ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/883 en 13/975
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting bedrijfspand op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, waaronder de eigenaar van een bedrijfspand en huurders, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg om het bedrijfspand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de ontdekking van 43,5 gram hennep in het pand tijdens een politieactie op 28 november 2012. De burgemeester stelde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te handhaven, maar de verzoekers betwistten de rechtmatigheid van het besluit en voerden aan dat de sluiting van het gehele pand onterecht was, aangezien de aangetroffen hennep voor eigen gebruik was en niet voor de handel.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen, maar dat het besluit om het gehele pand te sluiten onvoldoende gemotiveerd was. De burgemeester had niet onderbouwd waarom niet alleen de kantoorruimte waar de hennep was aangetroffen, maar het gehele pand gesloten moest worden. Dit gebrek aan motivering leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het besluit in strijd was met de beginselen van zorgvuldigheid en evenredigheid. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het toepassen van bestuursdwang en de noodzaak voor de burgemeester om zijn besluiten goed te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/883 WET VV en BRE 13/975 WET VV
uitspraak van 12 maart 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
1. [verzoeker 1], te Tilburg,
gemachtigde: mr. I.J.M.A. Hustings-Goes,
2. [verzoeker 2] en [verzoeker 3], te Tilburg,
gemachtigde: mr. R.B. Milo,
verzoekers,
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.
Procesverloop
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 17 januari 2013 (bestreden besluit) inzake de sluiting van het bedrijfspand [adres] voor de duur van drie maanden. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2013. Verzoeker sub 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verzoekers sub 2 is [verzoeker 3] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder 1] en [woordvoerder verweerder 2].
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker sub 1 is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres], kadastraal bekend [kadastraal nummer]. Verzoeker sub 1 verhuurt bedrijfsruimte binnen dat pand aan [verzoeker 2], welke bedrijfsruimte in gebruik is als opslag-/magazijnruimte voor grow-, smart- en headshop [naam bedrijf] aan de [adres 2]. Op 28 november 2012 heeft het Districtelijk Hennepteam van de Politie Midden en West Brabant een zoeking met een speurhond uitgevoerd in de loods aan de [adres]. Daarbij is in totaal 43,5 gram hennep aangetroffen.
Bij brief van 13 december 2012 heeft de burgemeester verzoeker sub 1 bericht over zijn voornemen om gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b van de Opiumwet en een last onder bestuursdwang aan verzoeker sub 1 op te leggen. Verzoekers hebben daartegen hun zienswijzen kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft de burgemeester bij het bestreden besluit verzoeker sub 1 gelast zijn bedrijfspand [adres], kadastraal bekend [kadastraal nummer] te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 19 februari 2013 voor een periode van drie maanden.
De burgemeester heeft bij brief van 12 februari 2013 gemeld dat hij de werking van het bestreden besluit opschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter in deze zaak.
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester de last onder bestuursdwang niet had mogen opleggen.
Verzoeker sub 1 stelt dat hij als verhuurder niet bevoegd en gerechtigd is de kantoorruimtes zelf te betreden, laat staan te sluiten. Voorts vindt verzoeker sub 1 de opgelegde last onder bestuursdwang ongerechtvaardigd, omdat de aangetroffen hennep voor eigen gebruik was en niet voorhanden voor de handel. Verzoeker sub 1 vindt daarnaast dat de burgemeester zijn belang zwaarder had moeten laten wegen dan het belang bij handhaving van de openbare orde en de rechtsorde. Verzoeker sub 1 stelt verder dat de burgemeester een minder vergaande last onder bestuursdwang had moeten opleggen.
Verzoekers sub 2 hebben aangevoerd dat, voor zover de burgemeester suggereert dat in het door verzoekers gehuurde gedeelte van het bedrijfspand softdrugs zijn aangetroffen, deze constatering onjuist is en feitelijke grondslag ontbeert. Verzoekers sub 2 wijzen erop dat zij met het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden geschaad, daar een volledige sluiting van het bedrijfspand betekent dat hen toegang tot de door hen gehuurde kantoorruimten wordt ontzegd. Verzoekers sub 2 stellen dat de burgemeester met het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en/of de redelijke en billijke belangenafweging. Volgens verzoekers sub 2 is het bestreden besluit disproportioneel.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De burgemeester heeft ter zitting het (spoedeisend) belang van verzoekers aan de orde gesteld. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan het (spoedeisend) belang van verzoekers te twijfelen. Zowel verzoeker sub 1 als verzoekers sub 2 kunnen bij inwerkingtreding van het bestreden besluit geen gebruik meer maken van hun eigendom respectievelijk de door hen gehuurde bedrijfsruimtes. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden ook verzoekers sub 2 met het bestreden besluit 2 rechtstreeks geraakt.
5. In artikel 3 van de Opiumwet is bepaald, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Beoordeeld dient te worden of de burgemeester onder de gegeven omstandigheden bevoegd was om het bedrijfspand [adres] te sluiten. In dat kader dient te vraag te worden beantwoord, of artikel 3 van de Opiumwet is overtreden.
Niet in geschil zijn de constateringen van de politie op 28 november 2012, namelijk dat 43,5 gram hennep is aangetroffen in een van de bedrijfsruimtes binnen het pand aan de [adres], te weten de kantoorruimte die door partijen wordt aangeduid als ‘kantoorruimte 1’.
De burgemeester is bevoegd om met toepassing van artikel 13b een last onder bestuursdwang op te leggen wanneer sprake is van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs, danwel deze daartoe aanwezig zijn.
Door verzoekers is gesteld dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs zeer gering was en niet gesproken kan worden van een handelshoeveelheid.
Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid coffeeshops en lokalen vastgesteld. In dit handhavingsbeleid staat onder meer vermeld in de handhavingsmatrix dat sprake is van een handelshoeveelheid indien meer dan 5 gram softdrugs aanwezig is. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat sprake is van een verschrijving aangezien door de burgemeester voor wat betreft de grens gebruikers-/handelshoeveelheid aansluiting is gezocht bij de Aanwijzing Opiumwet en daarin is opgenomen dat sprake is van een handelshoeveelheid indien meer dan 30 gram sofdrugs aanwezig is.
Met de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een handelshoeveelheid. De hoeveelheid aangetroffen hennep (43,5 gram) rechtvaardigt de conclusie dat er sprake is van een handelshoeveelheid, aangezien deze hoeveelheid de toegestane gebruikershoeveelheid van zowel 5 gram als 30 gram softdrugs te boven gaat. Dat betekent dat de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel bevoegd moet worden geacht om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet.
Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of de burgemeester in dit geval bevoegd is om het gehele bedrijfspand [adres] te sluiten. In dat kader is het de vraag wat in dit geval als ‘lokaal’ in de zin van artikel 13b moet worden beschouwd. Verzoekers hebben gesteld, en dat is door de burgemeester niet betwist, dat kantoorruimte 1 afzonderlijk afsluitbaar is. Het is dus feitelijk mogelijk om alleen kantoorruimte 1 te sluiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd, waarom hij vindt dat het gehele bedrijfspand als ‘lokaal’ in de zin van de Opiumwet moet worden aangemerkt. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat hij het gehele bedrijfspand sluit, omdat [adres] bekend is als drugspand en hij wil dat ‘de loop’ eruit gaat in het belang van de handhaving van de openbare orde. Dat argument kan een rol spelen bij het sluiten van een bedrijfspand, maar voor dat argument is in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken geen onderbouwing te vinden. Overigens is ook voor het vermoeden van de burgemeester, dat de aangetroffen hennep aan verzoekers sub 2 toebehoort en aanwezig is als handelsvoorraad ten behoeve van grow-, smart- en headshop [naam bedrijf], in de stukken geen onderbouwing te vinden. Duidelijk is wel dat verzoekers sub 2, en wellicht ook andere gebruikers van bedrijfsruimte in het pand, nadeel zullen ondervinden van het bestreden besluit, wanneer dat in werking treedt.
Het voorgaande leidt ertoe dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft en dat het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naar verwachting zal het bestreden besluit met de huidige motivering in bezwaar dan ook niet rechtens kunnen standhouden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van het besluit op de bezwaarschriften van verzoekers.
Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor zowel verzoeker sub 1 als verzoekers sub 2 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,= (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,= en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht door verzoeker sub 1 van € 160,= aan verzoeker sub 1 te vergoeden;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht door verzoekers sub 2 van € 318,= aan verzoekers sub 2 te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker sub 1 tot een bedrag van € 944,=.
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers sub 2 tot een bedrag van € 944,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.