RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: AWB 12/2026 WSG
uitspraak van 22 maart 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 maart 2012 (bestreden besluit) van verweerder inzake zijn aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven.
Verweerder heeft in het kader van deze beroepszaak de gedingstukken overgelegd en heeft daarbij aan de rechtbank meegedeeld dat alleen zij kennis mag nemen van een deel van die stukken. Het betreft stukken van de sector strafrecht van de rechtbank Breda en het Openbaar Ministerie.
Op 1 oktober 2012 heeft de rechtbank een inlichtingcomparitie gehouden. Tijdens deze comparitie heeft verweerder het verzoek om geheimhouding ten aanzien van een aantal stukken ingetrokken. Deze stukken zijn alsnog aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de stukken ten aanzien waarvan verweerder beperking van de kennisneming wenste. De rechtbank heeft op 31 oktober 2012 bepaald dat de beperkte kennisneming ten aanzien van drie onderdelen gerechtvaardigd is en heeft het verzoek voor het overige afgewezen.
In reactie hierop heeft verweerder alle stukken waarvan beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is teruggevraagd, met uitzondering van gespreksnotities van 4 juni en 15 juni 2012 onder de voorwaarde dat de telefoonnummers en de e-mailadressen worden weggelakt. Deze stukken zijn alsnog aan het dossier toegevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2013. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder].
Overwegingen
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft op 7 maart 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 september 2011 (het primaire besluit) afgewezen. Verweerder stelt dat er eerst sprake kan zijn van toekenning van een uitkering, indien er sprake is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Om aannemelijk te achten dat daarvan sprake is geweest dient verweerder te beschikken over voldoende objectieve aanwijzingen, zoals een proces-verbaal of een rechterlijke uitspraak. Een eigen verklaring is voor verweerder onvoldoende om een geweldsmisdrijf aannemelijk te achten. Eiser heeft gesteld dat hij op 27 januari 2010 in Breda slachtoffer is geworden van mishandeling, poging tot afpersing, gijzeling en bedreiging. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. De verdachten (2) zijn door de meervoudige strafkamer van de rechtbank (de strafkamer) vrijgesproken. Als gevolg daarvan heeft het strafrechtelijk onderzoek geen gegevens opgeleverd, die eisers opgave bevestigen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn voor het door eiser gestelde geweldsmisdrijf.
Voorts heeft eiser gesteld dat hij op 17 januari 2011 slachtoffer is geworden van (een poging tot) brandstichting. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. Uit die aangifte is niet gebleken dat tegen eiser persoonlijk geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Eiser heeft aangegeven dat kort voor opening van zijn zonnestudio een brandbom tegen de ruit is gegooid. Er was toen echter niemand aanwezig.
Gelet hierop kan eiser volgens verweerder geen aanspraak maken op een uitkering.
Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verweerder stelt dat uit het vonnis in de strafzaak tegen de hoofdverdachte die het geweldsmisdrijf tegen eiser (mede) zou hebben gepleegd, blijkt dat de reden voor de vrijspraak is gelegen in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld wat de hoofdverdachte van eiser wilde. Voor eisers stelling, dat de verdachte hem wilde afpersen voor een bedrag van € 50.000, zijn geen ondersteunende bewijsmiddelen gevonden. Daarnaast heeft de strafkamer opgemerkt dat het haar vreemd voorkomt dat de verdachte een dergelijk bedrag van eiser zou eisen, omdat hij de verdachte niet heeft binnengelaten, zoals eiser heeft verklaard. Verweerder is van oordeel dat de exacte toedracht en aanleiding nog steeds niet duidelijk zijn en hij acht een geweldsmisdrijf daardoor onvoldoende aannemelijk.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij op 27 januari 2010 slachtoffer is geworden van een groep criminelen die hem enkele uren in zijn woning hebben gegijzeld, geslagen en onder ernstige bedreigingen hebben afgeperst. Eiser was toen woonachtig en werkzaam in Breda, maar is direct hierna bijna een jaar ondergedoken geweest. Na het voorval is eiser al snel met klachten van een posttraumatisch stresssyndroom onder behandeling gekomen van psychiater [naam psychiater] en, na zijn overlijden, van psychiater [naam psychiater]. Eiser stelt dat verweerder volstrekt onvoldoende moeite heeft gedaan om duidelijkheid te verkrijgen over zijn situatie en gezondheid.
Voorts betwist eiser dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn om het geweldsmisdrijf aannemelijk te maken. Volgens eiser zijn er printgegevens van de technische recherche over telefoonverkeer, informantenverslagen, getuigenverhoren etc. Dat er sprake is van criminele activiteiten door de afpersers blijkt ook uit hetgeen is aangetroffen tijdens hun arrestatie. Eiser vermeldt tot slot dat er later nog een aanslag is gepleegd op zijn zonnestudio.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wet SGM) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste lid onder opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf begrepen: de strafbare poging daartoe.
4. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank de vraag voor of verweerders besluit waarbij hij heeft geweigerd aan eiser een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven toe te kennen, standhoudt.
Voorop moet worden gesteld dat de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet SGM terughoudend dient te worden getoetst, aangezien de beslissing over een uitkering uit het schadefonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerder berust. De vraag is derhalve of verweerder in redelijkheid een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven heeft kunnen weigeren.
Verweerder geeft bij de beoordeling van aanvragen om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven toepassing geeft aan De Beleidsbundel (te vinden op https://schadefonds.nl/voor-instanties/informatie-materiaal). Dit beleid is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen en openheid te geven over de wijze waarop verweerder in het kader van toetsen van aanvragen de belangen afweegt.
In paragraaf 1.3 van De Beleidsbundel (opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf) is het volgende vermeld. Een aanvraag kan alleen worden ingediend voor geweldsmisdrijven, die opzettelijk tegen de persoon van het slachtoffer zijn gepleegd. Er is sprake van een geweldsmisdrijf indien er jegens het slachtoffer geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet indien de dader het slachtoffer willens en wetens letsel heeft toegebracht (of bewust de aanmerkelijke kans hiertoe aanvaardde).
Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden, maar moet aannemelijk worden gemaakt. Het proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer is hierbij van belang. Een verklaring van het slachtoffer is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen (verklaringen in het proces-verbaal van getuigen en dader, het strafrechtelijk onderzoek, medische verklaringen) kunnen de verklaring van het slachtoffer ondersteunen.
Verweerder heeft eisers verzoek om een vergoeding uit het schadefonds afgewezen, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat er een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf jegens eiser is gepleegd. Daarvoor zijn onvoldoende objectieve aanwijzingen aanwezig. Verweerder verwijst daarbij naar het vonnis van de hoofdverdachte die het geweldsmisdrijf (mede) gepleegd zou hebben en waarbij die verdachte is vrijgesproken.
Vastgesteld dient te worden dat dit vonnis zich niet in het dossier bevindt. Verweerder heeft namelijk ten aanzien van dit stuk geheimhouding verzocht en, nadat de rechtbank had geoordeeld dat beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd was, dit stuk laten terugsturen. Uit de stukken blijkt echter dat eiser wil dat de rechtbank beschikt over dit vonnis. Voorts heeft verweerder ter zitting aan de rechtbank expliciet toestemming verleend om dit stuk aan het dossier toe te voegen. De rechtbank is daartoe overgegaan.
Uit dit vonnis blijkt dat de strafkamer heeft vastgesteld dat er door verdachte geweld is gebruikt tegen eiser en dat zij van oordeel is dat er voldoende wettig bewijsmateriaal voorhanden is om de poging tot afpersing te kunnen bewijzen.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat er een geweldsmisdrijf tegen eiser is gepleegd. Dat er in de strafzaak een vrijspraak is gevolgd, omdat bij de strafkamer de overtuiging ontbrak dat verdachte zichzelf of een ander wederrechtelijk wilde bevoordelen en dus niet is komen vast te staan hetgeen verdachte van eiser wilde van economische waarde was, maakt dat niet anders.
De rechtbank overweegt dat de strafkamer het feitelijk gebeuren kennelijk niet op basis van de tenlastelegging juridisch heeft kunnen kwalificeren. De beoordeling die de rechtbank in deze procedure dient te maken is echter een andere dan de strafkamer heeft gedaan. In deze procedure dient aannemelijk te worden gemaakt dat er feitelijk een geweldsmisdrijf, dan wel een strafbare poging daartoe, heeft plaatsgevonden. Zoals reeds geoordeeld is daarvan sprake. Een bevestiging dat daarvan sprake is vindt de rechtbank voorts in de informatie van chef van de CIE, van 11 februari 2010. Deze verklaart dat bij de CIE informatie is binnengekomen dat de eigenaar van een zonnebankstudio in Breda wordt afgeperst. De chef van de CIE verklaart daarbij dat die informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft niet betwist dat deze informatie betrekking heeft op het feitelijk gebeuren van 27 januari 2010.
5. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het, anders dan verweerder, voldoende aannemelijk dat er een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, danwel een strafbare poging daartoe jegens eiser is gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet op die grond eisers verzoek om vergoeding uit het schadefonds heeft kunnen afwijzen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank heeft voorts beoordeeld of er reden is om zelf in de zaak te voorzien, maar zij ziet daartoe geen mogelijkheid, nu zij daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden acht.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.