ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1524
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven op basis van onvoldoende bewijs van opzettelijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven. Eiser, die op 14 april 2010 slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds. Het schadefonds concludeerde echter dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering, omdat de toedracht van het misdrijf onduidelijk was. De rechtbank constateerde dat er tegenstrijdige verklaringen waren van zowel eiser als de verdachte, en dat het schadefonds zijn standpunt had gebaseerd op deze verklaringen. Eiser had niet voldoende objectieve bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen, om zijn stelling te onderbouwen dat er sprake was van opzettelijk geweld tegen hem. De rechtbank oordeelde dat het schadefonds op goede gronden had kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1524 WSG
uitspraak van 4 maart 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Tilburg, eiser,
gemachtigde: mr. C. Ketelaars,
en
de Commissie schadefonds geweldsmisdrijven, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2012, verzonden 17 januari 2012 (bestreden besluit), van het schadefonds inzake de weigering van een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het schadefonds heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder].
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 juni 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven omdat hij op 14 april 2010 slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf. Eiser heeft aangegeven dat de door hem geleden schade € 1.475,- bedraagt.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij voor deze schade tevens een vordering benadeelde partij heeft ingediend in de strafzaak tegen de verdachte.
Bij primair besluit van 20 oktober 2011, verzonden 24 oktober 2011, heeft het schadefonds de aanvraag afgewezen. Het schadefonds heeft daartoe overwogen dat hij op dat moment over onvoldoende objectieve aanwijzingen beschikt op basis waarvan aannemelijk geacht kan worden dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk tegen hem gepleegd geweldsmisdrijf op de wijze zoals door eiser is verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft het schadefonds het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard. Daartoe heeft het schadefonds overwogen dat het wel aannemelijk is geworden dat eiser slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf. Het schadefonds beschikt echter niet over voldoende objectieve aanwijzingen op basis waarvan aannemelijk kan worden geacht dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk tegen hem gepleegd geweldsmisdrijf op de wijze zoals hij dit heeft verklaard. De reden hiervoor is dat de verdachte ook een belastende verklaring tegen eiser heeft afgelegd. Op grond van deze belastende verklaring is eiser ook als verdachte aangemerkt. Nu de strafzaak nog loopt, beschikt het schadefonds niet over objectieve aanwijzingen waaruit blijkt dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk tegen hem gepleegd geweldsmisdrijf met de toedracht, de aanleiding en onder de omstandigheden zoals hij dit heeft verklaard.
Ter zitting is gebleken dat zowel de strafzaak tegen de verdachte als die tegen eiser nog lopen.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het besluit van het schadefonds hem woedend maakt. De motivatie van het besluit is gebaseerd op de bewering van de dader en dat vindt eiser belachelijk. Eiser is aangevallen als door een beest dat hem probeerde te vermoorden. Eiser heeft het mes van de vrouw afgepakt. Hij had terug kunnen slaan, maar heeft dat niet gedaan. Dit terwijl de vrouw hem bleef aanvallen met verschillende voorwerpen. Eiser wil deze zaken voor de rechter laten komen. Het gaat eiser niet om geld, maar om gerechtigheid. Wat eiser op die vreselijke dag heeft meegemaakt, doet hem nog steeds pijn en geen miljoen kan hem zijn oude leven teruggeven. Eiser voelt zich niet serieus genomen door het schadefonds.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wet) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4. In geschil is de vraag of het schadefonds terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het schadefonds.
Het schadefonds heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de toedracht van het misdrijf niet duidelijk is, niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een opzettelijk tegen eiser gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet.
Daarom wordt volgens het schadefonds niet voldaan aan de voorwaarde voor een uitkering, die genoemd is in dat wetsartikel.
De rechtbank constateert dat, aangezien beide strafzaken nog lopen, het schadefonds zijn standpunt heeft gebaseerd op de twee verklaringen die er liggen, die van eiser en die van de verdachte. Die twee verklaringen bevatten tegenstrijdige verklaringen over wat er op 14 april 2010 precies heeft plaatsgevonden tussen eiser en de verdachte. Gelet op deze gegevens heeft verweerder tot het oordeel kunnen komen dat de toedracht van het misdrijf onduidelijk is. Het ligt dan vervolgens op de weg van eiser om aan te tonen dat er aan de kant van de verdachte sprake was van opzet. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft alleen zijn eigen verklaring over wat er is gebeurd, herhaald. Hij heeft zijn verklaring niet onderbouwd met objectieve bewijsmiddelen zoals verklaringen van getuigen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het schadefonds de verklaring van de verdachte meer geloofwaardig acht dan die van hem. Gelet op hetgeen aan het schadefonds bekend was, heeft zij op goede gronden kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet.
Het schadefonds heeft daarom terecht eisers aanvraag afgewezen.
5.Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.