ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700331-05
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Duinhof
  • mr. Borm
  • mr. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde. De terbeschikkingstelling was ingegaan op 23 december 2007 en was voor het laatst verlengd op 29 december 2009. De officier van justitie diende zijn vordering tot verlenging echter dertien maanden te laat in, wat leidde tot de vraag of deze vordering nog ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering niet binnen de in de wet gestelde termijn was ingediend, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die de ontvankelijkheid van de vordering rechtvaardigden. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de veiligheid van de samenleving en het recidiverisico van de terbeschikkinggestelde, dat op middellange termijn hoog werd ingeschat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de belangen van de terbeschikkinggestelde en heeft de vordering van de officier van justitie ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee jaar verlengd, tot 23 december 2013. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat het openbaar ministerie alles in het werk moet stellen om de terbeschikkinggestelde onverwijld en met voorrang te plaatsen in een geschikte TBS-kliniek, zonder dat hij hinder ondervindt van wachtlijstproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 12/700331-05
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2013
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
Torentijdweg 1 te Middelburg,
verder te noemen: terbeschikkinggestelde,
ter zitting verschenen.
1 De stukken
Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van de rechtbank Middelburg van 3 juli 2006, waarbij de terbeschikkinggestelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en de maatregel terbeschikkingstelling (verder: TBS) met voorwaarden;
- de beslissing van de rechtbank Middelburg van 19 juli 2011 waarbij de TBS met voorwaarden werd omgezet in een TBS met verpleging van overheidswege;
- het pro justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) van 23 oktober 2012;
- de beslissing van het gerechtshof Arnhem van 3 december 2012 waarbij eveneens werd geoordeeld dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege moet worden verpleegd;
- de vordering van de officier van justitie van 21 december 2012, die strekt tot verlenging van de TBS met twee jaar;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter zitting van 4 februari 2013 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, is de officier van justitie mr. Rammeloo gehoord.
Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. Dunsbergen, advocaat te Breda.
2 De procesgang
Bij beslissing van de rechtbank Middelburg van 3 juli 2006 is de terbeschikkinggestelde, wegens verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en TBS met voorwaarden.
Bij beslissing van 19 juli 2011 van de rechtbank Middelburg is de TBS met voorwaarden omgezet naar een TBS met verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 3 december 2012 van het gerechtshof Arnhem heeft het gerechtshof eveneens geoordeeld dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege moet worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 23 december 2007 en is laatstelijk voor een periode van twee jaar verlengd bij beslissing van de rechtbank Middelburg van 29 december 2009. De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft tweemaal, te weten op 8 maart 2011 (op basis van artikel 509i van het Wetboek van Strafvordering, verder: Sv) en op 21 december 2012 (op basis van artikel 509oa Sv), bevelen gegeven tot voorlopige verpleging van de terbeschikkinggestelde.
3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat de reden dat de vordering tot verlenging van de TBS meer dan een jaar te laat is ingediend, een administratieve fout is. Doordat de TBS met voorwaarden medio 2011 is omgezet naar een TBS met verpleging van overheidswege, is de terbeschikkinggestelde abusievelijk uit het termijnbeheersysteem van de Dienst Justitiële Inrichtingen (verder: DJI) verwijderd. Daardoor is de officier van justitie er niet tijdig van op de hoogte gesteld dat de TBS-termijn in onderhavige termijn verliep. Doch, de wet is ruimhartig op dit gebied en voorziet in een ‘reparatie termijnverzuim’. In onderhavige zaak zijn er bijzondere omstandigheden aan de orde die de verlenging van de TBS met verpleging van overheidswege eisen. De terbeschikkinggestelde staat aan het begin van zijn behandeling, gelet op het feit dat de TBS met verpleging van overheidswege thans nog geen aanvang heeft genomen. Bovendien was de terbeschikkinggestelde in de tijd tussen het moment waarop de verlengingsvordering had moeten worden ingediend en het moment waarop hij daadwerkelijk is ingediend, goed op de hoogte van de procedure die er liep. Al die tijd heeft hij een raadsman gehad die hem bijstond en hem van al hetgeen gebeurde, op de hoogte hield.
Om die redenen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij, ondanks de omstandigheid dat hij de redelijke termijn ernstig heeft overschreden, desalniettemin ontvankelijk is in zijn vordering. Hij heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering de TBS met twee jaren te verlengen.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat het indexdelict waar de terbeschikkinggestelde zich schuldig aan heeft gemaakt, een geweldsdelict betrof. Daarom is de officier van justitie van mening dat diens TBS met verpleging van overheidswege, gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr), een zogenaamde ongemaximeerde TBS is. Hij verzoekt de rechtbank zich hierover uit te laten.
4 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting betoogd dat een overschrijding van een verlengingstermijn van een TBS met meer dan een jaar, een extreem grote overschrijding betreft. Nu ter zitting is gebleken dat het openbaar ministerie nog steeds geen geschikte behandelplaats voor de terbeschikkinggestelde heeft gevonden en er dus nog steeds geen uitzicht is op behandeling, is de verdediging van mening dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot verlenging van de TBS met verpleging van overheidswege. Voorts betwist de verdediging dat de terbeschikkinggestelde aan het begin van zijn behandeltraject staat, omdat hij in zijn vierde jaar van de aan hem opgelegde TBS met voorwaarden zat toen hij in Torentijd werd vastgezet. Tijdens zijn verblijf in De Mare in Halsteren had de terbeschikkinggestelde zelfs de mogelijkheid om op onbegeleid verlof te gaan, wat aangeeft hoe ver hij in zijn behandeling was.
De raadsman betwist het standpunt van de officier van justitie dat de onderhavige TBS een niet-gemaximeerde TBS betreft, nu er in het vonnis van 3 juli 2006 niet uitdrukkelijk is omschreven dat er sprake was van een niet-gemaximeerde TBS. Omdat dit niet is gebeurd, is er sprake van een gemaximeerde TBS, aldus de verdediging.
De terbeschikkinggestelde heeft ter zitting verklaard dat wanneer zijn TBS niet verlengd zou worden, hij zelf hulp zou gaan zoeken. Sinds het moment van zijn aanhouding op 7 maart 2011 heeft hij geen behandeling meer ontvangen.
5 Het advies van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC)
Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof in Arnhem, is de terbeschikkinggestelde ter observatie overgebracht naar het PBC. Het PBC heeft vervolgens een multidisciplinair team aangesteld, te weten een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider, welke de terbeschikkinggestelde hebben onderzocht en op 23 oktober 2012 over hem hebben gerapporteerd.
Het PBC heeft, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat het recidiverisico op korte termijn laag is, maar op middellange termijn hoog, gelet op het gedrag als gevolg van de ontwikkelingsstoornis waar de terbeschikkinggestelde aan lijdt. Omdat er in de buitenwereld te veel parameters zijn waar de terbeschikkinggestelde rekening mee moet houden, is ambulante behandeling volgens het PBC onmogelijk. De terbeschikkinggestelde heeft een intensieve klinische behandeling nodig in het kader van een TBS met verpleging van overheidswege.
6 Het oordeel van de rechtbank
Voorvragen
De rechtbank is bevoegd om van de vordering kennis te nemen omdat zij als rechtbank Middelburg in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is gelast.
De vordering is niet binnen de in artikel 509o Sv gestelde termijn ingediend, dat wil zeggen niet eerder dan twee maanden en niet later dan een maand voor het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, te weten 23 december 2011. De rechtbank stelt daarmee vast dat verdachte met ingang van die datum zonder titel gedetineerd is geweest, tot aan het moment van deze beslissing derhalve een periode van bijna 14 maanden. De rechtbank ziet zich daarmee gesteld voor de vraag welk gevolg aan deze vaststelling moet worden gegeven.
De wetgever heeft met artikel 509oa Sv voorzien in de mogelijkheid om een termijnverzuim te repareren. Indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de TBS eist, is de officier van justitie niettemin ontvankelijk, indien de vordering alsnog binnen een redelijke termijn is ingediend. De vraag of in een individueel geval sprake is van een redelijke termijn is daarbij aan de verlengingsrechter overgelaten. De officier van justitie had op grond van artikel 509o Sv in deze zaak zijn verlengingsvordering vóór 23 november 2011 in moeten dienen en was aldus dertien maanden te laat met zijn vordering.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of de op 21 december 2012 ingediende vordering ook onverwijld is ingediend, gelet op het voorschrift van artikel 509oa, tweede lid, Sv. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dat het geval is, nu de officier van justitie onweersproken heeft gesteld dat hij op 20 december 2012 op de hoogte raakte van het bovenbedoelde verzuim en hij vervolgens op 21 december 2012 de vordering heeft ingediend.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vordering ondanks de termijnoverschrijding van 13 maanden nog kan worden beschouwd als te zijn ingediend binnen een redelijke termijn. Onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake Erkalo tegen Nederland van 2 september 1998 (NJ 1999, 624) doet de rechtbank de volgende vaststellingen om vervolgens te komen tot een afweging van de in deze zaak betrokken belangen:
1. Naar Nederlands recht wordt, in het geval de rechter op grond van artikel 509oa, eerste lid, Sv een te laat ingediende vordering tot verlenging van de TBS aanmerkt als te zijn ingediend binnen een redelijke termijn, de detentie die voordien zonder titel plaatsvond met terugwerkende kracht als rechtmatig aangemerkt. Dit neemt niet weg dat in het licht van artikel 5, eerste en vierde lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) de conclusie kan worden bereikt dat deze detentie desondanks als onrechtmatig moet worden gezien. In de zaak Erkalo betrof het een overschrijding van ruim drie maanden. De rechtbank heeft geen voorbeelden gevonden van termijnoverschrijdingen van de enorme omvang zoals die thans voorligt.
De vraag of schending van genoemd verdragsartikel moet worden aangenomen zal mede op basis van de navolgende factoren worden bepaald.
2. De termijnoverschrijding is tot stand gekomen door – kennelijk – één administratieve omissie, te weten de onjuiste registratie van de termijn waarbinnen opnieuw een vordering tot verlenging van de TBS zou moeten worden gedaan. De officier van justitie heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat dit de gang van zaken wellicht verklaart maar op geen enkele manier rechtvaardigt.
3. De rechtbank stelt vast dat het verloop van de onderhavige terbeschikkingstelling niet als standaard kan worden gezien. De TBS met voorwaarden is in december 2007 aangevangen en in maart 2011 werd het verzoek gedaan tot omzetting in TBS met verpleging van overheidswege. De rechtbank en het gerechtshof hebben daartoe, in eerste respectievelijk tweede aanleg, vervolgens ook beslist. De rechter-commissaris heeft tijdens de procedure tot omzetting tweemaal bevelen tot voorlopige verpleging gegeven, waaraan geen uitvoering is gegeven. De terbeschikkinggestelde is uitsluitend gedetineerd geweest in het huis van bewaring. In de periode van 8 maart 2011 tot heden is aan terbeschikkinggestelde geen enkele vorm van behandeling gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid zwaar moet wegen omdat dit evident een enorme vertraging in de behandeling oplevert zoals die naar het oordeel van het gerechtshof dient plaats te vinden. De rechtbank overweegt in dit verband dat de gang van zaken, gelet op hetgeen de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman hierover ter zitting hebben opgemerkt, te weten dat deze gang van zaken hem zeer emotioneert, als mogelijk contra-productief kan worden gezien voor zijn verdere genezing.
4. Ter zitting is naar voren gekomen dat thans niet kan worden gezegd op welke termijn de behandeling van de terbeschikkinggestelde kan aanvangen. Het is de officier niet bekend of de terbeschikkinggestelde is geselecteerd voor een instelling en het valt dan ook niet te zeggen wanneer een voor hem geschikte plaats beschikbaar zal komen. Ook deze factor telt zwaar in het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de in het voorgaande geschetste impact van de afgelopen periode op verdachte en de omstandigheid dat in die periode twee bevelen van de rechter-commissaris tot voorlopige verpleging zijn gegeven die niet zijn nageleefd. De rechtbank is daarbij onaangenaam verrast door de omstandigheid dat het openbaar ministerie zich ook na 21 december 2012 niet op de hoogte heeft gesteld van de bijzonderheden in deze zaak en aldus de rechtbank niet heeft kunnen informeren over dit belangrijke aspect.
5. De rechtbank acht voorts van belang de vraag in hoeverre de terbeschikkinggestelde op de hoogte was van zijn situatie en of hij kon beschikken over rechtskundige bijstand. De raadsman van betrokkene heeft onweersproken gesteld dat hij alles in het werk heeft gesteld om de overheid ertoe te bewegen een behandeling te doen aanvangen. Betrokkene heeft ter zitting meegedeeld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de procedure op zichzelf rechtmatig verliep, mede gelet op het tot december 2012 bij het gerechthof aanhangige beroep, maar dat hij zeer ontstemd was over het uitblijven van behandeling.
Naast de voorgaande factoren, die met name de belangen van de terbeschikkinggestelde betreffen, onderscheidt de rechtbank de volgende factoren die van belang zijn voor het bereiken van een oordeel over de vraag of sprake is van een redelijke termijnoverschrijding.
6. Allereerst is daarbij de vraag van belang of sprake is van een geval waarin de TBS kan worden verlengd. De rechtbank stelt vast dat zij in haar vonnis van 3 juli 2006 geen toepassing heeft gegeven aan artikel 359, zevende lid Sv, mede gelet op het feit dat dit een veroordeling betrof tot onder andere een TBS met voorwaarden, en dit betekent dat de rechtbank destijds niet uitdrukkelijk heeft overwogen dat er van een geweldsmisdrijf sprake was. Gelet op de recente jurisprudentie van het EHRM (Arrest Van der Velden tegen Nederland van 31 juli 2012) en het gerechtshof Arnhem (LJN BX8788) dient in deze situatie de vraag te worden beantwoord of de veroordeling voor een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld betrekking te hebben op een geweldsmisdrijf.
In het vonnis van 3 juli 2006 heeft deze rechtbank wettig en overtuigend bewezen geacht dat de terbeschikkinggestelde een slachtoffer heeft verkracht en twaalf slachtoffers heeft aangerand. Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat deze veroordeling betrekking heeft op een geweldsmisdrijf. Tevens moet het voor betrokkene voorzienbaar zijn geweest dat hij thans wordt geconfronteerd met de vaststelling van de rechtbank dat hij indertijd is veroordeeld voor een ‘geweldsmisdrijf’. De conclusie is dan ook dat de terbeschikkingstelling niet is gemaximeerd.
7. In het verlengde van het voorgaande ligt de vaststelling van de rechtbank dat het gerechtshof te Arnhem recent bij beschikking van 3 december 2012 heeft geoordeeld dat de terbeschikkinggestelde dient te worden verpleegd van overheidswege, onder meer omdat hij blijkens voornoemde rapportage van het PBC lijdt aan een stoornis waarbij op de middellange termijn het recidiverisico hoog is. Hij is weliswaar behandeld in De Mare voor deze stoornis, maar de stoornis is onvoldoende behandeld kunnen worden, zodat deze nog niet beheersbaar is gebleken. Dat de terbeschikkinggestelde in De Mare reeds onbegeleid op verlof mocht, heeft meer te maken met het regime van re-integratie die de TBS met voorwaarden kent, dan dat daar de conclusie uit kan worden getrokken dat de terbeschikkinggestelde voldoende behandeld is. Bovendien hebben zijn behandelaars destijds de aanzet gegeven tot het omzetten van de opgelegde TBS met voorwaarden naar een TBS met verpleging van overheidswege.
De rechtbank concludeert op basis daarvan, dat de terbeschikkinggestelde aan het begin van zijn behandeling staat voor wat betreft zijn TBS met verpleging van overheidswege en dat sprake is van een hoog recidiverisico op middellange termijn, indien betrokkene thans in vrijheid zou worden gesteld. De mededeling van betrokkene ter zitting, dat hij zelf hulp zal zoeken indien hij thans in vrijheid wordt gesteld, wekt naar het oordeel van de rechtbank gelet op de rapportage van het PBC geen vertrouwen.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat de delicten waarvoor de terbeschikkinggestelde destijds is veroordeeld tot grote maatschappelijke onrust hebben geleid en is van oordeel dat indien de rechtbank zou besluiten dat hij, ondanks de omstandigheid dat hij nog behandeld dient te worden, in vrijheid moet worden gesteld, dit wederom tot grote maatschappelijke onrust zal leiden.
Conclusie ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft zich in deze zaak gesteld gezien voor een welhaast duivels dilemma, nu de betrokken belangen zowel aan de zijde van de terbeschikkinggestelde als aan de zijde van de samenleving als buitengewoon zwaarwegend moeten worden gekenschetst, zowel in rechtstatelijke als in maatschappelijke zin. De evidente noodzaak de maatschappij te beschermen tegen geweldsmisdrijven zoals die door de terbeschikkinggestelde zijn gepleegd behoeft in dit verband nauwelijks toelichting. Niet minder evident is de noodzaak de rechten van de terbeschikkinggestelde te beschermen zoals die in artikel 5, eerste en vierde lid, EVRM zijn vastgelegd. Het is immers de kern van de rechtstaat dat het individu wordt beschermd tegen onrechtmatig overheidshandelen. Dat een dergelijk handelen hier heeft plaats gehad staat voor de rechtbank vast, nu de detentie van betrokkene met ingang van 23 december 2011 niet langer was gebaseerd op een geldige titel en betrokkene bovendien niet binnen de geldende termijnen voor een rechter is gebracht om daarover een oordeel te kunnen inroepen.
De rechtbank zal desalniettemin, alle voorgaande factoren afwegend, in haar oordeel de noodzaak tot behandeling van de terbeschikkinggestelde en bescherming van de maatschappij het zwaarst laten wegen. De bij de terbeschikkinggestelde vastgestelde aandoeningen vormen op middellange termijn een ernstig risico voor de veiligheid van personen en dienen te leiden tot behandeling op de kortst mogelijke termijn. De rechtbank zal daarom de officier van justitie ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank is niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of enig ander gevolg, zoals schadevergoeding, moet worden gegeven aan de omstandigheid dat sprake is van schending van voornoemde verdragsbepaling en laat de beoordeling van die vraag daarom aan een andere rechter.
De verdere beoordeling
De rechtbank concludeert op grond van het verhandelde ter zitting, hetgeen in het rapport van het PBC is weergegeven en onder verwijzing naar bovenstaande overwegingen, dat de ziekelijke stoornis van de geestvermogens die destijds heeft geleid tot de oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, nog steeds aanwezig is. Er is nog altijd sprake van gevaar voor de veiligheid van anderen, danwel de algemene veiligheid van personen of goederen. Uit het rapport van het PBC blijkt dat op middellange termijn sprake is van een groot recidiverisico, zodat de terbeschikkinggestelde in een gesloten setting dient te worden behandeld.
Het veiligheidsbelang van de samenleving dient gezien het voorgaande zwaarder te wegen dan de belangen van veroordeelde bij beëindiging van de maatregel.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van betrokkene wordt verlengd met twee jaar. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat het openbaar ministerie alles in het werk dient te stellen om de terbeschikkinggestelde onverwijld en met voorrang te doen plaatsen in een geschikte TBS-kliniek, zonder dat de terbeschikkinggestelde op enigerlei wijze gehinderd zal worden door wachtlijstproblematiek.
7 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering;
- verlengt met ingang van 23 december 2011 de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee (2) jaar, aldus tot 23 december 2013.
Deze beslissing is gegeven door mr. Duinhof, voorzitter, mr. Borm en mr. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Leijs en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2013.
Mr. Groen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
MEDEDELING RECHTSMIDDEL (artikel 509v Wetboek van Strafvordering)
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1. Tegen de beslissing van de rechtbank bedoeld in artikel 38h van het Wetboek van Strafrecht en die bedoeld in artikel 509n, eerste lid, 509t, eerste en tweede lid, kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem, tenzij de termijn van de terbeschikkingstelling voor de eerste maal wordt verlengd en deze verlenging voor een jaar geldt.
2. Indien de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is toegewezen, doch artikel 509t, vijfde lid, is toegepast, kan tegen de beslissing tot verlenging slechts gelijktijdig met de beslissing omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege beroep worden ingesteld.
3. De artikelen 409, eerste lid, 410, 449, eerste lid, 450-454, 455, eerste lid, en 509r zijn van overeenkomstige toepassing.
------------------------------------------------------------------------------------------------------
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant brengt vorenstaande ter kennis van de belanghebbende,
Middelburg,
de officier van justitie,
------------------------------------------------------------------------------------------------------