ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
756319 vv 13-4
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.A.M.L. Van den Bosch-van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de op non-actiefstelling van een kinderarts in kort geding

In deze zaak vorderde [eiser], een kinderarts, in kort geding zijn wedertewerkstelling bij Stichting Amphia na een op non-actiefstelling naar aanleiding van een voorval tijdens een avonddienst. De kantonrechter diende te beoordelen of de op non-actiefstelling gegrond was en of er sprake was van een spoedeisend belang. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot wedertewerkstelling niet kon worden toegewezen. De op non-actiefstelling was gebaseerd op een incident waarbij [eiser] de grenzen van professioneel gedrag had overschreden. Hoewel het medisch handelen van [eiser] niet ter discussie stond, was er sprake van verbaal en fysiek grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter concludeerde dat de impact van het voorval op de organisatie groot was en dat er een gebrek aan vertrouwen in [eiser] bestond, wat een werkbare situatie op dat moment onmogelijk maakte. De kantonrechter benadrukte dat Amphia als werkgever ook een verantwoordelijkheid had in het herstel van vertrouwen, maar dat er geen pogingen waren ondernomen om dit te bevorderen. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Breda
zaak/rolnr.: 756319 VV EXPL 13-4
vonnis in kort geding d.d. 5 februari 2013
inzake
[eiser],
wonende [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. T. van der Dussen, advocaat te Breda,
tegen
Stichting Amphia,
gevestigd en kantoorhoudende te (4818 CL) Breda, aan de Molengracht 21,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als: [eiser] en Amphia.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de kort geding dagvaarding van 11 januari 2013 met producties;
b. de op 18 januari 2013 namens Amphia toegezonden producties.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Ter zitting waren aanwezig [eiser], bijgestaan door mr. Van der Dussen voornoemd, alsmede, namens Amphia, de heer [X], lid van Raad van Bestuur, en de heer [Y], bedrijfsmanager Zorgkern Kindergeneeskunde, bijgestaan door mr. Verwiel voornoemd. Mevrouw [Z], echtgenote van [eiser], alsmede mevrouw [A] en mevrouw [B], namens Amphia, zijn als toehoorders aanwezig geweest. De gemachtigde van [eiser] en Amphia hebben ter gelegenheid van de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
2. Het geschil
2.1 [eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Amphia te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiser] weder te werk te stellen in zijn functie van specialist kindergeneeskunde, zulks op straffe van een dwang-som van € 5.000,--, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag per dag dat [eiser] zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren, met een maximum van € 500.000,-- althans een door de kantonrechter te bepalen maximum, met veroordeling van Amphia in de proceskosten.
2.2. Amphia weerspreekt de vordering.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. [eiser], geboren [geboortedatum], is op [datum] in dienst getreden bij het Amphia Ziekenhuis als kinderarts.
b. In de arbeidsovereenkomst is, onder meer, bepaald dat de beslechting van geschillen uit de arbeidsovereenkomst plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.5.3. AMS door het Scheidsgerecht voor het Nederlandse Ziekenhuizenwezen (thans: het Scheidsgerecht Gezondheidszorg).
c. Op 28 september 2012 heeft tijdens een avonddienst in het Amphia Ziekenhuis een voorval plaatsgevonden waarbij [eiser] als kinderarts betrokken is geweest.
d. [eiser] heeft zich op 11 oktober 2012 ziek gemeld.
e. De bedrijfsarts heeft [eiser] per 2 januari 2013 voor 50% arbeidsgeschikt verklaard. Volgens de bedrijfsarts zou [eiser] op 28 januari 2013 zijn werkzaamheden weer voor 100% kunnen verrichten, inclusief de diensten.
f. Per 2 januari 2013 is [eiser] op non-actief gesteld in afwachting van een uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg op het door Amphia kort nadien, op 7 januari 2013, ingediende ontbindingsverzoek.
g. De mondelinge behandeling van voornoemd ontbindingsverzoek bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bepaald op 26 februari 2013.
3.2 Amphia heeft vóór alle weren onder verwijzing naar het in de arbeidsovereenkomst opgenomen arbitragebeding de exceptie van onbevoegdheid van de kantonrechter in kort geding ingeroepen. Amphia stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter zich op grond van het bepaalde in artikel 1051, lid 2 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) onbevoegd dient te verklaren en de zaak dient te verwijzen naar het Scheidsgerecht Gezondheidszorg conform het arbitragereglement. Amphia voert in dat verband aan dat het Scheidsgerecht Gezondheidszorg in staat is spoedig uitspraak te doen ingeval van een verzoek tot het treffen van voorlopige (spoed)maatregelen, alsmede dat voor de beslechting van het onderhavige geschil de medische expertise van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg relevant zou kunnen zijn.
[eiser] weerspreekt de door Amphia ingeroepen onbevoegdheid.
Vast staat dat tussen partijen het hiervoor onder 3.1 vermelde arbitragebeding geldt en dat het arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg naast een bodemprocedure de mogelijkheid van een arbitraal kort geding kent. Ingevolge artikel 1022, lid 2 Rv belet het arbitragebeding echter niet dat [eiser] zich -overeenkomstig het bepaalde in artikel 254, lid 1 jo. lid 4 Rv- wendt tot de kantonrechter in kort geding. De kantonrechter kan zich echter ingevolge artikel 1051, lid 2 Rv onbevoegd verklaren. De vraag is dan ook of er omstandigheden zijn die de kantonrechter aanleiding geven zich onbevoegd te verklaren. Daarbij is van belang in hoeverre in het arbitraal kort geding spoedig genoeg de verlangde voorziening kan worden verkregen en of er specifieke expertise nodig is voor de beoordeling van het geschil.
In dit verband heeft [eiser] -onbetwist- gesteld dat hem bij navraag bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is gebleken dat de termijn voor een kort geding minimaal drie weken is, terwijl de termijn bij de kantonrechter minder dan twee weken was. De kantonrechter overweegt dat hiermee bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg weliswaar op een redelijke termijn een voorziening kan worden verkregen, maar dat de vordering bij de kantonrechter eerder behandeld kan worden. Voorts beantwoordt de kantonrechter de vraag of specifieke expertise nodig is voor de beoordeling van de onderhavige kwestie, ontkennend. Verwezen wordt naar hetgeen hierna onder 3.9 over het medisch handelen van [eiser] wordt overwogen. De kantonrechter acht zich aldus bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. De overige argumenten van [eiser] op grond waarvan de kantonrechter zich bevoegd kan achten, kunnen dan ook onbesproken blijven.
3.3 [eiser] legt aan zijn vordering tot wedertewerkstelling zijn recht op arbeid ten grondslag. Hij doet voorts een beroep op het beginsel van goed werkgeverschap en wijst op zijn belangen bij toewijzing van zijn vordering. Volgens [eiser] zijn er geen zwaarwegende omstandigheden aan de zijde van Amphia aanwezig op grond waarvan niet langer van haar kan worden gevergd [eiser] tot zijn werk toe te laten.
Amphia voert hiertegen aan dat er wel zwaarwegende omstandigheden zijn, waardoor [eiser] niet tot het werk kan worden toegelaten.
Op de stellingen van partijen zal in het navolgende nader worden ingegaan.
3.4 Het (spoedeisend) belang van [eiser] bij zijn vordering volgt uit zijn stellingen. Met name vloeit dit voort uit zijn stelling dat wedertewerkstelling ertoe bijdraagt dat hij uit de ongunstige positie geraakt, waarin Amphia hem door de non-actiefstelling heeft gebracht. Bovendien is voldoende aannemelijk dat zijn positie in de ontbindingsprocedure beter is wanneer hij zich kan verweren vanuit een werkende situatie. Daarnaast heeft [eiser] er belang bij dat Amphia op deze wijze niet vooruit kan lopen op een ontbinding, hetgeen [eiser]s rechtspositie doet verslechteren. Wanneer [eiser] tot eind februari 2013 en mogelijk langer (in afwachting van de beslissing van het Scheidsgerecht) niet werkzaam is, wordt een terugkeer naar het ziekenhuis en de samenwerking met de collega verpleegkundigen steeds moeilijker.
Het standpunt van Amphia dat de mondelinge behandeling van het door haar ingediende ontbindingsverzoek op 26 februari 2013 behandeld wordt bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en dat daarmee een spoedeisend belang bij de vordering tot wedertewerkstelling ontbreekt, wordt niet gevolgd. De kantonrechter overweegt dat voldoende aannemelijk is dat het Scheidsgerecht Gezondheidszorg niet eerder dan in maart 2013 uitspraak zal doen. Hoewel deze periode niet bijzonder lang is, acht de kantonrechter het belang van [eiser] bij het verrichten van werkzaamheden op grond van het door hem gestelde, aanwezig. De enkele omstandigheid dat de behandeling van het ontbindingsverzoek op korte termijn plaatsvindt, is derhalve onvoldoende om aan de vordering van [eiser] (spoedeisend) belang te ontzeggen.
3.5 In geval van op non-actiefstelling wordt aan een werknemer een (tijdelijk) verbod opgelegd om zijn werkzaamheden te verrichten. Het begrip op non-actiefstelling is niet bij de wet gedefinieerd en ook niet in het door [eiser] aangehaalde artikel 3.1.5. van de toepasselijke CAO Ziekenhuizen. De rechtmatigheid ervan dient te worden getoetst aan het bepaalde in voornoemd artikel van de CAO en het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek).
Beoordeeld dient te worden of Amphia zich als goed werkgever heeft gedragen en of Amphia een gegronde reden heeft voor het op non-actief stellen van [eiser], in voornoemd artikel van de CAO geformuleerd als een situatie waarin de voortgang van de werkzaamheden -door welke oorzaak ook- ernstig wordt belemmerd. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de belangen van [eiser] bij het verrichten van zijn werkzaamheden.
3.6 Amphia heeft aan de op non-actiefstelling van [eiser] ten grondslag gelegd de ernst van het voorval op 28 september 2012 in combinatie met de zorg voor de veiligheid van de patiënt en de zorg voor een veilige werkomgeving, alsmede de impact van het voorval en het geschonden vertrouwen in [eiser].
3.7 Ten aanzien van het voorval van 28 september 2012 staat vast dat daarbij aanwezig waren [eiser], een arts-assistent, twee verpleegkundigen en een leerling-verpleegkundige. Uit de overgelegde verklaringen van alle betrokkenen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt het volgende.
Tijdens de avonddienst is een 14-jarige patiënte binnengebracht die een bepaalde hoeveelheid medicijnen had ingenomen. In overleg met [eiser], de arts-assistent en de apotheek is besloten om actieve kool en natriumsulfaat door middel van een maagsonde toe te gaan dienen. De patiënte schopte en sloeg echter om zich heen en heeft daarbij ook de aanwezige arts-assistent geraakt. Toen het de arts-assistent en de aanwezige verpleegkundigen door het verzet van de patiënte niet lukte een maagsonde te plaatsen teneinde de ontgiftende medicijnen toe te dienen, is [eiser] erbij gekomen. Vervolgens heeft [eiser] de patiënte stevig bij haar armen vastgepakt en heeft hij haar met zijn bovenlichaam met kracht tegen de tafel gedrukt, waarbij hij met zijn ellebogen kracht op of onder haar ribben heeft uitgeoefend. Daarbij heeft hij de patiënte boos tegengeworpen dat ‘zij de medicijnen zelf had ingenomen en zij nu ook de gevolgen diende te dragen’ of woorden van gelijke strekking en voorts heeft [eiser] meermalen (god)verdomme tegen haar geroepen. Nadat de sonde was ingebracht heeft [eiser] de patiënte nogmaals met zijn elleboog een duw in haar ribben gegeven.
Amphia stelt dat [eiser] ook ‘kutkind’ heeft geroepen, maar dit wordt door [eiser] betwist en is enkel in één van de vier overgelegde verklaringen vermeld, zodat de kantonrechter daarvan niet uitgaat.
3.8 Nu Amphia stelt dat de ernst van het voorval de terugkeer van [eiser] onmogelijk maakt, dient te worden vastgesteld hoe het hiervoor beschreven voorval, voorlopig oordelend, gekwalificeerd dient te worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het medisch handelen van [eiser] enerzijds en de bejegening van [eiser] anderzijds.
3.9 Ten aanzien van het medisch handelen van [eiser] verwijst Amphia naar een door haar overgelegde, op 18 januari 2013 opgemaakte verklaring van [Q] kinderarts/medisch manager.
De kantonrechter stelt voorop dat Amphia na het voorval het medisch handelen van [eiser] niet ter discussie heeft gesteld. Zo is in het overgelegde verslag van 11 oktober 2012 gesteld dat het medisch handelen niet in het geding is. Het medisch handelen is door Amphia ook niet ten grondslag gelegd aan de op non-actiefstelling en overigens ook niet aan het overgelegde, bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg ingediende ontbindingsverzoek. Aldus is het vermeende onjuist medisch handelen voor Amphia geen gegronde reden geweest voor de hier te beoordelen op non-actiefstelling.
Amphia geeft ter zitting aan dat zij toch nog naar het medisch handelen van [eiser] is gaan kijken, omdat [eiser] in de kort geding dagvaarding stelt dat hij volgens het protocol heeft gehandeld. Voor zover Amphia daarmee stelt dat het medisch handelen van [eiser] zodanig was dat daarin nu een beletsel ligt voor zijn wedertewerkstelling, overweegt de kantonrechter het volgende. Verwacht mag worden, dat -in geval van een gemeld voorval tijdens een dienst in een ziekenhuis- de werkgever bij de beoordeling daarvan, naast het feitelijk handelen van de arts, ook het medisch handelen van de arts betrekt. Het feit dat Amphia niet eerder dan na ontvangst van de dagvaarding op 11 januari 2013 aanleiding heeft gezien om zich daarover te buigen, maakt reeds aannemelijk dat van een onjuist medisch handelen geen sprake is geweest.
Voor een andersluidende conclusie heeft Amphia voorts te weinig aangevoerd. Niet in geschil is dat het uitvoeren van een maagspoeling geen zin meer had, omdat het meer dan een uur geleden was dat de patiënte de medicijnen had ingenomen en dat in dat geval toediening van ontgiftende medicijnen (actieve kool en natriumsulfaat) geïndiceerd is.
Ten aanzien van de wijze van toediening is een orale inname of inname door middel van een maagsonde mogelijk. [Q] geeft in zijn verklaring van 18 januari 2013 aan dat gekozen had moeten worden voor de-escalatie en het laten drinken van de medicatie in plaats van het plaatsen van een maagsonde. De kantonrechter overweegt dat uit het feit dat gekozen is voor een maagsonde, nog niet kan worden afgeleid dat [eiser] niet een juiste, daaraan voorafgaande afweging heeft gemaakt. Zo heeft [eiser] in zijn overgelegde verklaring van 12 oktober 2012 de afweging van 4 alternatieven beschreven, alvorens te kiezen voor het toch inbrengen van de sonde. Uit zijn verklaring blijkt dat hij ook een time-out heeft overwogen, maar daarvoor niet heeft gekozen vanwege het dan langer resorberen van de ingenomen medicatie in de bloedbaan. Voorts heeft [eiser] ter zitting -onbetwist- gesteld dat het oraal innemen van de onderhavige medicatie vereist dat twee grote bekers van een zwarte drab gedronken dienen te worden en dat dit voor volwassenen al lastig is en dat de ervaring leert dat dit een kind niet lukt.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat een onjuist medisch handelen van [eiser] niet aannemelijk is geworden.
3.10 Ten aanzien van de bejegening van [eiser] is tussen partijen niet in geschil dat is sprake geweest van het verbaal en fysiek overschrijden van grenzen. Dit is ontoelaatbaar. Amphia mag van haar werknemers verwachten dat zij, ook in lastige situaties, professioneel met patiënten omgaan, dat zij zich kunnen beheersen en fysiek en verbaal geen grenzen overschrijden. Amphia heeft het gedrag van [eiser] dan ook onprofessioneel, disproportioneel en onacceptabel kunnen noemen. Amphia gebruikt bij de beschrijving van het gedrag van [eiser] de woorden ‘slaan en stompen’. Dit zijn bewoordingen die de indruk wekken dat [eiser] heeft uitgehaald naar de patiënte. Daarvan is blijkens de overgelegde verklaringen geen sprake geweest. Veeleer is sprake geweest van het met een overmaat aan kracht fixeren van de patiënte, waarbij [eiser] zijn zelfbeheersing verloor, zich uitend in het ruw behandelen van de patiënte en het gebruik van krachttermen.
Om een volledig beeld van het gebeuren te hebben, dienen echter ook de overige omstandigheden van het voorval bezien te worden. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de werkdruk op dat moment hoog was: naast de drukte op de kinderafdeling met zware pathologie, was er sprake van een drukke avonddienst, waarbij [eiser]s aandacht ook vereist was voor een op dat moment ook binnengebrachte comateuze, 15-jarige patiënte. Daarbij reageerde de 14-jarige patiënte zodanig fel (waarbij in midden kan blijven of dit als acting-out of als agressie tegen personeel heeft te gelden) dat haar verzet zodanig optreden vereiste dat de noodzakelijke behandeling mogelijk werd gemaakt. Aannemelijk is dat de situatie mogelijk levensbedreigend was en daarom een voortvarende en daadkrachtige aanpak noodzakelijk was. Amphia betwist ter zitting weliswaar dat sprake was van een levensbedreigende situatie, maar [eiser] heeft daartegenover gesteld dat aan de hand van de door de moeder van de patiënte meegebrachte doosjes medicijnen niet zonder meer duidelijk was hoeveel medicijnen de patiënte precies had ingenomen, zodat op dat moment geenszins uit te sluiten was dat er sprake was van een levensbedreigende situatie en daar dan ook van uitgegaan diende te worden. Amphia heeft deze stelling niet gemotiveerd weersproken.
Vast staat derhalve dat door het -weliswaar grensoverschrijdend- handelen van [eiser] een mogelijke levensdreiging is afgewend. Hoewel niet bepalend voor de kwalificatie van de feiten -Amphia stelt dit terecht- staat verder vast dat de moeder en de patiënte geen klacht hebben ingediend. Ten slotte heeft [eiser] ten aanzien van de omstandigheden waaronder is gewerkt, aangehaald dat hij al eerder aandacht heeft gevraagd voor het voeren van een beleid ten aanzien van oudere werknemers ([eiser] is thans 62 jaar) en dat hij al meerdere malen heeft aangegeven burn-outachtige klachten te ervaren, hetgeen door Amphia niet is betwist.
De kantonrechter benadrukt dat voorgaande omstandigheden geenszins het grensoverschrijdend handelen van [eiser] rechtvaardigen. Dit optreden wordt niet gebagatelliseerd. Dit neemt niet weg dat voornoemde omstandigheden wel de belastende arbeidsomstandigheden vormen waaronder gewerkt diende te worden.
3.11 De vraag of in de ernst van het voorval van 28 september 2012 een gegronde reden (zoals hiervoor beschreven onder 3.5) is gelegen om [eiser] niet toe te laten tot zijn werk, hangt samen met de door Amphia benadrukte zorg en veiligheid van patiënten en de zorg voor een veilige werkomgeving. Deze vraag is feitelijk de vraag naar de kans op herhaling van het gedrag van [eiser].
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] in zijn (lange) loopbaan als kinderarts niet eerder een dergelijk handelen is verweten. Amphia verwijst weliswaar naar vijf klachten aangaande zijn houding en gedrag in de afgelopen twee jaar, maar deze zijn naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet zodanig van aard dat deze vergelijkbaar zijn of een voorbode zijn van onderhavig voorval of voldoende de vrees voor herhaling kunnen onderbouwen.
Daar komt bij dat [eiser] erkent dat hij onjuist heeft gehandeld en dat hij grenzen heeft overschreden, hetgeen bij de beoordeling van de kans op herhaling uitermate relevant is.
Dit blijkt ook uit de door hem op 1 november 2012 aan de vier betrokken collega’s gestuurde excuusbrieven. Dat hij zich de gebeurtenissen heeft aangetrokken, blijkt voorts uit de verklaring van een van de verpleegkundigen. Hierin is vermeld dat [eiser] haar twee dagen later zelf heeft aangesproken op de gebeurtenissen van 28 september en hij daarbij toegaf dat hij wel erg tekeer was gegaan en dat hij het zou meenemen. Uit het enkele feit dat [eiser], zoals Amphia aanvoert, het voorval in de twee weken daarna (voor zijn uitval door ziekte op 11 oktober 2012) niet bij andere betrokken collega’s of anderen ter sprake heeft gebracht, is onvoldoende om te concluderen dat [eiser] zich het voorval niet aantrok. Verder heeft [eiser] zelf professionele hulp van een psycholoog gezocht om te voorkomen dat een dergelijk voorval zich opnieuw zou kunnen voordoen. De stelling van Amphia dat een arts die psychologische begeleiding krijgt niet tot het werk kan worden toegelaten, is te kort door de bocht. Daarbij is ook van belang dat de bedrijfsarts [eiser] ondertussen weer in staat heeft geacht om zijn werkzaamheden uit te oefenen.
Voorlopig oordelend is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de stellingen van Amphia aangaande de zorg en veiligheid van patiënten en de zorg voor een veilige werkomgeving geen gegronde reden voor de op non-actiefstelling van [eiser] inhouden. Dit geldt te meer nu, zoals hiervoor onder 3.9 overwogen, het medisch handelen van [eiser] niet ter discussie staat.
3.12 Vervolgens dient beoordeeld te worden of de impact van het voorval in de organisatie en het geschonden vertrouwen zodanig is, dat dit een gegronde reden oplevert om de non-actiefstelling van [eiser] te laten voortduren.
Amphia stelt dat de impact van het handelen van [eiser] in de organisatie groot is en dat het vertrouwen in [eiser] weg is. Het voorval heeft er volgens Amphia toe geleid dat de betrokken arts-assistent elders is gaan werken, terwijl de verpleegkundigen hebben aangegeven angstig te zijn en niet meer te willen werken met [eiser]. Ten aanzien van het weggevallen vertrouwen stelt Amphia dat dit breed gedragen wordt: de betrokken verpleegkundigen en de arts-assistent, het bestuur en de medisch manager van de vakgroep Kindergeneeskunde en de voorzitter van de medische staf en de Raad van Bestuur hebben het vertrouwen in [eiser] opgezegd. Terugkeer is volgens Amphia daarom niet mogelijk.
Amphia voegt daaraan toe dat [eiser] ook zelf het vertrouwen in het vakgroepbestuur heeft opgezegd, maar dit is door [eiser] gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter daarvan niet uitgaat.
[eiser] weerspreekt niet dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen, maar stelt dat dit komt omdat Amphia het voorval -waarvoor officieel een waarschuwing is gegeven- steeds zwaarder heeft gekwalificeerd en omdat Amphia ten onrechte toepasselijke reglementen, waaronder het reglement van de vakgroep Kindergeneeskunde, niet heeft gevolgd. Volgens [eiser] kon naleving van die reglementen de situatie op een positieve manier hebben opgelost.
De kantonrechter overweegt dat de vraag of de vertrouwensbreuk (alleen) is terug te voeren op het voorval van 28 september of (mede) op de wijze waarop Amphia hiermee is omgegaan en of Amphia daarbij de toepasselijke reglementen heeft gevolgd, strikt genomen niet in dit kort geding voorligt. Echter, gegeven het in de afweging te betrekken belang van [eiser] bij wedertewerkstelling dient wel bezien te worden in hoeverre de vertrouwensbreuk (op korte termijn) herstelbaar is.
Herstel van vertrouwen vereist een (tijdige) aanpak van de vertrouwensbreuk door het direct of indirect (met behulp van derden) bespreekbaar maken van de ervaren emoties met als insteek het normaliseren van verhoudingen en het verkrijgen van een werkbare situatie. Gesteld noch gebleken is dat Amphia hiertoe een poging heeft ondernomen. Dat de ernst van het voorval haar ontslaat van die taak, is een stelling waarin de kantonrechter Amphia, als zijnde werkgever van [eiser] en werkgever van de overig betrokken collega’s, niet kan volgen. De ontstane situatie vindt haar oorzaak in het grensoverschrijdende gedrag van [eiser], maar voorlopig oordelend ziet de kantonrechter in het kanaliseren van de impact ook een taak voor Amphia als werkgever. Naast de ernst van het voorval dient Amphia ook de overige, hiervoor onder 3.10 aangegeven (arbeids)omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen, terwijl Amphia volgens het eerder aangehaalde artikel 3.1.5. van de CAO ook tijdens de periode van op non-actiefstelling dient te bevorderen dat een werknemer zijn werk kan hervatten. De stelling van Amphia dat de betrokken collega’s niet toe waren aan contact met [eiser], is niet te rijmen met het feit dat een van de verpleegkundigen zelf al kort gesproken heeft met [eiser] over het voorval en een andere verpleegkundige in haar verklaring van 11 oktober 2012 aangeeft dat zij hoopt dat een gesprek helderheid en opluchting zal geven. Daarbij geldt dat een contact ook eventueel indirect, met inschakeling van derden had kunnen plaatsvinden.
Het spreekt voor zich dat de impact van een voorval, zonder gerichte aanpak, groter wordt en dat het aldus na langere tijd moeilijker wordt om tot een weer werkbare situatie te komen. Het is dan ook begrijpelijk dat het vertrouwen van de drie betrokken verpleegkundigen in [eiser] -volgens het overgelegde verslag van [Y], bedrijfsmanager kindergeneeskunde van 17 januari 2013- niet is toegenomen. Feit is dat het gebrek aan vertrouwen in [eiser] op dit moment breed verspreid is in de organisatie. [eiser] heeft dit niet weersproken. Hij geeft ook zelf aan dat er eerst nog gesprekken dienen plaats te vinden voordat daadwerkelijk wedertewerkstelling mogelijk zou zijn.
Het voorgaande brengt mee dat een werkbare situatie op dit moment niet mogelijk is en daarmee de vordering tot wedertewerkstelling niet kan worden toegewezen. Ook niet onder bepaling van een bepaalde termijn, omdat niet ingeschat kan worden of, en zo ja, op welke termijn vorderingen in het herstel van vertrouwen kunnen worden gemaakt.
3.13 Op grond van het voorgaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
3.14 In de uitkomst van het geding ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.
4. De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
compenseert de kosten tussen partijen zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M.L. Van den Bosch-van de Sande, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.