ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/705668-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kuypers
  • M. Nomes
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee oppaskinderen van vier en zes jaar oud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die ten tijde van de feiten 16 jaar oud was, verminderd toerekeningsvatbaar was door een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De psycholoog en psychiater concludeerden dat de verdachte niet goed in staat was zijn impulsieve gedrag te sturen en de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft daarbij de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers in aanmerking genomen en geoordeeld dat het opleggen van een taakstraf in beginsel niet aan de orde was, gezien de ernst van de feiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een werkstraf van 60 uur op te leggen, subsidiair te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, en een leerstraf van 35 uur. Daarnaast is er een voorwaardelijke jeugddetentie van acht weken opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de jeugdreclassering en ambulante behandeling bij De Waag. De rechtbank heeft ook schadevergoeding aan de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade van € 500,- per slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/705668-12 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 maart 2013
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsvrouw mr. Koole, advocaat te Goes,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 6 maart 2013 waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2012 te Axel, gemeente Terneuzen, met[slachtoffer 1]
(geboren [geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het wrijven over de penis van die [slachtoffer 1], althans het
betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en/of het in de mond nemen van de penis van
die [slachtoffer 1], althans het betasten/aanraken met zijn, verdachtes, mond van de
penis van die [slachtoffer 1];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2012 te Axel, gemeente Terneuzen, met [slachtoffer 2]
(geboren [geboortedatum slachtoffer 2]), die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het wrijven over de penis van die
[slachtoffer 2], althans het betasten van de penis van die [slachtoffer 2] en/of het in de mond
nemen van de penis van die [slachtoffer 2], althans het betasten/aanraken van de penis
van die [slachtoffer 2] met zijn, verdachtes, mond;
art 247 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de aangifte van [aangever], de studioverhoren van de beide slachtoffers ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) alsmede de afgelegde verklaring van verdachte acht de officier van justitie beide feiten wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat verdachte aan de penis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gezeten en deze vervolgens in zijn mond heeft genomen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Hoewel verdachte zich op dit moment niet meer exact weet te herinneren hoe de situatie rondom de feiten is verlopen, stelt de raadsvrouw van verdachte dat de feiten op grond van de studioverhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de afgelegde verklaring van verdachte wel wettig en overtuigend bewezen kunnen worden in die zin dat verdachte de penis van beide jongens heeft betast en in de mond heeft genomen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Aangezien er sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde:
- de ter terechtzitting van 6 maart 2013 afgelegde verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever];
- het proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer 1] (roepnaam:[slachtoffer 1]);
- het proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer 2] (roepnaam: [slachtoffer 2]);
- akte van geboorte van[slachtoffer 1];
- akte van geboorte van [slachtoffer 2].
Wrijven/betasten
Met betrekking tot de ten laste gelegde ontuchtige handeling wrijven dan wel betasten van de penis van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn hand aan de penis van beide jongens heeft gezeten en hun penis vervolgens in de mond heeft genomen. Uit de aangifte van [aangever], de vader van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], is naar voren gekomen dat wanneer [slachtoffer 2] op de bewuste dag ’s avonds door zijn moeder naar bed wordt gebracht tegen haar zegt: Mama, [verdachte] deed ook nog dit, waarbij hij bewegingen met zijn hand aan zijn plasser laat zien. [slachtoffer 2] omschrijft deze handelingen van [verdachte] als “kietelen”. [slachtoffer 1] wordt die avond door zijn vader naar bed gebracht en vertelt dan dat [verdachte] ook bij hem met zijn mond aan zijn penis heeft gezeten maar zegt niets over bewegingen met zijn hand aan zijn plasser. Tijdens het studioverhoor van [slachtoffer 2] vertelt hij dat [verdachte] aan zijn plasser gekieteld heeft met zijn handen en dat hij dit ook bij [slachtoffer 1] heeft gedaan. Ook [slachtoffer 1] vertelt tijdens zijn studioverhoor dat [verdachte] aan zijn plasser heeft gekieteld. Wat voor handelingen precies onder het kietelen verstaan wordt door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijft echter onduidelijk. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte de penis van beide jongens heeft betast.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2012 te Axel, gemeente Terneuzen, met[slachtoffer 1]
(roepnaam: [slachtoffer 1]) (geboren [geboortedatum slachtoffer]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het wrijven over de penis van die [slachtoffer 1], althans het
betasten van de penis van die [slachtoffer 1]en/of het in de mond nemen van de penis van
die [slachtoffer 1], althans het betasten/aanraken met zijn, verdachtes, mond van de
penis van die [slachtoffer 1].
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2012 te Axel, gemeente Terneuzen, met [slachtoffer 2]
(roepnaam: [slachtoffer 2]) (geboren [geboortedatum slachtoffer 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het wrijven over de penis van die
[slachtoffer 2], althans het betasten van de penis van die [slachtoffer 2] en/of het in de mond
nemen van de penis van die [slachtoffer 2], althans het betasten/aanraken van de penis
van die [slachtoffer 2] met zijn, verdachtes, mond.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Niet is gebleken dat de verdediging daarmee in zijn belangen is geschaad.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten hebben G.C.G.M. Broekman, psychiater, en M. de Bree, GZ-psycholoog, een onderzoek verricht. De deskundigen hebben beiden op 17 januari 2013 over hun bevindingen gerapporteerd.
In het rapport van de psychiater staat weergegeven dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling daarvan bestaande uit een pervasieve ontwikkelingsstoornis van het type PDD-NOS en op laaggemiddeld en disharmonisch niveau ontwikkelde cognitieve mogelijkheden. Deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren ten tijde van het ten laste gelegde ook aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op 26 juni 2012 in die zin dat het delictgedrag een weerspiegeling is van verdachtes impulsiviteit en de daarmee gepaard gaande gebrekkige inhibitie en sturingsproblemen. Verdachte raakte als het ware overspoeld door seksuele impulsen die vervolgens stuurloos en eenzijdig zijn uitgeageerd. Bovendien komt hierin het gebrekkige overzicht op het eigen handelen naar voren waarbij geen sturing kan worden aangebracht door adequaat functionerende gewetensfuncties. Verdachte heeft aldus de consequenties van zijn handelen voor de slachtoffers niet kunnen overzien hetgeen volgens de psychiater in samenhang is met zijn gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling.
De psycholoog heeft in het rapport medegedeeld dat er bij verdachte, gezien het zwakbegaafde functioneren en de achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling, sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waarvan ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake was en aldus zijn gedrag beïnvloed heeft. Hierdoor is verdachte niet goed in staat zijn impulsieve gedrag te sturen en een halt toe te roepen en de gevolgen van zijn daden van te voren te overzien. Daarnaast kan hij zich door zijn nog egocentrische denkwijze verminderd inleven in anderen.
Beide deskundigen concluderen vervolgens dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd voor de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen over en komt tot de conclusie dat verdachte het bewezen verklaarde onder 1 en 2 verminderd kan worden toegerekend.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair te vervangen door 30 dagen jeugddetentie en de leerstraf Tools4U Plus. Daarnaast vordert hij in het kader van de Wet beperking taakstraffen op te leggen een jeugddetentie van acht weken waarvan zeven weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag alsmede de maatregel van hulp en steun. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden verzoekt hij deze direct uitvoerbaar te verklaren.
Ter onderbouwing van zijn eis voert de officier van justitie onder meer aan dat er sprake is van ernstige feiten die niet alleen bij de slachtoffers maar doorgaans ook bij de ouders veel teweegbrengen. Verder baseert hij zich op de geldende richtlijnen voor dit soort feiten alsmede op de over verdachte opgestelde rapportages waarbij hij rekening heeft gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zijn blanco strafblad en het feit dat verdachte reeds in behandeling is bij De Waag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte verzoekt voorbij te gaan aan de Wet beperking taakstraffen waarvoor de speelruimte gezocht dient te worden in het criterium van de ernst van de aantasting van de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft immers geen enkele seksuele bedoeling gehad met zijn handelen en voelde zich totaal niet aangetrokken tot de slachtoffers. In de rapporten wordt hij ook wel beschreven als een onrijpe adolescent. Op grond hiervan kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie. Bovendien is een onvoorwaardelijke jeugddetentie vanwege het feit dat verdachte minderjarig is, hij als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en niet is aangehouden voor de bewezen verklaarde feiten niet passend. De raadsvrouw verzoekt aan verdachte op te leggen de leerstraf Tools4U van 35 uur en voor het overige een werkstraf waarvan een groot deel voorwaardelijk teneinde de behandeling bij De Waag en de begeleiding door de jeugdreclassering kader te kunnen geven. Het voortzetten van de behandeling bij De Waag en de contacten met de jeugdreclassering zijn van belang teneinde de oorzaak van zijn gedrag te achterhalen en hem daarbij verder te begeleiden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting alsmede uit de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, de psychiater en de psycholoog is gebleken.
Zij neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met twee oppaskinderen van vier en zes jaar oud waarvoor de moeder van verdachte als gastouder fungeerde, bestaande uit het betasten en in de mond nemen van hun penis. De rechtbank is van oordeel dat hij hiermee op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van deze nog zeer jonge slachtoffers heeft geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn impulsen niet onder controle gehouden. Voorts neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij het vertrouwen dat de ouders van de slachtoffertjes stelden in het gezin van verdachte als gastoudergezin hierdoor heeft geschaad.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch en psychologisch rapport die over verdachte zijn opgesteld. In het psychiatrisch rapport is vermeld dat er gesproken kan worden van een adolescent met een complex psychiatrisch beeld hetgeen zich uit in serieuze problemen in zowel emotionele, sociale als in de cognitieve ontwikkelingslijn. Verdachte heeft een gebrekkig inlevingsvermogen waarbij het verder opmerkelijk is dat zijn ongewenste gedrag inhoudelijk niet of nauwelijks met hem kan worden besproken en hij dit onmogelijk kan reflecteren. Van wederkerigheid in het contact is geen sprake hetgeen duidt op een stoornis in het autistisch spectrum. Volgens de psychiater is de kans op herhaling zonder behandeling en bij onvoldoende begrenzing reëel aanwezig op grond van de gebrekkige empathische- en inlevingsvermogens en de gestoorde impulsregulatie. De vraag is in hoeverre verdachte in staat zal zijn de invloed van de behandeling te gaan internaliseren en zeker is dat dit langer dan een jaar zal duren vanwege zijn complexe stoornis. Geadviseerd wordt dan ook aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke straf met de verplichting zich te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt ambulante begeleiding door De Waag.
In het rapport van de psycholoog komt onder meer naar voren dat bij het delict een rol hebben gespeeld de zwakke zelfsturing en beperkte integratieve vermogens alsmede het gebrek aan reflectievermogens hetgeen veroorzaakt wordt door de sociaal-emotionele achterstand en de zwakke verbale vermogens en daarnaast schaamtegevoelens. Verdachte heeft zelf geen verklaring voor zijn gedrag en ontkent opzet, seksuele motieven en seksuele opwinding. Hij erkent enigszins zijn verantwoordelijkheid maar legt hiervan ook een deel bij de slachtoffers. Van deze verantwoordelijkheid heeft hij zich in ieder geval geen rekenschap gegeven en heeft zich laten leiden door zijn impulsen. Volgens de psycholoog valt verdachte het best te kenschetsen als de naïeve experimenteerder zoals beschreven in de literatuur over jeugdige zedendelinquenten. Het recidivegevaar moet niet worden uitgesloten. Het advies is verdachte te laten behandelen bij De Waag in een dwingend kader van toezicht door de jeugdreclassering.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 februari 2013. Verdachte begrijpt dat hij verkeerd gehandeld heeft maar heeft veel moeite om onder woorden te brengen waarom zijn handelen verkeerd is geweest. De behandeling bij De Waag heeft hem tot nu toe erbij geholpen om zijn problemen niet meer uit de weg te gaan maar onder ogen te zien. Tevens kan hij hierdoor gemakkelijker spreken over seksualiteit en de wijze waarop hij met conflicten omgaat. Hij staat dan ook achter de geadviseerde begeleiding en behandeling. Ook de ouders zien in dat verdachte behandeling nodig heeft en willen door middel van de behandeling achterhalen wat de reden is geweest van het plegen van de ontuchtige handelingen. De Raad adviseert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering die hem gegeven worden binnen het kader van de maatregel Hulp en Steun, ook als dat inhoudt meewerken aan een behandeling bij De Waag en/of een vervolgbehandeling.
De jeugdreclasseerder heeft ter zitting medegedeeld dat een jeugddetentie niet wenselijk is in de situatie van verdachte.
Wet beperking taakstraffen
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de Wet beperking taakstraffen gevorderd een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 22b van het Wetboek van strafrecht (Sr) luidt, voor zover in deze relevant:
1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
De Memorie van Toelichting Wet beperking taakstraffen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 169, nr. 3) kent, voor zover van belang, de volgende overwegingen:
- voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven kan niet worden volstaan met het opleggen van een ‘kale’ taakstraf. Een dergelijke bestraffing voldoet niet aan de eisen die, gelet op de ernst van het delict, met het oog op vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten in de toekomst, moeten worden gesteld. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er daarom in, dat in geval van veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf alleen een taakstraf kan worden opgelegd tezamen met een al dan niet (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Door middel van het stellen van bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf kan dan gericht gewerkt worden aan gedragsverandering van de veroordeelde en het voorkomen van recidive.
- Het materiële criterium (ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit) staat in het teken van de gevolgen die het gepleegde misdrijf heeft gehad. Een taakstraf wordt niet opgelegd indien het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Bij zeden- en geweldsmisdrijven is in beginsel steeds sprake van inbreuken op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuken kan verschillen. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is dus bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Zijn de gevolgen voor de lichamelijke integriteit beperkt gebleven, dan kan met een ‘kale’ taakstraf worden volstaan.
- artikel 22b, derde lid: uitzondering op de hoofdregel dat in geval van een ernstig zeden- en geweldsmisdrijf geen taakstraf wordt opgelegd. Deze uitzondering heeft tot doel te voorkomen dat een taakstraf niet kan worden opgelegd in combinatie met een al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Dit wetsvoorstel beoogt uit te sluiten dat in geval van ernstige misdrijven wordt volstaan met het opleggen van enkel een taakstraf. In combinatie met een onvoorwaardelijke, voorwaardelijke of deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet de taakstraf ook bij ernstige misdrijven opgelegd kunnen worden. De combinatie van deze straffen geeft de rechter de mogelijkheid een bij de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de dader passende straf op te leggen. De mogelijkheid om een taakstraf te combineren met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf versterkt de mogelijkheden om te werken aan gedragsverandering. Zij staat in de sleutel van de persoonsgerichte aanpak die de regering voorstaat. Door middel van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf kan gericht gewerkt worden aan het opheffen of terugdringen van criminogene factoren die hebben bijgedragen aan het strafbare gedrag. Aan de andere kant is het zo dat door de mogelijkheid om een voorwaardelijke gevangenisstraf te combineren met een taakstraf, het punitieve karakter van de bestraffing wordt versterkt.
De rechtbank stelt vast dat het gaat om een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat het handelen van verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers ten gevolge heeft gehad. Aan de criteria van artikel 22b, eerste lid, Sr is dan ook voldaan. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een ernstig zedenmisdrijf. Het opleggen van een taakstraf is dan in beginsel niet aan de orde.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de op te leggen straf van betekenis dat verdachte ten tijde van de strafbare feiten 16 jaar was, er geen sprake is van recidive, verdachte ten tijde van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was en een behandeling noodzakelijk is om tot gedragsverandering te komen.
Daar van uitgaande en gelet op de Memorie van Toelichting betreffende artikel 22b, derde lid, Sr, is de rechtbank dan ook van oordeel dat in deze zaak kan worden volstaan met een taakstraf, in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie. Dit is passend, gelet op de ernst van de feiten en de hiervoor benoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze strafoplegging versterkt de mogelijkheden om te werken aan gedragsverandering. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op de persoon van verdachte en de uitgebrachte adviezen, aanleiding een leerstraf op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie in deze zaak, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bovendien strijdig met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), inhoudende dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uur subsidiair te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte meer vaardigheden tot zijn beschikking gaat krijgen en zal daartoe de leerstraf Tools4U Plus opleggen. Tot slot zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van acht weken teneinde de ernst van de feiten te benadrukken, hem ervan te weer houden nieuwe strafbare feiten te plegen alsmede een verplichte begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk te maken. Verdachte dient zich daarbij te gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag en/of een vervolgbehandeling. Zij zal daarbij tevens de maatregel van hulp en steun opleggen.
Nu nog onduidelijk is wat de oorzaak bij verdachte is geweest waardoor hij tot het plegen van de feiten is gekomen en er daardoor een reële kans bestaat dat verdachte in bepaalde situaties wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 77za Sr bevelen dat de gestelde voorwaarde(n), waaronder de te verlenen hulp en steun en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7 De benadeelde partijen
7.1 De vorderingen
De benadeelde partij[slachtoffer 1], wonende te [adres slachtoffer 1], vordert middels gemachtigde [aangever] een schadevergoeding van € 1.723,50 voor feit 1 bestaande uit een bedrag van € 1.000,- wegens immateriële schade en een bedrag van
€ 723,50,- wegens materiële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres slachtoffer 2], vordert middels gemachtigde [aangever] een schadevergoeding van € 1.010,- voor feit 2 bestaande uit een bedrag van € 1.000,- wegens immateriële schade en een bedrag van € 10,- wegens materiële schade.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de gevorderde materiële schade niet voor toewijzing in aanmerking komt nu deze schade niet door de slachtoffers is geleden. De hoogte van gevorderde immateriële schade acht de officier van justitie redelijk en daarmee toewijsbaar. Hij verzoekt daarbij aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de gevorderde materiële schade niet voor toewijzing in aanmerking komt in het strafproces nu dit geen schade betreft die door de slachtoffers is geleden. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de verdediging van mening dat de slachtoffers recht hebben op een vergoeding en verdachte bereid is te betalen. Omtrent de hoogte van de vergoeding wijst de raadsvrouw er op dat de uitspraak die is bijgevoegd ter onderbouwing in het geheel niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak. Bovendien blijkt niet uit de stukken of [slachtoffer 1] daadwerkelijk in behandeling is bij een psycholoog. Zij refereert zich voor wat betreft de hoogte van het bedrag aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt bij de vaststelling tevens rekening te houden met de geringe inkomsten van verdachte.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde materiële schade door de benadeelde partijen dat dit kosten betreffen die zijn geleden door de ouders van de benadeelde partijen. Dit is aldus geen schade die door hen is geleden als een rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde materiële schade dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Zij kunnen hun vorderingen voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vorderingen tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Voor dat deel kunnen de benadeelde partijen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 2: Met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een leerstraf, te weten Tools4U Plus van 35 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 17 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van acht weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij moet meewerken aan een ambulante behandeling bij De Waag en/of een vervolgbehandeling;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[slachtoffer 1] met als gemachtigde [aangever] van € 500,-, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] (feit 1), € 500,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door tien dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] met als gemachtigde [aangever] van € 500,-, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 500,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door tien dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kuypers, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Nomes en
mr. Dijkman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 maart 2013.
Mr. Nomes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.