ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ2766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/02/258306 / KG ZA 13-4
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebod om lasterlijke uitlatingen te staken

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats eiser], een gebod tegen gedaagde, wonende te [woonplaats gedaagde], om zich te onthouden van het opnemen, zoeken of hebben van contact dat voorzien is van lasterlijke en/of smadelijke uitlatingen over eiser. De procedure is gestart met een dagvaarding op 14 januari 2013, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 februari 2013. Eiser stelt dat gedaagde hem in het openbaar beschuldigt van ernstige strafbare feiten, waaronder pedofilie, door het verspreiden van een pamflet waarin deze beschuldigingen worden geuit. Eiser heeft eerder aangifte gedaan van belediging en smaad tegen gedaagde, en stelt dat de uitlatingen van gedaagde zijn eer en goede naam aantasten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de grens van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden, zoals vastgelegd in artikel 10 lid 2 van het EVRM. De rechter oordeelt dat de uitlatingen van gedaagde ongefundeerd zijn en dat er geen objectieve redenen zijn om deze beschuldigingen te uiten, vooral omdat de eerdere aangifte tegen eiser in 2005 is geseponeerd. De rechter weegt de belangen van beide partijen en komt tot de conclusie dat het belang van eiser om niet blootgesteld te worden aan lasterlijke uitlatingen zwaarder weegt dan het belang van gedaagde om zich kritisch uit te laten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.194,91. Het gevorderde gebod wordt toegewezen, en gedaagde wordt opgedragen om zich te onthouden van verdere lasterlijke uitlatingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/258306 / KG ZA 13-4
Vonnis in kort geding van 22 februari 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. J.M.M. Verstrepen te Oosterhout (NB),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J.F van Raak te Oosterhout (NB).
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 januari 2013 met producties, genummerd 1 tot en met 10,
- de producties, genummerd 1 tot en met 4 en het faxbericht van 7 februari 2013 met bijlage van de zijde van [eiser],
- de producties van de zijde van [gedaagde], genummerd 1 tot en met 17,
- de mondelinge behandeling op 8 februari 2013,
- de pleitnota van [eiser],
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert – samengevat – een gebod voor [gedaagde] om zich, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te onthouden van het opnemen, zoeken of hebben van contact, dat is voorzien van lasterlijke en/of smadelijke uitlatingen over [eiser], met [eiser], de bewoners van het appartementencomplex [naam appartementencomplex] en overige derden. Voorts een machtiging van [eiser] om dit vonnis zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van justitie en politie en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2. [gedaagde] voert verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. Op 21 december 2005 is bij de politie Midden en West Brabant door een toen minderjarig meisje aangifte gedaan van aanranding en van openbare schennis der eerbaarheid. Na onderzoek werd [eiser] als verdachte aangemerkt. De aangifte is in september 2006 geseponeerd door de officier van justitie onder de voorwaarde dat [eiser] zich gedurende een proeftijd van twee jaren niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op een andere wijze zich zal misdragen.
b. Eind 2005, begin 2006 kreeg [eiser] te maken met bedreigingen, beledigingen en geweldsincidenten op zijn woonadres. [eiser] is naar aanleiding daarvan met zijn gezin verhuisd.
c. Sinds 2008 woont [eiser] met zijn echtgenote in het appartementencomplex [naam appartementencomplex], gelegen aan het [adres] te [woonplaats]. Kort daarna is [gedaagde] samen met zijn echtgenote de woning naast die van [eiser] gaan bewonen.
d. Op 16 september 2012 heeft [eiser] bij de politie Midden West Brabant tegen [gedaagde] aangifte gedaan van belediging, smaadschrift en laster. Blijkens het proces-verbaal van aangifte en de getuigenverhoren zou vanaf maart 2012 [gedaagde] [eiser] in het openbaar meerdere malen beschuldigd hebben van pedofilie.
e. Op of omstreeks 20 december 2012 heeft [gedaagde] onder medebewoners van het appartementencomplex [naam appartementencomplex] en een wijkagent een pamflet verspreid, met op de achterzijde daarvan een politiebericht afgedrukt. Het politiebericht heeft betrekking op de op 21 december 2005 bij de politie Midden en West Brabant gedane aangifte van aanranding van een minderjarige en openbare schennis der eerbaarheid, zoals hiervoor sub a. genoemd. Het pamflet bevat, onder meer, de navolgende passages:
“Op de achterzijde van dit schrijven treft u een politiebericht aan wat gaat over [eiser] geboren 10-06-1951, zie ook:
(…)
Dit is slechts een van de vele aangiftes die de politie Midden en West Brabant bezit. Hij heeft een paar dagen vastgezeten. De wijkagent heeft de straatbewoners van hem bezocht en gehoord en daar is toen ook veel ellende met hem uit naar voren gekomen.
(…)
Hij valt minderjarige kinderen lastig en ook volwassen vrouwen zijn niet veilig voor hem. Op de mond kussen, betasten, zich naakt tonen en zichtbaar zichzelf bevredigen. Een kleine opsomming van feiten die de getuigen desgewenst bereid zijn om nogmaals te bevestigen. Betrokkenen ondervinden nog steeds psychische problemen.
(…)
[gedaagde] werd door hem een paar keer vol op de mond gezoend en naar de borsten gegrepen en dat waar zij vrouw bij was. Ze moest hem steeds afhouden. We waren stomverbaasd maar weten dat dit ook bij andere bewoonsters in ons gebouw is gebeurd. Zijn oude woonomgeving in de [oude woonadres] had dus ook dezelfde ervaringen en men was blij dat hij wegging; “die verschrikkelijke man is gelukkig weg”. Zijn garagedeur werd zelfs opgeblazen”.
f. Bij brief van 28 december 2012 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om zijn lasterlijke c.q. smadelijke uitlatingen in iedere vorm te staken en gestaakt te houden.
g. Op 3 januari 2013 heeft [eiser] bij de politie Midden en West Brabant tegen [gedaagde] aangifte gedaan van belediging (smaad-/smaadschrift, laster) in verband met het door [gedaagde] verspreide pamflet.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] langdurig, aanhoudend, op grote schaal en ten overstaan van een groot aantal derden opzettelijk en op grove wijze zijn eer en goede naam aantast door hem te beschuldigen van een feit met – zeker in de huidige tijd – een zeer ernstig en beladen karakter. Door zich schuldig te maken aan smaad maakt [gedaagde] bovendien inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Aldus handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens hem, aldus [eiser]. [eiser] stelt recht en spoedeisend belang bij toewijzing van de gevraagde voorziening te hebben.
3.3. Het gestelde spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorziening en wordt door [gedaagde] overigens ook niet betwist.
3.4. Het gevorderde gebod zal bij toewijzing een inbreuk opleveren op de
grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook te uiten. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Voor het antwoord op de vraag of dat hier het geval is, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen. In dit geval is het belang van [eiser] er in het bijzonder in gelegen dat hij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het belang van [gedaagde] bestaat erin dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Welke van deze belangen de doorslag moet geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
3.5. [gedaagde] betwist dat hij [eiser] in het openbaar heeft beschuldigd van pedofilie. [gedaagde] stelt dat [eiser] in het verleden ongewenst seksueel gedrag heeft vertoond, dat [eiser] daardoor meerdere malen met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat [eiser] weliswaar een tweede kans verdient, maar dat [eiser] door is gegaan met zijn onzedelijk gedrag, zodat hij zich genoodzaakt heeft gevoeld om zijn medebewoners voor het gedrag van [eiser] te waarschuwen. Hij heeft dus een concreet en gerechtvaardigd belang gehad bij het doen van de door hem gedane uitlatingen, aldus [gedaagde].
3.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde], gezien alle omstandigheden
van het geval, de grens die in artikel 10 lid 2 EVRM is gesteld aan de vrijheid van meningsuiting, heeft overschreden. In het door [gedaagde] opgestelde en verspreide pamflet wordt [eiser] beschuldigd van een feit dat reeds in 2005 dan wel in 2006 door de officier van justitie is beoordeeld, die het, maatschappelijk gezien, niet van belang heeft geacht om het te vervolgen, aangezien hij de zaak tegen [eiser] heeft geseponeerd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] na 2006 met politie en justitie in aanraking is gekomen. Er zijn dus geen objectieve redenen om aan dat bepaalde feit nu ruchtbaarheid te geven, tenzij [eiser] – naar [gedaagde] stelt – zich thans schuldig maakt aan onzedelijk gedrag. Ter zitting heeft [gedaagde] gesteld dat zijn echtgenote door [eiser] onzedelijk is betast kort nadat hij met zijn echtgenote in het appartementencomplex [naam appartementencomplex] zijn komen wonen, in de loop van 2009. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dan wel zijn echtgenote [eiser] daarop heeft aangesproken dan wel daarover aangifte heeft gedaan bij de politie. Voorshands wordt daarom aangenomen dat het gedrag van [eiser] niet ernstig genoeg was om daarover aangifte te doen bij de politie. Het door [gedaagde] gestelde feit in 2009 kan daarom geen serieuze aanleiding zijn om thans, zoveel jaren later, [eiser] in het openbaar van ernstige strafbare feiten te beschuldigen waaraan deze zich schuldig zou hebben gemaakt in het verleden. Door ongefundeerd in het openbaar te uiten dat [eiser] kinderen en volwassen vrouwen lastig valt onder verwijzing naar een aangifte tegen [eiser] van aanranding van een minderjarige in 2005, zonder daarbij nuances aan te geven, zoals het feit dat die zaak tegen [eiser] is geseponeerd, heeft [gedaagde] op onrechtmatige wijze de eer en goede naam van [eiser] aangetast. Nu dergelijke uitlatingen gedurende een lange periode, stelselmatig hebben plaatsgevonden, is het gevorderde gebod toewijsbaar.
3.7. Partijen verschillen van mening over de vraag of door [gedaagde] het woord pedofiel althans woorden van gelijke strekking zijn gebezigd. Het gevorderde gebod zal daarom worden toegewezen, zoals hierna in het dictum verwoord. Anders dan [gedaagde] betoogt, betekent toewijzing van het gevorderde gebod niet dat hij monddood wordt gemaakt. Ernstige beschuldigingen van strafbare feiten mogen door [gedaagde] echter uitsluitend worden geuit, indien hij zich ervan heeft vergewist dat voor die beschuldigingen tenminste enige steun te vinden is in onderliggend feitenmateriaal.
3.8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, omdat [gedaagde] ter zitting heeft gesteld dat het blijven uiten van beschuldigingen niets toevoegt, aangezien hij zijn doel heeft bereikt, terwijl [eiser] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen kan worden dat [gedaagde] dit vonnis niet zal naleven.
3.9. De gevorderde machtiging zal worden afgewezen, nu dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter praktisch onuitvoerbaar lijkt en er van fysieke bedreiging geen sprake is.
3.10. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EURO 104,91 ( incl. verschotten en BTW)
- griffierecht EURO 274,00
- salaris advocaat EURO 816,00
Totaal EURO1.194,91
3.11. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring op de minuut wordt afgewezen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
3.12. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring op alle dagen en uren wordt afgewezen, omdat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de noodzaak om het vonnis ook gedurende de avonduren, het weekend en de feestdagen ten uitvoer te kunnen leggen niet kan worden ingezien.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. gebiedt [gedaagde] om zich te onthouden van het opnemen, zoeken of hebben van
contact – in welke vorm dan ook, waaronder ook begrepen via derden –, welk contact is voorzien van (een) lasterlijke en/of smadelijke uitlating(en), meer in het bijzonder (een) uitlating(en) betreffende misdrijven tegen de zeden omtrent [eiser] of impliciet verwijzend naar [eiser], met [eiser], de bewoners van het appartementencomplex [naam appartementencomplex], gelegen aan het [adres] te [woonplaats] en overige derden;
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op: EURO 1.194,91;
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Evers op 22 februari 2013.