RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: AWB 12/3649 WWB
uitspraak van 25 februari 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Middelburg, eiser
gemachtigde: mr. F.A.M. te Braake
het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2012 (bestreden besluit) van verweerder inzake de afstemming van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder].
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft vanaf 16 november 2011 een WWB-uitkering ontvangen. Eiser heeft een aanbod gehad om een werkstageovereenkomst te sluiten. Eiser heeft deze overeenkomst niet willen tekenen. Reden waarom verweerder bij besluiten van 27 januari 2012 en 9 februari 2012 kortingsmaatregelen heeft opgelegd. Eiser heeft berust in het besluit van 27 januari 2012. Zijn bezwaren tegen het besluit van 9 februari 2012 zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 februari 2012 (primair besluit) heeft verweerder wederom een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand, omdat eiser de overeenkomst niet heeft willen tekenen. De bezwaren van eiser zijn met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat onvoldoende gemotiveerd is waarom het niet tekenen van de werkstageovereenkomst ook inhoudt dat hij niet wil deelnemen aan de gemeentelijke projecten, temeer nu in de overeenkomst veel meer verplichtingen zijn opgenomen. De aangeboden overeenkomst is in strijd met de voorlichting van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid. Eiser heeft gesteld dat er strijd is met artikel 4 EVRM en 2 ILO nr. 29. Verder is eiser van mening dat de sanctie disproportioneel is. In bezwaar heeft eiser nog gesteld dat de voorziening niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en dat schoonmaakwerk regulier werk is.
3. In artikel 8, eerste lid, onder b, van de WWB is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid. Verweerder heeft aan dit artikel invulling gegeven met de Afstemmings-verordening WWB/besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Afstemmingsverordening).
In artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, verplicht is vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid c naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
In artikel 3 van de Afstemmingsverordening zijn de categorieën van verwijtbaarheid aangegeven. Het weigeren tot het leveren van een tegenprestatie zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, sub c, van de wet valt onder de derde categorie.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Afstemmingsverordering vindt een verlaging van 100% gedurende 1 maand plaats bij de eerste overtreding van een verplichting ingedeeld in de derde categorie. Bij recidive bedraagt de verlaging 100% gedurende 2 maanden.
In het tweede lid is bepaald dat bij herhaalde recidive een individueel besluit wordt genomen, afgestemd op de ernst van het feit, de verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende.
In het derde lid is bepaald dat in bijzondere gevallen afgeweken kan worden van de hoogte en wijze van verlaging van de norm zoals genoemd in lid 1 en wordt de afstemming geëffectueerd conform artikel 48, lid 2, sub b, van de wet.
4. Verweerder heeft aan de opgelegde maatregel ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB (tegenprestatie naar vermogen).
Bij de tegenprestatie naar vermogen gaat het niet om een re-integratie-instrument, maar gaat het puur om een tegenprestatie voor de uitkering (zie expliciet bladzijde 9 van het advies Raad van State en nader rapport, kamerstuk 32815, nr. 4). Uit de Memorie van Toelichting (MvT) onder 2.3 blijkt dat het moet gaan om onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden. Naar hun aard zullen deze niet direct gericht hoeven te zijn op toeleiding tot de arbeidsmarkt. Verder mogen de werkzaamheden niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of aan re-integratie gericht op arbeidsinschakeling, omdat het uitgangspunt werk boven uitkering voorop staat. Het college zal aan de hand van de indviduele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie moeten bepalen. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen daarom in de regel beperkt te zijn. Dit is ook nog opgenomen in de notitie van de Minister: “wat gaat er veranderen in de wet WWB”, waarin staat vermeld dat het moet gaan om werkzaamheden voor een paar uur per dag of per week. In de MvT is verder nog opgenomen dat het leveren van een tegenprestatie vaak werkzaamheden van korte duur omvat, terwijl een participatieplaats voorziet in werken voor een langere periode van maximaal twee jaar. Bij een tegenprestatie naar vermogen gaat het om het opleggen van normale burgerlijke verplichtingen dan wel kleine gemeenschapsdiensten.
5. In geschil is of de aangeboden werkstageovereenkomst aangemerkt kan worden als een tegenprestatie naar vermogen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overeenkomst duidelijk moet blijken om welke tegenprestatie het gaat. Het moet voor de uitkeringsgerechtigde immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt. Tevens moet deze duidelijkheid gegeven worden om te kunnen beoordelen of de gevraagde tegenprestatie voldoet aan de eisen van artikel 9 eerste lid, onder c, van de WWB.
De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst is opgenomen dat het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring. Verder is opgenomen dat eiser als algemeen medewerker te werk wordt gesteld en dat de werkzaamheden 32 uur per week omvatten gedurende 1 jaar.
Gelet op de bedoeling van de wetgever zoals deze blijkt uit de kamerstukken en de notitie van de Minister, kan een aanbod om werkzaamheden voor 32 uur per week te verrichten niet aangemerkt worden als een tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB.
De rechtbank is van oordeel dat door te verlangen dat een uitkeringsgerechtigde nagenoeg een volle werkweek werkzaamheden moet verrichten, de grens van een tegenprestatie wordt overschreden. Het gaat dan immers niet meer om werkzaamheden van beperkte omvang.
Verder blijkt uit de MvT dat gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde. Het enkel stellen dat eiser niet beperkt is zodat hij alle soorten werkzaamheden kan verrichten, is dan ook onvoldoende. Verweerder zal bij het aanbod van nuttige werkzaamheden daarom ook rekening moeten houden met de individuele omstandigheden van eiser. Hieronder kan in ieder geval verstaan worden de leeftijd, opleiding, werk-ervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. Deze individuele omstandigheden zullen door de werkcoach met de uitkeringsgerechtigde besproken moeten zijn. Het aanbieden van een standaardovereenkomst aan (nagenoeg) alle uitkeringsgerechtigden voldoet dan ook niet aan de eis van de individuele afweging.
Daar komt nog bij dat in de overeenkomst geen enkele omschrijving gegeven is van de door eiser te verrichten werkzaamheden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat pas op de plaats waar eiser is ingedeeld wordt bepaald welke werkzaamheden eiser moet gaan doen. Nu eiser geen beperkingen heeft, kan hij elk soort werk verrichten. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gesteld dat in de gemeentelijke projecten alle categorieën van artikel 9 WWB instromen, zodat de werkzaamheden die iemand in een re-integratietraject moet verrichten dezelfde kunnen zijn als de werkzaamheden voor de persoon die een tegenprestatie moet leveren. Nu uit de overeenkomst niet blijkt welke werkzaamheden eiser zou moeten verrichten, kan des te meer gesteld worden dat niet voldaan is aan de eis van de individuele afweging.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De overige gronden van eiser voor zover hier nog niet besproken, hoeven dan ook geen bespreking meer. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat ook het primaire besluit herroepen wordt.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank. Daarvoor zal een acceptgiro worden toegezonden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 24 februari 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-- te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz. rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.