RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 12/705708-12 en 12/715139-12 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2013
[verdachte],
geboren op [datum] 1979, [geboorteplaats]
wonende te [adres, woonplaats]
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Van der Want, advocaat te Middelburg,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 januari 2013, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 september 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kabels en/of koper,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 27 september 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen kabels en/of koper, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), daartoe
kabels/koper heeft samengebonden met tieraps en/of heeft klaargelegd teneinde
die kabels/koper van het terrein mee te nemen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 september 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 2]), in het
gezicht en/of het overige lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 01 augustus 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
opzettelijk, een persoon genaamd [benadeelde 3] in het openbaar schriftelijk
heeft beledigd door op een voor een ieder toegankelijke plaats (op het
trottoir voor de woning van die [benadeelde 3]) de tekst: laffe
kankermoordenaar" te schrijven, althans woorden en/of een geschrift van een
gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012
tot en met 9 april 2012 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
vanaf een bedrijfsterrein heeft weggenomen een hoeveelheid koper, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te
nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 april 2012 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
opzettelijk en wederrechtelijk een hond, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde 5] en/of regiopolitie Zeeland, in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 september 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een loods op een
bedrijfsterrein heeft weggenomen lasapparatuur en/of meetapparatuur en/of een
schroefmachine en/of een brander voor dakbedekking en/of bouw- en
installatiemateriaal (lijm) en/of een gereedschapskist met inhoud en/of een
beitel en/of een aggregaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
MEDEDELING AD INFORMANDUM GEVOEGDE STRAFBARE FEITEN
Ter terechtzitting zal/zullen onderstaand(e) door u bekend(e) strafba(a)r(e)
feit(en) ter kennis van de rechter worden gebracht. De rechter kan aldus bij
het bepalen van de straf ook met dat/die feit(en) rekening houden.
Doet de rechter dit dan kunt u dat/die feit(en) als strafrechtelijk afgedaan
beschouwen.
Parketnr. Feitgegevens (pleegperiode, -lokatie, -plaats, -gemeente, omschr. feit)
1. 715139-12 01 april 2012, ’s Heerenhoek, Gem. Brosele,
Fietsendiefstal (aangever benadeelde 8)
2. 715139-12 tussen 23 december 2011 en 11 april 2012, ’s-Heerenhoek
Gem. Borsele,
Verduistering (portemonnee, aangever
[benadeelde 6])
3. 715139-12 11 april 2012, ’s-Heerenhoek, Gem. Borsele,
Aanwezig hebben van stof lijst I
(ongeveer 18 gram amfetamine)
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoet en derhalve geldig zijn.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van alle feiten onder parketnummer 12/715139-12, nu de aanhouding van verdachte onrechtmatig is. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de surveillancehond ingevolge artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (verder: Ambtsinstructie) niet had mogen worden ingezet voor het relatief geringe feit waarvan verdachte werd verdacht, te weten een poging tot diefstal. De raadsman is van mening dat het inzetten van de surveillancehond disproportioneel is geweest. Daarnaast heeft hij gesteld dat uit datzelfde artikel volgt dat een surveillancehond slechts mag worden ingezet onder het direct en voortdurend toezicht van een hondengeleider. In het onderhavige geval is hiervan geen sprake geweest. Verbalisant [benadeelde 5], hondengeleider, is de surveillancehond geruime tijd uit het zicht verloren en heeft de hond in die tijd geen instructies kunnen geven. Verdachte is gedurende die periode herhaaldelijk door de surveillancehond aangevallen en minimaal vijftig keer gebeten. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de surveillancehond wel ingezet had mogen worden, de hond niet had mogen bijten. Tenslotte heeft de raadsman gewezen op het handelen van verbalisant [benadeelde 5] nadat verdachte werd aangehouden. Verbalisant [benadeelde5] heeft verdachte, in een situatie waarin verdachte aangehouden, geboeid en ernstig verwond was door de hondenbeten, met geschoeide voet in zijn kruis geschopt.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het voorgaande dient te leiden tot strafvermindering.
3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gesteld dat hij ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er is gehandeld conform artikel 8 van de Politiewet 1993 en de Ambtsinstructie. Bij de aanhouding van een verdachte mag geweld worden gebruikt mits is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en er vooraf een waarschuwing is gegeven. Naar mening van de officier van justitie is aan het voorgaande voldaan. Wel is hij van mening dat het te betreuren valt dat verdachte letsel heeft opgelopen tijdens zijn aanhouding en dat de trap van [benadeelde 5] niet handig was. De officier van justitie is echter van mening dat verdachte het voorgaande over zichzelf heeft afgeroepen door te vluchten voor de surveillancehond en door deze hond te verwonden.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat hij slechts niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde onder parketnummer 12/715139-12, te weten de vernieling van de surveillancehond.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 9 april 2012, omstreeks 23:50 uur, werd verbalisant [benadeelde 5], gecertificeerd surveillancehondengeleider, met toestemming van de hulpofficier van justitie, naar aanleiding van een melding van een mogelijke diefstal verzocht te gaan naar de percelen van [benadeelde 4]. Aldaar was een man gezien die met een breekijzer op de binnenplaats liep. De verbalisant is ter plaatse gegaan met zijn surveillancehond en heeft de hond op enig moment afgelijnd nadat deze een menselijk geurspoor oppakte. De surveillancehond heeft verdachte aangetroffen waarna tussen de hond en verdachte een schermutseling heeft plaatsgevonden waarbij zowel de verdachte als de hond (ernstig) gewond zijn geraakt. Verdachte is aangehouden en door de verbalisant geboeid. Vervolgens heeft de verbalisant verdachte geschopt. Verdachte is medisch behandeld voor de bijtwonden.
De verbalisant heeft in zijn proces-verbaal -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij bij zijn komst bij het perceel eerst heeft gezegd ‘Hier spreekt de politie, kom tevoorschijn of de hond wordt ingezet’, en dat daarop niet werd gereageerd. Hij heeft de hond afgelijnd toen deze een menselijk geurspoor oppakte en heeft toen opnieuw een opdracht tot zoeken gegeven. Vervolgens hoorde hij een schreeuw. [benadeelde 5] kon vanwege de duisternis niet bepalen waar de verdachte en zijn hond zich op dat moment bevonden en is in de richting van het geluid gelopen. Enig moment later zag hij vanaf een afstand van vijftig meter dat verdachte met een ontbloot bovenlichaam geknield op de grond zat. Hij was volledig besmeurd met modder en had diverse verwondingen op zijn bovenlichaam. Nadat de verbalisant een sloot van vijf meter had overgestoken om bij verdachte en zijn hond te komen, hield hij verdachte op heterdaad aan. Verdachte verzette zich hevig, waarop de hond reageerde. Onmiddellijk hierna gaf verbalisant [benadeelde 5] zijn hond het commando de verdachte los te laten en zag hij dat verdachte diverse bijtwonden aan zijn armen en benen had. Even later zag verbalisant [benadeelde 5] ook dat er een stuk van het oor van zijn hond ontbrak. Overspoeld door emoties gaf hij verdachte hierop met zijn geschoeide voet een schop, aldus de verbalisant.
Ter terechtzitting van 21 januari 2013 is door en namens verdachte verklaard dat de surveillancehond ruim vijftig beetwonden heeft toegebracht aan verdachte, waardoor verdachte diverse littekens heeft over zijn gehele lichaam. Ter terechtzitting heeft verdachte littekens op zijn armen en benen getoond. Voorts heeft verdachte verklaard dat de verbalisant hem hard in zijn kruis heeft geschopt en dat hij daardoor enkele dagen niet heeft kunnen lopen. Door de raadsman van verdachte, die verdachte na zijn aanhouding heeft bijgestaan, is bevestigd dat verdachte onder de bijtwonden zat en dat hij door de schop van de verbalisant amper kon lopen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie foto’s getoond van verdachte na zijn aanhouding. Op deze foto’s is zichtbaar dat verdachte diverse ernstige bijtwonden heeft opgelopen aan zijn bovenlichaam. Nu uit de processen-verbaal die zien op de aanhouding van verdachte niet is gebleken in welke mate aan verdachte verwondingen zijn toegebracht, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet is weersproken en juist wordt ondersteund door voornoemde foto’s, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van verdachte op dit punt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat een zo vergaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Artikel 8 van de Politiewet 1993 legitimeert het gebruik van geweld mits voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en, zo mogelijk, nadat een waarschuwing is gegeven. De Ambtsinstructie bepaalt in artikel 15, eerste lid, dat de inzet van een surveillancehond bij de surveillancedienst slechts geoorloofd is onder het direct en voortdurend toezicht van een gecertificeerd geleider. Nu een verdergaande regeling voor het inzetten van een surveillancehond ontbreekt, dient te worden bepaald of de inzet van de surveillancehond aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldeed.
Verdachte bevond zich midden in de nacht in de nabije omgeving van het perceel van [benadeelde 4]. Bij dit bedrijf was in de voorgaande periode al diverse malen ingebroken. Het was aardedonker en bekend was dat de verdachte een breekijzer voorhanden had. Gezien het voorgaande en de omvang van de omgeving waarin verdachte zich bevond, was het lastig om verdachte op te sporen. Ook geldt dat verbalisant [benadeelde 5], voordat hij met zoeken begon, luidkeels heeft gewaarschuwd dat hij de hond zou inzetten als verdachte niet tevoorschijn zou komen. Op grond van de hierboven geschetste feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat daarmee is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zodat de inzet van de surveillancehond in beginsel geoorloofd was.
Afgezien van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vervolgens bij de feitelijke inzet van de surveillancehond niet is gehandeld conform het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Ambtsinstructie. Gebleken is dat verbalisant [benadeelde 5] niet het direct en voortdurend toezicht heeft gehouden over zijn hond. Hij heeft gedurende langere tijd, verdachte sprak ter terechtzitting zelfs van 20 minuten, niet kunnen bepalen waar zijn hond en verdachte zich bevonden. De verbalisant heeft daardoor niet tijdig kunnen ingrijpen met als gevolg dat de hond ernstig letsel aan verdachte heeft toegebracht. Enige tijd later heeft de verbalisant de inmiddels geboeide en verwonde verdachte zelfs zeer hard met geschoeide voet in het kruis getrapt. Dat de hond ernstig was toegetakeld door verdachte zoals door de verbalisant is aangevoerd, is niet komen vast te staan, nu geen onderzoek is gedaan aan het bij verdachte aangetroffen mes. Wat daar bovendien ook van zij, het door de verbalisant vertoonde gedrag is op geen enkele manier verdedigbaar nu dit in strijd is met de vereiste bescherming van de lichamelijke integriteit van de aangehouden verdachte.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - komt de rechtbank tot de conclusie dat de inzet van de surveillancehond is geschied op een wijze die de vorenbedoelde belangen van verdachte op grove wijze verontachtzamen, terwijl de diensthondgeleider ditzelfde doelbewust heeft gedaan door de aangehouden, geboeide en gewonde verdachte op bovenomschreven wijze te mishandelen. De rechtbank zal aan die vaststelling het daarbij passende gevolg van niet-ontvankelijkheid verbinden.
De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte na zijn aanhouding verschillende verklaringen heeft afgelegd bij de politie, waaruit verdere opsporingshandelingen zijn voortgevloeid. Door deze verklaringen en daaruit voorvloeiende opsporingshandelingen is bewijs verkregen, hetgeen heeft geresulteerd in de dagvaarding met parketnummer 12/715139-12. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ter zake van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 12/715139-12, met uitzondering van de ad informandum gevoegde feiten, nu het onderzoek naar die feiten geheel los staat van het bovenbedoelde onderzoek.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan derhalve in de vervolging worden ontvangen.
3.4 Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4 De beoordeling van het bewijs ten aanzien van de feiten onder parketnummer 12/705708-12
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gesteld dat de voltooide diefstal, zoals primair ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen is, aangezien de auto van verdachte zich nog op het terrein van [benadeelde 1] bevond en de kabels nog naast de auto lagen. Wel is de poging diefstal, zoals subsidiair ten laste gelegd, naar mening van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Ook is de officier van justitie van mening dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. Voor wat betreft feit 2 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [benadeelde 2] en de verklaring van verdachte voorzover inhoudende dat hij [benadeelde 2] een oorvijg heeft gegeven. Daarnaast heeft hij ten aanzien van feit 3 gewezen op de aangifte van [benadeelde 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is ten aanzien van feit 1 met de officier van justitie van mening dat niet het primair ten laste gelegde, maar slechts het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Ter zake van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu uit de aangifte niet volgt dat er sprake is van (significante) pijn en/of letsel. Tenslotte heeft hij gesteld dat feit 3, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak
Feit 1 primair
De rechtbank is met zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van kabels en/of koper zoals primair ten laste gelegd, nu verdachte en/of zijn medeverdachte zich (nog) geen feitelijke heerschappij over de kabels en/of koper had(den) verschaft.
4.3.2 Het bewezenverklaarde
Feit 1 subsidiair
De rechtbank heeft geconstateerd dat - nu verdachte het feit heeft bekend - de situatie als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zich voordoet. De rechtbank kan derhalve volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de aangifte van [aangever] , namens [benadeelde 1] van 29 september 2010 ;
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] van 27 september 2011 ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 27 september 2011 .
Feit 2
Op 28 september 2011 heeft [benadeelde 2] (verder: aangever) aangifte gedaan van mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij op 27 september 2011 in ’s-Heerenhoek was en een klap kreeg van verdachte. Verdachte sloeg aangever met zijn vlakke hand en raakte hem boven zijn oor. Aangever voelde het hierop direct gloeien op zijn hoofd.
[Getuige 1] was getuige van het incident op 27 september 2011. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte aangever sloeg en hem in zijn gezicht raakte.
Verdachte heeft op 29 september 2011 bij de politie verklaard dat hij aangever een oorvijg heeft gegeven met zijn vlakke hand. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat deze handeling geen pijn kan hebben veroorzaakt, nu de oorvijg neerkwam op een wrijf over het hoofd van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] is komen vast te staan dat de handeling van verdachte uit meer bestond dan een enkele wrijfbeweging. De rechtbank acht zodoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever, zoals ten laste gelegd. De rechtbank merkt als feit van algemene bekendheid aan dat het ‘gloeien’ van het hoofd, nadat er een klap is toegebracht, er op duidt dat door die klap ook pijn is veroorzaakt.
Feit 3
De rechtbank heeft geconstateerd dat - nu verdachte het feit heeft bekend - de situatie als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zich voordoet. De rechtbank kan derhalve volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de aangifte van [benadeelde 3] van 22 september 2011 ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 subsidiair.
op 27 september 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen kabels en/of koper, toebehorende aan [benadeelde 1], daartoe kabels/koper heeft samengebonden met tieraps en heeft klaargelegd teneinde die kabels/koper van het terrein mee te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 september 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 2]), in het
lichaam heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
op 01 augustus 2011 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele,
opzettelijk, een persoon genaamd [benadeelde 3] in het openbaar schriftelijk
heeft beledigd door op een voor een ieder toegankelijke plaats (op het
trottoir voor de woning van die [benadeelde 3]) de tekst: laffe kankermoordenaar" te schrijven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven dient te worden afgetrokken van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijke deel heeft de officier van justitie, rekening houdende met het reclasseringsadvies, gevorderd dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, een meldingsgebod en een drugs- en alcoholverbod. De officier van justitie heeft deze eis mede gebaseerd op hetgeen hij bewezen heeft geacht ten aanzien van de feiten onder parketnummer 12/715139-12. Hij heeft voorts meegewogen dat verdachte als veelpleger geregistreerd staat.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met het reclasseringadvies, waaruit blijkt dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft de rechtbank verzocht om verdachte te veroordelen tot een werkstraf met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf teneinde de voortzetting van het door de reclassering geadviseerde reclasseringstoezicht mogelijk te maken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij neemt zij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van koper. Voorts heeft verdachte [benadeelde 2] mishandeld door hem in op zijn hoofd te slaan en [benadeelde 3] beledigd door op het trottoir te schrijven: 'Laffe kankermoordenaar'. Dit zijn hinderlijke en ergerlijke feiten die overlast toebrengen aan benadeelden en gevoelens van onrust teweegbrengen. Bovendien getuigen de laatste twee genoemde feiten van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen.
Voor wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit volgt dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten. Verdachte is veelal veroordeeld tot geldboetes en transacties, maar heeft niet eerder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. Voorts staat verdachte bij de politie geregistreerd als veelpleger.
Ook let de rechtbank op het rapport van de reclassering van 23 mei 2012, dat is opgesteld in het kader van de feiten onder parketnummer 12/715139-12. De rechtbank maakt van dit rapport uitsluitend gebruik voor zover daarin geen bevindingen of adviezen staan vermeld die terugslaan op de verdenking inzake de onder dat parketnummer ten laste gelegde feiten. Uit het rapport komt naar voren dat verdachte op twaalf jarige leeftijd is begonnen met het gebruik van speed en daarnaast dagelijks cannabis gebruikt. Naast het drugsgebruik zou er in het verleden sprake zijn geweest van problematisch alcoholgebruik. De reclassering heeft geen signalen geconstateerd die wijzen op psychische problemen.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte naar voren is gebracht omtrent zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt; hij is werkzaam, financieel stabiel en heeft een regeling getroffen ten behoeve van het aflossen van zijn schulden.
Naast het voorgaande houdt de rechtbank rekening met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Nu de rechtbank gelet op de niet-ontvankelijkheidverklaring terzake van parketnummer 12/715139-12 tot een bewezenverklaring van minder feiten komt dan het aantal waarop de officier van justitie zijn eis heeft gebaseerd, zal zij een fors lagere straf opleggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en noodzakelijk is. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht bij de werkstraf naar rato van twee uren per dag.
6.4 De ad informandum gevoegde feiten
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding met parketnummer 12/715139-12 vermelde strafbare feiten. Zij overweegt dat deze feiten, ondanks het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 12/715139-12, mogen worden meegenomen, nu het onderzoek naar de ad informandum gevoegde feiten geheel los stond van eerder genoemd onderzoek.
7 De benadeelde partij
7.1 De benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft namens [benadeelde 4] een vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 57.109,00 euro ter zake van materiële schade voor feit 1 onder parketnummer 12/715139-12.
De officier van justitie is ter zake van de feiten onder bovenstaand parketnummer niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging. De rechtbank komt zodoende niet toe aan de behandeling van de vordering en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.2 De benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft namens Politie Zeeland een vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 255,85 euro ter zake van materiële schade voor feit 2 onder parketnummer 12/715139-12.
De officier van justitie is ter zake van de feiten onder bovenstaand parketnummer niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging. De rechtbank komt zodoende niet toe aan de behandeling van de vordering en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 45, 57, 266, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de onder parketnummer 12/705139-12 ten laste gelegde feiten;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
- spreekt verdachte ten aanzien van parketnummer 12/705708-12 vrij onder het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2: Mishandeling;
feit 3: Eenvoudige belediging.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] ([adres, woonplaats]) niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] ([adres, woonplaats]) niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 7] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Duinhof, voorzitter, mr. Woltring en mr. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Verdonk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 februari 2013.