heeft gezonden, deze aanvraag en ingebrekestelling, analoog aan het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb, had moeten doorzenden aan de juiste afdeling van verweerder.
Eiseres gaat blijkens het beroepschrift uitdrukkelijk niet akkoord met verder uitstel van de beslistermijn. Er is dan ook sprake van niet tijdig beslissen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
Het beroep is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
4. De rechtbank zal verweerder op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, een termijn stellen van twee weken voor het nemen en verzenden van een beslissing op de aanvraag.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
5. De gemachtigde van eiseres heeft in het beroepschrift de rechtbank verzocht om een beslissing te nemen op de verschuldigdheid van de dwangsom ingevolge artikel 4:17 van de Awb. Verweerder heeft ook hierop nog niet beslist. De rechtbank zal dan ook gevolg geven aan artikel 8:55c van de Awb en de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling met dagtekening 7 september 2012 per fax op 8 september 2012 bij verweerder is ingediend. De rechtbank constateert dat sinds de ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat verweerder nog steeds niet op het verzoek van 15 juli 2012 heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.260,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.
6. Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres verzocht verweerder te verplichten de wettelijke rente te vergoeden over het bedrag aan verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Verweerder is, nu eiseres hem op 8 september 2012 in gebreke heeft gesteld, op grond van het bepaalde in artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb vanaf 23 september 2012 een dwangsom verschuldigd voor ten hoogste 42 dagen. Dit betekent dat 3 november 2012 de laatste dag is waarover verweerder een dwangsom verschuldigd is. Gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb diende verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was bij beschikking vast te stellen. Gelet hierop diende verweerder uiterlijk op 17 november 2012 de dwangsom te hebben vastgesteld.
Uit artikel 4:87, eerste lid, van de Awb volgt dat de betalingstermijn van deze dwangsom in beginsel zes weken na bekendmaking van de beschikking bedraagt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt en uit artikel 4:100 van de Awb volgt dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, het wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Gelet hierop diende verweerder uiterlijk zes weken na 17 november 2012, dus op 29 december 2012, de dwangsom aan eiseres te hebben voldaan. Nu verweerder heeft nagelaten de dwangsom te voldoen, is hij vanaf 30 december 2012 in verzuim en dient hij vanaf die datum tot en met de dag der voldoening wettelijke rente over de dwangsom aan eiseres te vergoeden.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 118,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank merkt het gewicht van de onderhavige zaak aan als zeer licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als zeer licht moeten worden beschouwd.
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de weigering van verweerder om tijdig op de aanvraag van eiseres te beslissen gegrond en vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag te nemen en te verzenden;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- bepaalt dat verweerder een bedrag van € 1.260,00 aan dwangsommen heeft verbeurd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente als aangegeven in overweging 6. van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 118,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 januari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.