ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/015308-02
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Vos
  • mr. Nomes
  • mr. Gieben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling en beoordeling van maximering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de betrokkene, die sinds 3 januari 2003 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tijdig is ingediend, en dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met relevante jurisprudentie, waaronder een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en een eerdere beslissing van het gerechtshof Arnhem. De rechtbank concludeert dat de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is, omdat in het vonnis van 18 december 2002 niet expliciet is overwogen dat er sprake was van een geweldsmisdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheid van anderen eist dat de TBS met verpleging van de betrokkene met twee jaar wordt verlengd. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de problematiek van de betrokkene in overweging genomen, evenals het advies van de kliniek waar hij verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkene nog steeds een hoog delictgevaar vormt en dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van de samenleving. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters in tegenwoordigheid van de griffier de uitspraak hebben gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 12/015308-02
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2013
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel te Venray (verder: de kliniek),
hierna: betrokkene.
1 De procedure
1.1 De stukken
De rechtbank heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de vordering van de officier van justitie van 21 november 2012 en ter griffie van deze rechtbank binnengekomen op 29 november 2012, die strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van veroordeelde met twee jaar;
- het op 29 oktober 2012 op grond van artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte advies van de kliniek;
- een afschrift van de in dat artikel bedoelde aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene, opgesteld door de kliniek (perioden: 7 december 2010 t/m 4 juni 2011 (aangevuld tot 2 augustus 2011), 2 augustus 2011 t/m 26 november 2011, 26 november 2011 t/m 27 februari 2011, 27 februari 2012 tot
1 juli 2012, 1 juli 2012 t/m 30 september 2012);
- de stukken van het strafdossier betreffende betrokkene, met bovengenoemd parketnummer.
1.2 Het onderzoek van de zaak
De rechtbank heeft de vordering behandeld in openbare raadkamer op 24 januari 2013. Op die zitting zijn verschenen en gehoord:
- betrokkene en diens raadsman mr. Veen, advocaat te Goes;
- de deskundige drs. M. Verhees;
- de officier van justitie mr. Bethlehem.
1.3 De feiten
De terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is gelast bij vonnis van deze rechtbank van 18 december 2002 terzake van bedreiging met zware mishandeling. Hierbij is veroordeelde ontoerekeningsvatbaar verklaard.
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 3 januari 2003 ingegaan en laatstelijk verlengd met twee jaar bij beslissing van deze rechtbank op 4 januari 2011.
Behoudens verlenging zou de termijn van de terbeschikkingstelling op 3 januari 2013 geëindigd zijn.
2 De beoordeling
2.1 Het advies van de kliniek
De rechtbank heeft kennis genomen van het verlengingsadvies van de kliniek hetgeen onder meer inhoudt, zakelijk weergegeven, dat betrokkene gediagnosticeerd is met schizofrenie waarbij ondanks de medicatie sprake is van veel zogenaamde positieve symptomen. Verder is hij gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken en zwakbegaafdheid en sinds de puberteit is sprake geweest van afhankelijkheid van diverse verdovende middelen waaronder heroïne.
In de afgelopen periode zijn er door de kliniek pogingen ondernomen om betrokkene te plaatsen op een reguliere behandelafdeling. Hierbij is naar voren gekomen dat hij dermate veel individuele aandacht nodig heeft, dat het niet haalbaar is hem te laten participeren op deze afdeling. Betrokkene kampte namelijk met een toename van psychotische symptomen en onrust en verbleef derhalve veelvuldig op een afzonderingsprogramma. Na enkele maanden is er dan ook besloten tot een terugplaatsing op de intensieve zorgafdeling. Op deze afdeling functioneert hij zonder veelvuldige forse incidenten. Wel vinden er regelmatig grens- en regeloverschrijdingen plaats. Middels een risicohanteringsplan en het observeren van vroege signalen kan vroegtijdig ingespeeld worden op het verruimen en inperken van vrijheden van betrokkene. De behandeling is vooral gericht op het stabiliseren van de schizofrenie.
De prognose voor de toekomst is somber. Gelet op de ernst van de problematiek en het delictgevaar zal betrokkene langdurig afhankelijk zijn van een intensief zorgklimaat binnen de gesloten psychiatrie als verblijfsvoorziening. Gezien de chronische schizofrenie met ondanks hoge doseringen aan antipsychotica blijvende actieve symptomen, de persoonlijkheidsproblematiek met antisociale kenmerken en de veelvuldig aanwezige zucht naar middelen en vanwege de intensieve, individuele zorgprothese die nodig is gebleken wordt het gevaarsrisico als zeer hoog ingeschat wanneer de TBS-maatregel beëindigd zou worden. Wel wordt er door de kliniek toegewerkt naar een doorplaatsing naar een passende gesloten verblijfssetting. Op grond van het voorgaande adviseert de kliniek de TBS-maatregel met twee jaar te verlengen en de dwangverpleging te continueren.
Ter zitting heeft de deskundige Verhees het advies toegelicht en daartoe onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat betrokkene door de duidelijkheid en structuur geregeld langere stabiele periodes heeft en het vrij goed met hem gaat. Verdere ontwikkelingen worden echter niet zozeer gezocht in behandeling maar in het juiste zorgkader nu de basis-problematiek zeer hardnekkig blijkt te zijn. Hierbij is de kliniek terecht gekomen bij Forensisch Psychiatrische Kliniek Inforsa te Rotterdam. Daar kunnen en willen ze betrokkene opnemen hetgeen tevens op zeer korte termijn kan plaatsvinden. In verband met de bekostiging daarvan is dit echter alleen mogelijk in het kader van de TBS-maatregel. Overplaatsing met een rechterlijke machtiging zal, gelet op de persoon van betrokkene en het daarmee gepaard gaande beveiligingsaspect, zeer lastig worden. Dwangverpleging biedt een bepaalde zekerheid waarop teruggevallen kan worden. Het advies van de kliniek is echter niet ingegeven vanuit de behandelbehoefte maar is primair gebaseerd op het recidiverisico.
2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich in het kader van de recente jurisprudentie omtrent artikel 38e van het wetboek van strafrecht op het standpunt dat er sprake is van een ongemaximeerde TBS-maatregel. Uit de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede uit de strafmotivering van de oplegging van de TBS-maatregel voor dat feit, waarin verwezen wordt naar de conclusies van de psycholoog en psychiater, blijkt in onderlinge samenhang bezien evident dat er sprake is van een geweldsmisdrijf waarvoor een ongemaximeerde TBS-maatregel geldt. Zij persisteert dan ook op grond van het adviesrapport alsmede hetgeen in raadkamer is besproken bij haar vordering tot verlenging van de TBS-maatregel voor de duur van twee jaar en voortzetting van de dwangverpleging. Hierin is immers naar voren gekomen dat verlenging in verband met de veiligheid voor anderen nog steeds noodzakelijk is. Tot slot merkt de officier van justitie op dat de kliniek zich zeer goed inspant om voor betrokkene de juiste setting van zorg te vinden.
2.3 Het standpunt van de verdediging
Betrokkene is het in principe oneens met een verlenging van de TBS-maatregel en geeft de voorkeur aan een rechterlijke machtiging. Wanneer hij echter met een rechterlijke machtiging niet naar een geschikte behandelplek kan en in het kader van de TBS-maatregel die mogelijkheid wel geboden kan worden, kan hij wel instemmen met een verlenging.
De raadsman is van mening dat er geen sprake is van een ongemaximeerde TBS-maatregel en de vordering van de officier van justitie afgewezen dient te worden. Hij voert daartoe aan dat er in de jurisprudentie op dit punt duidelijke eisen worden gesteld aan de motivering van de duur die de TBS-maatregel zou moeten bestrijken. In casu bestaat de strafmotivering slechts uit zeer algemene bewoordingen waarin de door de rechtbank voorgestane duur van de TBS-maatregel niet expliciet is gemotiveerd. Op grond van de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan kan evenmin gesproken worden van een geweldsmisdrijf waarvoor een ongemaximeerde TBS-termijn zou moeten gelden. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht met LJN-nummer BY4199. Hierin was sprake van een soortgelijke casus met een gemaximeerde TBS-termijn.
Duidelijk is dat betrokkene altijd aangewezen zal zijn op psychiatrische hulp in een gedwongen kader. De vraag is echter welk kader dit dient te zijn. Van Inforsa is gebleken dat dit een zeer geschikte plaats is voor hem maar dat opname enkel kan plaatsvinden in het kader van de TBS-maatregel. Hierdoor ontstaat een klemmend probleem waardoor men geneigd is de TBS-maatregel voort te zetten ondanks dat er sprake is van een gemaximeerde termijn. De rechtbank mag zich hierdoor niet laten leiden.
2.4 Het oordeel van de rechtbank
Voorvragen
De rechtbank is bevoegd om van de vordering kennis te nemen omdat zij in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf terzake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast.
De vordering is tijdig, dat wil zeggen niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, ingediend. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vordering.
Maximering van de maatregel
De toepasselijke wettelijke bepalingen luiden als volgt:
- artikel 38e van het Wetboek van strafrecht:
1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
2. Behoudens de gevallen waarin een bevel als bedoeld in artikel 37b of artikel 38c is gegeven, gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven.
3. Indien de totale duur van de terbeschikkingstelling niet in tijd is beperkt, kan de termijn van de terbeschikkingstelling telkens worden verlengd, wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging eist.
- artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van strafvordering (Sv):
Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.
Bij de beantwoording van de vraag of de terbeschikkingstelling gemaximeerd is of onbeperkt kan worden verlengd, dient de rechtbank rekening te houden met een beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012, nr. 21203/10 (arrest Van der Velden tegen Nederland) en een beslissing van het gerechtshof Arnhem van 1 oktober 2012 (LJN BX8788). Op grond van de beslissing van het EHRM heeft het gerechtshof de volgende regel geformuleerd: indien een veroordelend vonnis geen motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 Sv bevat, dan is het niet aan de verlengingsrechter om in een dergelijk geval door interpretatie van het vonnis alsnog vast te stellen of de terbeschikkingstelling met verpleging al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (een ‘geweldsmisdrijf’) en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ontbreekt de voorgeschreven motivering, dan kan de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur zijn en moet het er dus voor worden gehouden dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd. Van interpretatie is geen sprake indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een misdrijf als hiervoor omschreven (een ‘geweldsmisdrijf’).
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank in haar vonnis van 18 december 2002 geen toepassing heeft gegeven aan artikel 359, zevende lid, Sv en dit betekent dat de rechtbank destijds niet uitdrukkelijk heeft overwogen dat er van een geweldsmisdrijf sprake was.
In haar vonnis van 18 december 2002 heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen geacht dat betrokkene op 10 september 2002 in de gemeente Vlissingen [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een mes zwaaiende bewegingen naar het lichaam van die [slachtoffer] te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit deze bewezenverklaring rechtstreeks af te leiden dat sprake was van een ‘geweldsmisdrijf’ aangezien het ging om handelen dat naar zijn aard agressief was jegens de bedreigde. Tevens moet het naar het oordeel van de rechtbank voor betrokkene voorzienbaar zijn geweest dat hij na het ondergaan van de maatregel thans wordt geconfronteerd met de vaststelling van de rechtbank dat hij indertijd is veroordeeld voor een ‘geweldsmisdrijf’. De conclusie is dan ook dat de terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
De verdere beoordeling
Omtrent de verlenging stelt de rechtbank op basis van voornoemd advies alsmede het onderzoek in raadkamer vast dat de problematiek van betrokkene in de afgelopen verlengingsperiode onbehandeld is gebleven. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens die destijds heeft geleid tot de oplegging van de maatregel is nog steeds aanwezig en het delictgevaar is nog steeds onverminderd hoog wanneer hij terug zou keren in de maatschappij. Hieruit vloeit voort dat er nog altijd sprake is van gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Het veiligheidsbelang van de samenleving dient gezien het voorgaande zwaarder te wegen dan de belangen van betrokkene bij beëindiging van de maatregel. Om die reden kan ook een minder ingrijpend beveiligingsalternatief niet aan de orde zijn. Het subsidiariteitsbeginsel wordt met een verlenging van de maatregel dan ook niet geschonden. In dit kader wordt opgemerkt dat het de kliniek siert dat zij zich bijzonder heeft ingespannen om een geschikte plek te vinden binnen de geestelijke gezondheidszorg waar betrokkene naar zou kunnen doorstromen.
Verder staat verlenging van de maatregel in verhouding tot de aard en de ernst van de feiten naar aanleiding waarvan de maatregel is opgelegd. Ook aan het proportionaliteitsbeginsel wordt dus voldaan.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van betrokkene wordt verlengd met twee jaar.
3 De toepasselijke wetsartikelen
De beslissing berust op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van strafrecht.
4 De beslissing.
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van betrokkene met twee jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. Vos, voorzitter, mr. Nomes en mr. Gieben, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jonge en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2013.
MEDEDELING RECHTSMIDDEL (artikel 509v Wetboek van Strafvordering)
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Tegen deze beslissing van de rechtbank kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.
------------------------------------------------------------------------------------------------------
De officier van justitie in het arrondissement Middelburg brengt vorenstaande ter kennis van de belanghebbende, Middelburg,
De officier van justitie,
------------------------------------------------------------------------------------------------------