RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2013
[verdachte]
geboren op 21 november 1981 te Leeds (Groot-Brittannië)
thans gedetineerd in PI Midden Holland – HvB de Geniepoort, Alphen aan den Rijn
raadsman mr. Van der Werf, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13, 14 en 21 november 2012 en
18 december 2012 en 7 januari 2013, waarbij de officieren van justitie, mr. Van Damme en mr. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
samen met anderen [slachtoffer] al dan niet met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht;
Feit 2:
samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] al dan niet met voorbedachte raad om het leven te brengen;
Feit 3:
een vuurwapen, een patroonhouder en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
in bezit was van een vals dan wel vervalst reisdocument.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Ter zake van de feiten 2, 3 en 4 wijst de verdediging op het overleveringsverzoek ten aanzien van verdachte. De overlevering van verdachte is niet verzocht vanwege de poging tot moord op [slachtoffer 2], zoals dit onder feit 2 ten laste is gelegd. Ten aanzien van het wapenbezit richt het overleveringsverzoek zich onder offence 2 enkel op de wapens zoals deze zijn aangetroffen op de plaats delict in Breda. Het overleveringsverzoek heeft geen betrekking op het wapen zoals dit is aangetroffen in de woning in Amsterdam en welk wapen onder feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd. Het overleveringsverzoek bevat ook geen verzoek om overlevering vanwege enig vals identiteitsbewijs of paspoort. De verdediging verwijst naar artikel 27 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel, waaruit blijkt dat de overgeleverde persoon niet mag worden vervolgd wegens een ander voor de overlevering begaan feit dan waarvoor hij is overgeleverd. Nu de officier van justitie zich bij de vervolging niet heeft beperkt tot de feiten waarvoor de overlevering is gevraagd, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de feiten 2, 3 en 4, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt het volgende. Overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander voor de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot overlevering is geweest (ook wel specialiteitsbeginsel genoemd).
Verdachte is door de Engelse autoriteiten aan Nederland overgeleverd op grond van het Europees Arrestatiebevel (EAB) van de officier van justitie van 7 april 2011. De rechtbank stelt – met de verdediging – vast dat de feiten die in de tenlastelegging onder 2, 3 en 4 ten laste zijn gelegd (poging tot moord op [slachtoffer 2], in het bezit zijn van een vuurwapen in Amsterdam en het in het bezit zijn van een vervalst reisdocument) niet in dit EAB staan vermeld. Uit de bij repliek overgelegde aanvullende stukken kan naar het oordeel van de rechtbank echter worden afgeleid dat verdachte ook is overgeleverd op basis van het aanvullende EAB van 8 juni 2011. In dit aanvullende EAB wordt om overlevering verzocht vanwege de verdenking van de poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 2] (de roepnaam van [slachtoffer 2], zo begrijpt de rechtbank uit het dossier), het bezit van een vals paspoort en het bezit van een vuurwapen en patronen in Amsterdam. In de bij repliek overgelegde stukken bevinden zich twee beslissingen van de City of Westminster Magistrates’ Court in Engeland. Bij de eerste beslissing is een brief van het SOCA gevoegd, waarin wordt verwezen naar het EAB van 8 juni 2011. Bij de tweede beslissing is een brief van het SOCA gevoegd, waarin wordt verwezen naar het eerdere EAB van 7 april 2011. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de eerste beslissing ziet op het EAB van 8 juni 2011 en dat de tweede beslissing ziet op het EAB van 7 april 2011. Dit betekent dat verdachte voor alle in de tenlastelegging opgenomen feiten is overgeleverd. Het beroep op het specialiteitsbeginsel wordt derhalve verworpen. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging terzake alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van
feit 1 (moord) en feit 2 (poging tot moord) geeft de officier van justitie aan dat het bewijs in deze zaak bestaat uit het ontbreken van alibi’s, technisch (DNA-) bewijs, verklaringen van getuigen en de telecomgegevens op en rond 14 juli 2010. Verdachte heeft geen alibi. Hij heeft in het geheel niets verklaard over wat hij rond die datum heeft gedaan. De vriendin van verdachte heeft bij de rechter-commissaris in dit verband verklaard niet te weten wat hij op 14 juli 2010 heeft gedaan of waar hij was. Datzelfde geldt voor 15, 16 en 17 juli 2010. Uit de Volkswagen Transporter – waarvan gebleken is dat deze is gebruikt bij de schietpartij van 14 juli 2010 – zijn meerdere persoonlijke gebruiksvoorwerpen onderworpen aan DNA-onderzoek. Het DNA-profiel van verdachte werd op een aantal voorwerpen aangetroffen, onder te verdelen in de 1-op-1-miljard-hits, de hits waarbij geen statistische berekening gemaakt kon worden en de profielen waarbij verdachte niet uit te sluiten was. Het DNA van verdachte is aangetroffen (1-op-1-miljard-hit) op één van de twee accu’s van een Nokia telefoon en op het handvat van een zwarte reistas met vier bivakmutsen erin. Deze accu’s zaten in de schoenen waarop ook het DNA van medeverdachte [medeverdachte] is aangetoond. Daarnaast is het DNA-profiel van verdachte aangetroffen op een bivakmuts in dezelfde zwarte reistas, waaraan een statistische berekening is gekoppeld van 1 op 3 miljoen. Ten slotte zijn op een aantal voorwerpen mengprofielen aangetroffen waarbij verdachte niet uit te sluiten is. Dit betreft een Zastava aangetroffen in de bosschages tegenover het woonwagenkamp aan de [adres], een handvat van de AH-tas en een Glock welke is aangetroffen bij een doorzoeking in de woning van verdachte en [medeverdachte]. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de DNA-resultaten in onderling verband te bezien, omdat het in deze zaak de combinatie van sporen en resultaten is waarin hem de bewijskracht van de DNA-resultaten zit.
Voorts wijst de officier van justitie op de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Uit de verklaringen komt naar voren dat zij één of meer daders c.q. donker geklede mannen in de Engelse taal hebben horen spreken c.q. roepen.
Ten aanzien van het telefoonnummer dat in een aangetroffen telefoon was aangeduid met “Nu” en dat door de recherche aan verdachte is gekoppeld, geeft de officier van justitie aan dat niet is uitgesloten dat een ander dan verdachte de gebruiker van deze telefoon is geweest. De officier van justitie neemt de conclusie van de politie niet over en zal de telecomgegevens niet gebruiken voor het bewijs ten aanzien van verdachte.
Gelet op de veelheid aan sporen en de combinatie van sporen van meerdere verdachten op één en hetzelfde voorwerp en gelet op de grote verwevenheid van de voertuigen waaraan de verdachten tactisch te koppelen zijn, is het op 14 juli 2010 in de Volkswagen Transporter aangetroffen sporenbeeld veroorzaakt door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte]. Zij zijn die avond in Breda geweest als (mede)uitvoerders van de beschieting van de woonwagen van de [slachtoffers], aldus de officier van justitie. Gelet op het ontbreken van alibi’s en op de overige aangehaalde bewijsmiddelen acht de officier van justitie bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij waarbij [slachtoffer] het leven heeft gelaten en diens moeder gewond is geraakt. De officier van justitie is van mening dat de zwijgende houding van verdachte mag worden meegenomen voor het bewijs.
Ten aanzien van de kwalificatie heeft de officier van justitie gesteld dat het licht in de woonwagen aan was, de televisie aanstond en er zichtbaar mensen aan de keukentafel zaten. Door onder deze omstandigheden het vuur te openen op een woonwagen (met dunne wanden) is het opzet op de dood van die personen binnen gegeven. De vraag waar de officier van justitie zich vervolgens voor gesteld ziet is of er sprake is van voorbedachte raad en of een en ander alle deelnemers kan worden aangerekend. Verdachte is in een groep van minimaal zeven personen op weg gegaan naar een confrontatie op het woonwagenkamp, terwijl men gewapend was. Het onderzoek heeft geen enkele vorm van agressie of geweld vanuit de woonwagen voorafgaand aan de schietpartij kunnen vaststellen. Dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld blijkt daarnaast uit het feit dat de verdachten van vlakbij 27 kogels op de woonwagen hebben afgeschoten. Tijd voor bezinning is er geweest. Na ieder schot hadden verdachten kunnen stoppen. Gelet op deze omstandigheden concludeert de officier van justitie dat de feiten zijn te kwalificeren als moord en poging tot moord.
Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of deze feiten alle verdachten kunnen worden aangerekend. De officier van justitie acht in dit verband van belang dat het duidelijk is dat de groep die op weg is gegaan naar het kamp ervan is uitgegaan daar veel weerstand te kunnen ondervinden. De officier van justitie wijst hiervoor op de zware bewapening, het feit dat de verdachten gemaskerd waren, handschoenen droegen en hun mouwen hadden dichtgetaped en het feit dat er mobiele telefoons zijn gebruikt die op de dag van de schietpartij voor het eerst in de lucht kwamen. Gelet op deze omstandigheden hebben de leden van de groep beseft of moeten beseffen dat de avond zeer gewelddadig zou kunnen aflopen. De officier van justitie acht het medeplegen van moord en het medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
Ter zake van feit 3 (bezit van een wapen, patroonhouder en munitie) en feit 4 (bezit van een vals paspoort) geeft de officier van justitie aan dat het wapen en het paspoort zijn aangetroffen in een kluis in de woning gelegen aan het [adres] te Amsterdam. De officier van justitie wijst in dit verband naar de getuigenverklaring van [getuige 6] waaruit naar voren komt dat verdachte het appartement aan het [adres] heeft gehuurd vanaf november 2010. [getuige 6] heeft de kluis geregeld waarin het wapen en het paspoort zijn aangetroffen. Op het wapen zijn DNA-sporen aangetroffen welke te herleiden zijn naar verdachte. Op het aangetroffen Engelse paspoort van [valse naam] bevond zich een foto van verdachte. Het betrof een origineel Engels paspoort. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen (met bijbehorende munitie en patroonhouder) en een vals paspoort voorhanden heeft gehad.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd. Het voorgestelde bewijs beperkt zich volledig tot DNA-materiaal en de verklaring van de vriendin van verdachte. Vastgesteld moet worden dat er ten aanzien van verdachte geen sprake is van belastende telecomgegevens. De “Nu”-telefoon wordt door de recherche aan verdachte toegeschreven. De officier van justitie geeft echter aan dat het “Nu”-nummer niet belastend wordt gebruikt jegens verdachte. De verdediging meent dat er teveel interpretatie aan te pas moet komen om verdachte aan dit nummer te koppelen en geeft aan dat het “Nu”-nummer net zo goed door iemand anders kan zijn gebruikt.
Alle sporen die in de Volkswagen Transporter zijn aangetroffen, zijn bij uitstek “wandelsporen”, dat wil zeggen sporen op verplaatsbare goederen. Doordat het wandelsporen betreft kan op grond van de sporen niet gesteld worden dat de eigenaar van het DNA op de voorwerpen ook daadwerkelijk in de bus heeft gezeten. Veel van de aangetroffen sporen betreffen mengsporen. Bij een mengprofiel is van belang dat niet kan worden vastgesteld dat iemand bijvoorbeeld een bivakmuts/wapen heeft gedragen. Een persoon kan door overdracht een DNA-profiel op zijn handen/mond hebben gekregen en dit weer hebben afgezet op de bivakmuts of het wapen. Tot slot geldt voor DNA-profielen verkregen door middel van de Low Copy Number-methode dat extra voorzichtigheid is geboden. Er zijn zes sporen aangetroffen die te linken zijn aan verdachte, te weten op de batterij van een mobiele telefoon, op een bivakmuts, op een handvat van een tas, op een handvat van een andere tas, op een Zastava en op een Glock. Met uitzondering van het spoor op de batterij die in de schoen is gevonden, zijn alle in de bus aangetroffen sporen waarmee verdachte in verband wordt gebracht mengsporen. Met betrekking tot de hengsels van de tas merkt de verdediging op dat minimaal vier personen hun DNA-profiel op de hengsels van de tas hebben achtergelaten. Niet is vast te stellen wie de tas als laatste heeft gehanteerd en wanneer en in welke volgorde de verschillende donoren hun DNA erop hebben achtergelaten. Ook zouden er overdrachtsporen tussen kunnen zitten. Het spoor op de bivakmuts is een mengspoor aan de binnenzijde van het mondgat. De vastgestelde kans van 1 op 3 miljoen impliceert dat niet alle DNA-kenmerken van verdachte in het mengspoor zijn aangetroffen. Verdachte zou naar de mening van de verdediging moeten worden uitgesloten in plaats van dat hem een kans van 1 op 3 miljoen wordt toegedicht. Bij het spoor dat is aangetroffen op de Zastava is sprake van een mengspoor van minimaal twee personen, waarbij een maximaal aantal niet te geven is. Er is sprake van een onvolledig mengspoor dat de uiterst voorzichtige kwalificatie ‘niet kan worden uitgesloten’ krijgt. Ander bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt komt niet uit het dossier naar voren. Voorts doet het overdadige sporenbeeld denken aan een set-up. Bovendien zijn er andere scenario’s denkbaar die de aanwezigheid van het DNA-materiaal kunnen verklaren.
Met betrekking tot het opzet en het medeplegen heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Er zijn belangrijke aanwijzingen dat de oorspronkelijke bedoeling van de zeven betrokkenen niet een moord of doodslag was. Het heeft er alle schijn van dat één van de betrokkenen – de eerste schutter – onverwacht het vuur heeft geopend. Op basis van de camerabeelden kan worden gesteld dat het niet de bedoeling is geweest dat er geschoten zou gaan worden. Tevens kan op basis van deze beelden worden vastgesteld dat er minimaal drie personen overblijven die niet geschoten hebben, dus in die zin kan geen opzet verweten worden. Zij hebben zich gedistantieerd door er vandoor te gaan. Niet uitgesloten mag worden dat verdachte één van de personen is geweest die zich kennelijk heeft gedistantieerd direct nadat de eerste schutter ongepland is gaan schieten. Uit de camerabeelden komt voorts naar voren dat er geen sprake is geweest van een aanslag of een afrekening. Mogelijk was het de bedoeling om [familienaam slachtoffer] te bedreigen, af te persen of te ontvoeren. Van een vooropgezet plan om iemand te vermoorden is niet gebleken. De verdediging betwist dat men kon weten dat er zich personen in de woonwagen bevonden. Voor het medeplegen van moord of doodslag moet dubbel opzet bewezen worden, namelijk opzet op het gronddelict alsmede opzet op het medeplegen. Opzet op het gronddelict kan niet blijken uit de voorbereidingen en de gebeurtenissen tot aan het moment dat de eerste schutter zijn wapen afvuurt. Andere omstandigheden waaruit het opzet gedestilleerd kan worden, komen niet uit het dossier naar voren. De eerste schutter gaat kennelijk verder dan de groepsbedoeling was. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat degenen die daar niet aan meedoen, voor het meerdere niet strafbaar zijn. Voor de tenminste drie personen die niet hebben geschoten geldt dat zij niet als medepleger kunnen worden aangemerkt.
Ter zake van de feiten 3 en 4 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank overweegt dat op 14 juli 2010 een schietincident heeft plaatsgevonden bij de woonwagen aan de [adres] te Breda. Daarbij is 27 keer geschoten op de woonwagen, waarin de 12-jarige [slachtoffer] en zijn moeder aanwezig waren. [slachtoffer] is als gevolg hiervan om het leven gekomen. Uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat bij het schietincident gebruik is gemaakt van een Volkswagen Transporter. Deze Volkswagen Transporter is in de nabijheid van het woonwagenkamp achtergelaten. In de Volkswagen Transporter zijn vijf vuurwapens aangetroffen. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat met twee van deze wapens op de woonwagen is geschoten. Naast de eerder genoemde wapens werden in de Volkswagen Transporter diverse persoonlijke gebruiksvoorwerpen aangetroffen. Deze voorwerpen zijn onderzocht op sporen. Hieruit is gebleken dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-profiel afgeleid uit een spoor op een batterij behorende bij een mobiele telefoon van het merk Nokia en met het DNA-profiel afgeleid uit een spoor op het handvat van een zwarte reistas. Dit betreft zogenoemde 1-op-1-miljard-matches. Voorts is er een match tussen het DNA-profiel van verdachte en het DNA-profiel van een spoor op een bivakmuts, eveneens aangetroffen in de Volkswagen Transporter. De kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van dit spoor is kleiner dan 1 op 3 miljoen. Ten slotte heeft het NFI ten aanzien van een aantal sporen, waaronder een spoor op een aanvalsgeweer van het merk Zastava, vastgesteld dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte de donor van dit spoor is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan laatstgenoemde sporen echter geen bewijswaarde toe, omdat het NFI niet meer heeft geconcludeerd dan dat het mogelijk is dat verdachte de sporen heeft achtergelaten. Het kan echter ook heel goed iemand anders zijn geweest. De rechtbank zal deze sporen daarom niet in belastende zin meenemen bij de waardering van het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat de drie sporen in de Volkswagen Transporter die in verband worden gebracht met verdachte, zijn aangetroffen op verplaatsbare voorwerpen. Het is daarom niet uitgesloten dat een ander dan verdachte de voorwerpen in de Volkswagen Transporter heeft gebracht. Voor de sporen op het handvat van de reistas en de bivakmuts geldt bovendien dat het NFI hieruit mengprofielen heeft afgeleid, hetgeen betekent dat ook andere personen met deze voorwerpen in aanraking zijn geweest. Het is niet vast te stellen wanneer en in welke volgorde dit is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele aantreffen van de drie sporen onvoldoende om vast te stellen dat verdachte in de Volkswagen Transporter is geweest.
De officier van justitie heeft gewezen op de verklaring van de vriendin van verdachte. Zij heeft verklaard niet te weten waar verdachte in de periode van 14 tot en met 17 juli 2010 is geweest. Hieruit kan echter niet volgen dat verdachte bij het schietincident op 14 juli 2010 betrokken is geweest. Dit volgt evenmin uit het feit dat volgens getuigen door een aantal betrokkenen in de Engelse taal is gesproken.
Ten slotte heeft de officier van justitie betoogd dat de zwijgende houding van verdachte dient te worden meegenomen voor het bewijs. De rechtbank stelt voorop dat het zwijgrecht besloten ligt in het fair hearing-beginsel van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechter kan het zwijgen van een verdachte slechts in zijn bewijsoverwegingen betrekken, indien de verdachte aangaande een voor hem bezwarende, voor het bewijs redengevende omstandigheid geen redelijke verklaring geeft, welke die redengevendheid ontzenuwt. Op grond van de Europese rechtspraak dient er dan wel een “prima facie case” te zijn tegen de verdachte, met rechtstreeks bewijs dat sterk genoeg is om een antwoord van de verdachte te verlangen, waarbij het bewijsmateriaal op alle wezenlijke elementen van de beschuldiging een “formidable case” tegen de verdachte vormt. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in dit geval geen sprake is. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de drie sporen uit de Volkswagen Transporter die in verband worden gebracht met verdachte, is het enkele bestaan van deze sporen onvoldoende om een dergelijke “formidable case” aan te nemen, ook als dit wordt bezien in samenhang met de andere door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden. Dit leidt ertoe dat de rechtbank aan het zwijgen van verdachte geen bewijsrechtelijke consequenties zal verbinden.
Gelet op het voorgaande is de enige aanwijzing dat verdachte betrokken is geweest bij het schietincident het feit dat in de Volkswagen Transporter drie sporen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met verdachte. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, is dit enkele feit onvoldoende om vast te stellen dat verdachte in de Volkswagen Transporter is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen van moord dan wel doodslag en het onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 12 april 2011 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan het [adres] te Amsterdam. In een kluis in deze woning is een Glock met daarbij tien patronen aangetroffen. In de kluis is voorts een losse patroonhouder met twaalf patronen aangetroffen.
[getuige 6] heeft verklaard dat verdachte de woning aan het [adres] te Amsterdam vanaf november 2010 huurde. Zij heeft de kluis in het appartement laten plaatsen. Verdachte heeft hiervoor betaald. Zijn halfbroer [medeverdachte] is op 12 april 2011 in de woning aan het [adres] te Amsterdam aangehouden. [getuige 7] heeft verklaard dat [medeverdachte] daar na februari 2011 is gaan wonen. In de kluis is een paspoort op naam van [medeverdachte] aangetroffen.
De vraag is of verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Het bewijs van het bestanddeel 'voorhanden hebben' veronderstelt dat de verdachte over de desbetreffende voorwerpen moet hebben kunnen beschikken en voorts en in het verlengde daarvan, dat er sprake is van (een zekere) bewustheid van de verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van die voorwerpen.
Verdachte is op 12 april 2011 aangehouden in Engeland. Hij was daar vanaf 15 februari 2011 gedetineerd. Dit betekent dat verdachte in ieder geval vanaf 15 februari 2011 niet meer in de woning aan het [adres] te Amsterdam verbleef. Zijn halfbroer [medeverdachte] verbleef op 12 april 2011 wel in die woning. Uit het feit dat het paspoort van [medeverdachte] in de kluis is aangetroffen, leidt de rechtbank voorts af dat [medeverdachte] toegang had tot deze kluis. Niet uitgesloten kan worden dat [medeverdachte] het vuurwapen en de munitie, zonder medeweten van verdachte, in de kluis heeft gelegd. Onder die omstandigheden acht het de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat bij verdachte sprake was van (een zekere) bewustheid met betrekking tot de aanwezigheid van het op 12 april 2011 in de kluis van de woning aangetroffen vuurwapen en de munitie. De conclusie van het NFI dat op het vuurwapen celmateriaal is aangetroffen van [medeverdachte] en minimaal twee andere personen, waarbij verdachte niet kan worden uitgesloten, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Aan deze conclusie, die het NFI niet statistisch heeft kunnen onderbouwen, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts geringe bewijswaarde toe. Dit geldt nog sterker omdat [medeverdachte] de halfbroer is van verdachte.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Feit 4
Bij de doorzoeking op 12 april 2011 in de woning aan het [adres] te Amsterdam is, in een kluis in het washok een Engels paspoort op naam van [valse naam] (geboortedatum 2 maart 1982) aangetroffen. De pasfoto op dit paspoort werd herkend als zijnde de pasfoto van verdachte. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het paspoort op naam van [valse naam] vervalst is, doordat daarop een pasfoto van verdachte is aangebracht.
In een Blue View-registratie is vermeld dat de bestuurder van een zwarte BMW op 27 december 2010 bekeurd is in verband met een snelheidsovertreding. De bestuurder overhandigde een Brits paspoort op naam van [valse naam], geboren op 2 maart 1982, aan de politie. Door de verbalisanten wordt opgemerkt dat het paspoort voorzien is van een goedgelijkende pasfoto. Gelet op de eerdere vaststelling dat de pasfoto op het paspoort een pasfoto van verdachte is, leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte degene is geweest die op 27 december 2010 het vervalste paspoort op naam van [valse naam] in bezit had.
[getuige 6] heeft verklaard dat verdachte het appartement aan het [adres] te Amsterdam vanaf november 2010 heeft gehuurd. Verdachte, en later zijn broertje [X], woonden in het appartement. [getuige 6] heeft een kluis in het washok laten plaatsen. Hiervoor heeft zij geld van verdachte gekregen. De rechtbank neemt op grond hiervan aan dat verdachte in ieder geval tot zijn detentie in Engeland op 15 februari 2011 de beschikking over het paspoort heeft gehad. Gelet op het feit dat op het paspoort een andere naam dan die van verdachte is vermeld, staat voor de rechtbank ook vast dat verdachte wist dat het paspoort vervalst was.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 27 december 2010 tot en met 14 februari 2011 in bezit is geweest van een vervalst paspoort op naam van [valse naam], terwijl hij wist dat het paspoort vervalst was.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4:
in de periode van 27 december 2010 tot en met 14 februari 2011 te Amsterdam,
in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort, waarvan hij wist
dat het reisdocument vervalst was, bestaande de vervalsing hierin dat in dat paspoort de naam [valse naam] met geboortedatum 02 maart 1982 stond vermeld terwijl in dat
paspoort een foto van hem, verdachte was aangebracht;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten waarbij het zwaartepunt ligt op de moord van [slachtoffer]. De officier van justitie heeft voorts in ogenschouw genomen dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn daden wil nemen en dat uit zijn gedragingen minachting spreekt voor het leven van een ander zoals zelden wordt vertoond. De houding van verdachte in combinatie met het gewelddadige strafblad van verdachte biedt weinig hoop voor een kentering in de toekomst, waarbij in het leven van verdachte geen plaats meer is voor excessief gewelddadig gedrag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, uitgaande van vrijspraak ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een vals reisdocument waarvan hij wist dat het vervalst was. Hierdoor wordt het vertrouwen in een juist gebruik van een reisdocument, waarvan in het maatschappelijk verkeer mag worden uitgegaan, geschaad.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat de overige feiten op zijn strafblad in zowel Nederland als Engeland al van langer geleden dateren.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet hierop en op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met het opleggen van een lichtere straf dan een gevangenisstraf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden noodzakelijk is met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.1 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 231 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 4:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, te weten;
* 334113, 1.00 STK accu, Nokia BL-4c;
* 334123, 1.00 STK accu, Nokia BL-4c;
* 334201, 1.00 STK muziekcomputer, Apple Ipod;
* 334212, 1.00 STK muziekcomputer, Apple Ipod;
* 335661, 1.00 STK mobiele telefoon, Nokia;
* 335662, 1.00 STK mobiele telefoon, Nokia;
Voorlopige hechtenis
- heft de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Ebben en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 maart 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 14 juli 2010 te Breda tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een
of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) afgevuurd op die
[slachtoffer], althans de woonwagen waarin die [slachtoffer] zich bevond,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 14 juli 2010 te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2]
van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een of
meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) heeft/hebben afgevuurd op die [slachtoffer 2], althans de woonwagen waarin die [slach[slachtoffer 2] zich bevond, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
november 2010 tot en met 12 april 2011, althans in of omstreeks de periode van
1 november 2010 tot en met 15 februari 2011 te Amsterdam, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van
categorie III, te weten een vuurwapen, merk Glock, type 26 van het kaliber 9 x
19 mm en een patroonhouder, merk Ruger en/of munitie van categorie III, te
weten 22 patronen van het kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2010 tot en met 12 april 2011, althans in of omstreeks de periode van 1
november 2010 tot en met 15 februari 2011 te Amsterdam, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort, waarvan hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was,
bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in/op dat paspoort de naam [valse naam] met geboortedatum 02 maart 1982 stond vermeld en/terwijl in/op dat
paspoort een foto van hem, verdachte was aangebracht;
art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht